Home Dossiers Ondernemers Maria Musch: weduwe in de walvisvaart

Maria Musch: weduwe in de walvisvaart

  • Gepubliceerd op: 19 mei 2021
  • Laatste update 01 aug 2023
  • Auteur:
    Alies Pegtel
  • 11 minuten leestijd
Maria Musch: weduwe in de walvisvaart
Johanna Borski
Dossier Ondernemers Bekijk dossier

Maria Musch had talent voor zaken. Na de dood van haar man in 1610 zette ze met succes zijn rederij voort. En lef had ze ook, want niet lang daarna investeerde ze in de Kleine Noordse Compagnie, die zich bezighield met de walvisvaart – een riskante bedrijfstak.

De westelijke inham van het Noorse eiland Jan Mayen heet de Maria Musch-baai, in het Noors: de Maria Muschbukta. Het is de enige locatie in het poolgebied die naar een vrouw is vernoemd. Maar in eigen land herinnert bijna vier eeuwen na haar dood nog weinig aan de succesvolle Rotterdamse Maria Cornelisdochter Musch (1571-1635). Ze wordt hoogstens genoemd als moeder van de corrupte griffier van de Staten-Generaal, Cornelis Musch. Voor zover bekend bestaat er geen portret van haar. Zelfs van het kapitale dubbele koopmanshuis aan het Haringvliet ‘De Moerinne’, dat ze met haar echtgenoot Jan Jacobszoon Musch en kinderen bewoonde, bestaat geen enkele afbeelding. Het pand zelf is al eeuwenlang verdwenen.

Maria’s naam duikt wel veelvuldig op in talloze notariële akten, waaruit blijkt dat ze vele handelsactiviteiten heeft ontplooid. Veruit de meest gedurfde was haar participatie in de Kleine Noordse Compagnie, die door een paar Rotterdamse reders werd opgericht in 1616 en was gericht op de walvisvangst rondom Jan Mayen. Dit eiland was twee jaar eerder ontdekt tijdens een Nederlandse expeditiereis en werd door de beroemde cartograaf Willem Blaeu in 1620 als ‘Jan Meys Hoeck’ op de kaart gezet, genoemd naar de Noord-Hollandse kapitein Jan Jacobszoon May.

Musch was vanaf de start betrokken bij de compagnie en nam 25 procent van de kosten voor haar rekening. In het eerste jaar voeren vijf schepen namens het samenwerkingsverband vanuit Delfshaven en Rotterdam naar Jan Mayen; één schip was door haar uitgerust. Doel was de vangst van de reusachtige Groenlandse walvis, commercieel interessant met name vanwege de walvistraan, een gewild product, dat wegens de schaarste aan olie en vetten werd gebruikt om zeep, schoenen en touw te maken. Later werden ook de baleinen van het dier verwerkt, onder meer tot schilderijlijsten en korsetten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Meer vrijheid

Dat Musch participeerde in de walvisvaart was een bewijs van haar handelsgeest, maar verre van vanzelfsprekend voor een dame. Ze zou er ongetwijfeld niet aan zijn begonnen als haar echtgenoot nog had geleefd. Maar Jan Jacobszoon Musch, haringreder, koopman en burgemeester van Rotterdam, was in 1610 plots overleden aan een beroerte. Hij liet haar op haar 39ste achter met een onderneming en acht minderjarige kinderen, twee jongens en zes meisjes. De oudste, Cornelis, was destijds 17 jaar en stond op het punt rechten te gaan studeren in Leiden. Ze zou nooit meer hertrouwen en nog 25 jaar alleen blijven, tot haar overlijden in 1635.

Alleen al vanwege de belangen van haar kinderen was het verstandig dat ze, zoals vaak gebeurde, als weduwe de activiteiten van haar echtgenoot voortzette. Zijn plaats als burgemeester innemen was uitgesloten, maar ondernemen mocht ze wel. In het buitenland vielen vrouwen die weduwe werden onder gezag van hun vader of een broer, maar dat was in de Republiek niet het geval. Weduwes hadden daarom veel meer vrijheid van handelen dan getrouwde vrouwen, die juridisch handelingsonbekwaam waren en formele beslissingen aan hun echtgenoot moesten overlaten.

