Het leven was goed in het middeleeuwse Dorestad. Alle luxe was er verkrijgbaar, zelfs zijde uit China. Toch raakte de stad na een paar generaties in het slop. Was dat de schuld van de Vikingen? Ja, maar niet van hen alleen.
In 834 varen Vikingschepen de Kromme Rijn op, om een flinke buit binnen te halen. Op de splitsing van de Rijn en de Lek ligt een van de rijkste handelssteden van de vroege Middeleeuwen. Tot nu toe hebben Vikingen daar vreedzaam handelgedreven, maar nu halen ze hun buit met geweld. Ze roven handelswaar uit de stad en steken een deel van de huizen in brand. Deze raid in Dorestad markeert de neergang van een stad die ruim een eeuw eerder tot bloei was gekomen.
Meer lezen over de Middeleeuwen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Rijkdom aan de Kromme Rijn
Een vroege vermelding van de stad is dit jaar dertien eeuwen oud. In 716 stak de Angelsaksische monnik Wynfreth de Noordzee over om het ware geloof verspreiden onder de heidenen die in groten getale leefden op het vasteland. Hij ging aan land in ‘Dorstet’, nu bekend als Dorestad.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Voor een man als Wynfreth was er in 716 veel werk te verrichten in Dorestad, bij het huidige Wijk bij Duurstede. Het havenplaatsje profiteerde van een voorzichtige opbloei in de handel in Noordwest-Europa. Het stadje groeide, en onder de inwoners waren veel ‘heidenen’.
Dorestad lag op een grensgebied tussen overwegend Franken en Friezen die het ware geloof nog niet hadden omarmd
Dorestad lag namelijk in een grensgebied tussen overwegend christelijke Franken en Friezen die het ware geloof nog niet hadden omarmd. In de stad waren dus volop potentiële bekeerlingen voor Wynfreth. Hij bleef er een paar dagen en verkondigde de boodschap van de Heer.
Bonifatius in Dorestad
De Friezen lieten zich niet zomaar bekeren, merkte Wynfreth, en zijn eerste bezoek aan hun regio bracht weinig op. Maar hij zou er tot op hoge leeftijd zijn geloof aan de man brengen – vanaf 718 onder zijn nieuwe naam Bonifatius. De fatale afloop bij Dokkum rond 754 is bekend.
Groot voor die tijd: in de achtste eeuw woonden er 3000 mensen
Het bezoek van Bonifatius was een aanwijzing dat in het rivierenlandschap een stadje van betekenis was ontstaan, en de haven werd in de decennia die volgden alleen maar belangrijker. Dorestad had dan ook grote troeven in handen.
De eerste troef was het tijdsgewricht. Sinds de late Oudheid was het leven in deze contreien sober geweest en hadden boeren hier vooral in hun eigen behoefte voorzien. In de tijd van Bonifatius kwam daar voorzichtig verandering in. Aardewerk en wijn uit het Rijnland werden verscheept tot in Zweden en Engeland. Ook bont en barnsteen uit Scandinavië werden over lange afstand verhandeld, net als specerijen en slaven uit Spanje en luxe glaswerk uit het Midden-Oosten.
Dat was onder andere te danken aan de Franken, die in deze perioden hun gebied uitbreidden en enige politieke rust brachten. Kort na het bezoek van Bonifatius zou ook Dorestad voor lange tijd onderdeel worden van hun rijk. Daarmee werden de bewoners ingelijfd in de christelijke wereld – Bonifatius moet tevreden zijn geweest.
Stad op palen
Veel van de opkomende handel ging in deze tijd over de Rijn, en dat was de tweede troef van Dorestad. De plaats lag strategisch op een knooppunt van vaarroutes die Noordwest-Europa onderling verbonden.
De kooplui in de stad waren dan ook gericht op het water. De bebouwing was langgerekt en volgde de oever van de Kromme Rijn, zodat schippers de handelshuizen direct vanaf de rivier konden benaderen.
De kooplui van de stad waren gericht op het water
Die indeling was praktisch, maar hield geen rekening met het gedrag van de Rijn. Want in de loop van de jaren verlegde de rivier haar loop en trok het water zich terug. Zo ontstond tussen de oude oever en de rivier een moerassige strook waar bezoekende schippers niets mee konden.
De kooplui van Dorestad vulden de drassigheid daarom op met huisvuil en legden erboven houten plankiers aan, die vanaf het land in het water in staken. Zo ontstond geleidelijk aan een stad op palen, van plankier naast plankier naast plankier. Schepen uit de Duitse landen, Engeland, Vlaanderen en de rest van de bekende wereld meerden af aan deze gestaag groeiende steigers en dreven daar hun handel.