Geen enkele vrouw doet zoveel zaken als Maria Musch

Overigens werden vrouwen in de praktijk helemaal niet zo sterk beperkt. Als een man langere tijd afwezig was, machtigde hij dikwijls zijn echtgenote om in zijn plaats te handelen. En in alle steden van de Republiek gold het principe van de ‘Openbaar Koopvrouw’: wanneer een gehuwde vrouw openbaar een nering dreef of handelde, was ze handelingsbekwaam. Dit betekende onder andere dat ze zonder inmenging van haar echtgenoot – net zoals een weduwe – contracten mocht afsluiten, panden kon aankopen en schulden aangaan.

Was Maria op Jan Mayen?

aar de walvisvaarders van de Noordse Compagnie die van 1614 tot 1642 bestond is uitgebreid onderzoek gedaan door emeritus hoogleraar Louwrens Hacquebord van het Arctisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij onderzocht onder meer de archeologische resten van de Nederlandse nederzetting Smeerenburg op Spitsbergen, waar zestien of zeventien huizen stonden. Tijdens het vangstseizoen, van april tot uiterlijk begin september, leefden er zo’n 100 tot 200 man, die hier in hun gewone Nederlandse kledij de barre weersomstandigheden en isolatie trotseerden. Er deden wilde verhalen de ronde dat er een café zou zijn geweest en zelfs een bordeel – het zou een klein Batavia zijn. Nauwkeurig onderzoek van kleding, gebruiksvoorwerpen, serviesgoed en vooral van menselijke overblijfselen sloot de aanwezigheid van vrouwen uit.

Volgens Hacquebord wees alles op een masculiene gemeenschap waar veel pijp werd gerookt en zeer stevig werd gedronken. Desondanks spreekt hij desgevraagd het vermoeden uit dat de vrouwelijke reder Maria Musch wel degelijk op Jan Mayen-eiland is geweest. ‘Alle kapen, baaien en wateren zijn genoemd naar kapiteins en stuurmannen die ter plekke zijn geweest. Maria Musch is de enige naamgever voor wie dit niet geldt. Ik veronderstel daarom dat ze de baai die naar haar genoemd is, ook daadwerkelijk heeft bezocht.’ Volgens Hacquebord hoeft dat niet te betekenen dat ze lang op het eiland is geweest. ‘Sommige schepen deden de pooleilanden alleen aan om walvistraan op te halen. De zeiltocht heen en terug duurde twee tot drie weken, het was geen wereldreis. Het is heel goed mogelijk dat Maria Musch eens is meegezeild.’

Zeker in de vishandel en op de vismarkt waren vele vrouwen economisch actief, maar geen vrouw opereerde op de schaal waarop Musch dit deed. Dat zij er niet voor terugdeinsde om een haringrederij te bestieren, en zelfs besloot om de onderneming uit te breiden met de risicovolle walvisjacht in de Noord, kwam vermoedelijk doordat ze altijd omringd was geweest door mannen die in de zeehandel zaten.

Mannen van aanzien

Maria Musch stamde uit een vooraanstaand Rotterdams milieu, en de zeevaart en handel zullen er ook bij haar met de paplepel in zijn gegoten. Haar vader Cornelis Matelieff de Oude was zijn hele leven actief in de Europese zeevaart, en deed als schipper en koopman onder meer zaken in Portugal en aan de Oostzee. Dankzij zijn commerciële activiteiten en zijn huwelijk met Aefje Claesdochter van der Horst werd hij een zeer vermogend man. Haar moeder was telg uit een voornaam bestuurdersgeslacht en had naast kapitaal en vastgoed ook invloedrijke contacten.

Maria’s oudste broer Cornelis Matelieff de Jonge wist daarvan te profiteren. Hij trad in de voetsporen van zijn vader. Door zijn kennis van de zeevaart, zijn koopmanschap en zijn moeders familiebanden in de vroedschap, het bestuur van de stad, raakte hij bijna als vanzelf betrokken bij de oprichting van de Rotterdamse afdeling van een compagnie voor de handel op Oost-Azië. Cornelis behoorde in 1602 tot de eerste bewindhebbers van de Rotterdamse Kamer van de Verenigde Oostindische Compagnie. Het bleef bij hem niet bij besturen: in 1605 werd hij admiraal van een vloot van elf schepen die de VOC uitzond om de Portugezen in Indië te bevechten. Na terugkeer uit de Oost was hij een man van aanzien en werd hij een belangrijk adviseur van stadhouder prins Maurits in overzeese aangelegenheden.

Ook Maria’s echtgenoot Jan Jacobszoon Musch was een van de Rotterdamse VOC-grondleggers. Het is aannemelijk dat zij zijn toegangskaartje was tot dit exclusieve gezelschap. Ze was twintig toen ze in 1591 in Rotterdam trouwden. Net als de meeste vrouwen destijds liet zij voor haar trouwen in de huwelijke voorwaarden waarschijnlijk nauwkeurig vastleggen welke bezittingen ze inbracht. In gemeenschap van goederen werd zelden getrouwd. Het was vooral haar invloedrijke netwerk dat haar tot een zeer aantrekkelijke partij maakte voor de haringreder Jan Musch, die oorspronkelijk uit Brielle kwam. Dankzij zijn voorname schoonfamilie beklom hij als nieuweling in Rotterdam vliegensvlug de bestuurlijke ladder; in 1603 trad hij toe tot de vroedschap, die hem vijf jaar later koos als een van de burgemeesters van de stad.

Economische voorspoed

Vermoedelijk was Musch uitgeweken naar Rotterdam nadat Brielle in 1585 in bezit was gekomen van de Engelse koningin, als dank voor haar steun in de strijd tegen de Spanjaarden. In Rotterdam was de politieke situatie stabieler. De stad was in 1581 toegetreden tot de Staten van Holland en wist mede hierdoor uit te groeien tot de tweede stad van de Republiek.

Rond 1590 was de Rotterdamse ‘waterstad’ uitgebreid met de aanleg van de Nieuwe Haven, Blaak en het Haringvliet. Aan de zuidkant van het Haringvliet, waar schepen makkelijk konden lossen, kocht het echtpaar Musch een dubbele kavel en liet er huize ‘De Moerinne’ bouwen: boven waren de woonvertrekken, beneden de opslagruimten.

Het was weliswaar oorlog, maar ze beleefden een tijd van ongekende economische voorspoed. Toen in 1571 Maria werd geboren, telde Rotterdam circa 10.000 inwoners; rond haar vijftigste was het inwonertal verdubbeld. De stad barstte uit haar voegen en iedereen was het erover eens dat de welvaart te danken was aan de haringvisserij, ‘een van de beste, meeste ende goddelicxste neeringen van geheel Hollandt’. Hollandse haringvissers bedienden 80 procent van de Europese markt. Het haringkaken, een unieke Nederlandse vinding, gaf hun een grote voorsprong op de buitenlandse concurrentie. Ze haalden hart, kieuwen en darmen uit de haring en deden de vis in een houten ton met zout. Een schip kon daardoor veel langer op zee blijven.

Haringvisserij geldt als ‘een van de beste, meeste ende goddelicxste neeringen’

Reders van haringschepen, ook wel ‘haringbuizen’ genaamd vanwege de grote opslagruimte, deden vaak ook in aanverwante zaken, zoals overslag, binnenvaartvervoer, netten en tuig. Zo bezat het bedrijf van Musch niet alleen pakhuizen en erven, maar had het ook een aandeel in een van de drie Rotterdamse taanhuizen, waar visnetten en zeilen werden geconserveerd om schimmel tegen te gaan. Verder bevoorraadde het de marineschepen van de admiraliteit, die vlak bij haar huis aan het Haringvliet aanmeerden.

Het kwam goed uit dat haar dochter Margaretha in 1622 trouwde met Johan Adriaenszoon van IJck, procureur-generaal van de admiraliteit.

Diepe zakken

Het ging de weduwe voor de wind, en niets wijst erop dat ze de zaken uit handen heeft gegeven toen haar beide zonen meerderjarig waren. Integendeel, haar jongste zoon Josias koos net als zijn oudere broer Cornelis voor een ambtelijke loopbaan. Maria liet zich bij de notaris vertegenwoordigen door een van haar zonen of schoonzonen, maar zij had de touwtjes stevig in handen.