Alles is te koop in Dorestad
Van de plankiers zijn alleen sporen van palen overgebleven, daardoor is het onduidelijk wat erop stond. Maar in het Noorse Bergen waren vergelijkbare houten constructies te vinden en daar bouwden de bewoners er (pak)huizen en winkels op. Het is aannemelijk dat zoiets ook in Dorestad gebeurde en dat de plankierenstroken een grote handelswijk vormden. Iets verder landinwaarts, maar nog steeds vlak bij de oever, lag een strook met stadsboerderijen.
De elite pronkte met sieraden van goud
In al die woningen bij elkaar woonden in de achtste eeuw maximaal 3000 mensen. Dat lijkt weinig, maar tijdgenoot en missionaris Liudger noemde Dorestad een ‘beroemde handelsstad’. De haven was een begrip en in de zomermaanden (het vaarseizoen) klonken daar allerlei talen. Op de plankiers van Dorestad was alles te koop – of in elk geval veel.
Een deel van de koopwaar was het product van lokale huisvlijt, bijvoorbeeld kammen van botten of geweien die de bewoners van de handelswijk zelf sneden. Of wollen stoffen die ter plekke werden gesponnen en geweven. Andere goederen werden aangevoerd uit de vier windstreken, zoals de eerder genoemde potten, dierenhuiden, wijn en glas.
Maar het meest tot de verbeelding spraken de luxewaren: zijden stoffen die helemaal uit China kwamen, versierde zwaarden van de beste Frankische smeden en sieraden die grote rijkdom verraadden.
Middeleeuwse weelde
Een deel van die weelde werd lokaal genoten, door succesvolle handelaren. Zij droegen modieuze kleding van warme wol of fijn linnen, versierd met vernuftig gesmede gespen of gekleurde glazen kralen. De elite betaalde grif voor luxe zwaarden en liet waarschijnlijk verluchte handschriften overbrengen uit geleerde centra van het Frankische Rijk. En ze pronkte met sieraden van goud en (half)edelstenen.
Voor de duidelijkheid: het gaat hier om luxe en rijkdom naar standaarden uit de achtste en negende eeuw. Naar huidige begrippen was het leven nog steeds erg eenvoudig. Gezinnen aten en sliepen bijvoorbeeld op dezelfde houten banken, samen in één vertrek. En de meeste inwoners leefden op een menu van voornamelijk granen en bonen, verwerkt in brood, pap en soep.
Voor zeker drie generaties achter elkaar was het leven goed in Dorestad
Maar de rijksten konden zich allerlei soorten vlees veroorloven en oesters, haring en andere zeevissen die helemaal vanaf de Noordzeekust moesten worden aangevoerd. Al met al was het leven dus goed in Dorestad, voor zeker drie generaties achter elkaar.
Maar dan raken de troeven langzaam uitgespeeld. De Kromme Rijn blijft zijn eigen weg zoeken en het wordt steeds moeilijker om de koopmanswijk toegankelijk te houden. Bovendien heeft het Frankische Rijk zijn sterkste tijd gehad. En tot overmaat van ramp voelen Vikingen zich aangetrokken tot de rijkdommen in de haven.
Vikingaanvallen op Dorestad
De eerste Scandinaviërs komen, net als de rest van Europa, naar Dorestad om te handelen. Maar in 834 kiezen ze voor een aanval op de haven. Gelukkig is de Frankische koning Lodewijk de Vrome redelijk dichtbij – in Nijmegen – en komt hij naar Dorestad om de rovers te verjagen.
Dat helpt, maar de Vikingen komen terug. Soms gaat het om kooplieden, die keurig betalen. Soms zijn het rovers, die meenemen wat ze willen hebben. En vaak lopen de handel en de plunderingen in elkaar over. Daarbij laten de noorderlingen de stad meestal intact, zodat de inwoners zich kunnen herstellen en er volgend jaar weer goederen kunnen worden geroofd. En het jaar daarna, en daarna.
Langzaamaan verliezen de handelaren de moed en bloedt de stad leeg.
De bewoners van Dorestad nemen hun tegenmaatregelen. Ze zetten stevige sloten op hun deuren en stoppen kostbaarheden in afsluitbare kisten. Maar de langgerekte haven kunnen ze niet afschermen en na de overval van 834 lijken ze weinig steun te krijgen van de koning of de keizer. In 846, bijvoorbeeld, wordt de stad in brand gestoken, zonder dat keizer Lotharius I ingrijpt. Hij geeft de stad in leen aan Denen, die er ook niet in slagen de plunderingen te stoppen.
Langzaamaan verliezen de handelaren de moed en bloedt de stad leeg. Twee eeuwen na het bezoek van Bonifatius is het gedaan met de haven, en dan wordt de haven snel verre geschiedenis. In 948 noteert iemand over het gebied dat er een landbouwvilla ligt die ‘ooit Dorestat heette, maar nu Wik wordt genoemd’.