Dat Musch in 1616 in de Kleine Noordse Compagnie ging participeren duidt erop dat ze zelfverzekerd was en diepe zakken had. Want de jonge walvisvaart was een heikele onderneming. Niet voor niets noemen geschiedschrijvers het ‘een loterij’. De walvisjacht vergde forse investeringen voor een onzekere opbrengst. Het hing er maar net van af hoeveel walvissen de zeevaarders aantroffen, en wat de weersomstandigheden waren. Het was bovendien seizoensarbeid: in april voeren de schepen uit, eind augustus keerden ze terug, voordat het Poolgebied donker werd en de zee dichtvroor.

Corrupte machtswellusteling

De naam van Maria Musch leeft vooral voort als moeder van de beruchte griffier van de Staten-Generaal Cornelis Musch (1593-1650), meester in list en bedrog. Cornelis was haar oudste zoon. Zij en haar man Jan Jacobszoon Musch besloten hem tegen de traditie in niet naar zijn grootvader van vaderskant te vernoemen, maar naar de welgestelde vader van zijn moeder, Cornelis Matelieff. Het is twijfelachtig of hij de hoge verwachtingen van zijn ouders heeft waargemaakt, al werd hij wel invloedrijk en zeer vermogend. Als vertrouweling van de stadhouders Frederik Hendrik van Oranje en zijn zoon Willem II speelde Musch zijn machtspositie uit. Hij trouwde met Elisabeth Cats, de dochter van zijn rivaal raadspensionaris en dichter Jacob Cats, puur om hem dwars te zitten. Jean-Marc van Tol schreef in 2018 de intrigerende historische roman Musch, over zijn opgang en val, die onherroepelijk volgde op de dood van de 24-jarige Willem II in 1650 en het eerste stadhouderloze tijdperk inluidde.

De West-Europese walvisvaart was in 1611 losgebarsten: Engelsen, Denen en Hollanders streden in het poolgebied om de felbegeerde walvistraan. Ze waren op het idee gekomen door informatie van Willem Barentszoon. Die had zijn ontdekkingsreis in 1596 naar Bereneiland en Spitsbergen niet overleefd, maar wel informatie nagelaten. Op basis daarvan was de zogenoemde ‘Barentsz-kaart’ getekend, waarop walvissen stonden afgebeeld.

Engelsen, Denen en Hollanders strijden om de felbegeerde walvistraan

Om sterker te staan tegenover de buitenlandse concurrenten bundelden Hollandse kooplieden uit verschillende steden hun krachten: ze richtten de Noordse Compagnie op, een kartel voor de walvisvaart in de Noord. De Noordse Compagnie kreeg net als de VOC en WIC een monopolierecht.

Desondanks verrees in 1616 nog de Kleine Noordse Compagnie, waarin de weduwe Musch investeerde. Maar deze compagnie mocht alleen in de wateren bij Jan Mayen jagen en niet rondom Spitsbergen.

Naast Nederlandse zeelieden, meestal boeren die ’s zomers wilden bijverdienen, werden Baskische walvisvaarders ingehuurd. Basken hadden ervaring als harpoeniers en lijnschieters, en ook als speksnijders en kokers. Om de traan te winnen werd het walvisspek gesmolten in koperen ketels en dat gebeurde ter plekke in het vangstgebied. Volgens de overlevering kookte de bemanning van het schip dat Maria Musch in 1616 had uitgerust in een baai op de westkust hun eerste traan op Jan Mayen. Ter ere van hun vrouwelijke geldschieter noemden ze die baai op het eiland naar haar.

De negentiende-eeuwse historicus Samuel Muller geloofde daar niets van. Volgens hem had er geen vrouw geparticipeerd in de compagnie. In zijn Geschiedenis der Noordsche Compagnie (1874) veronderstelde hij dat de baai was vernoemd naar een Rotterdams schip dat wel Mary Mus zou hebben geheten. Maar historici die in de eenentwintigste eeuw de archieven doorspitten vonden talloze stukken waaruit blijkt dat ‘joffrouw’ Maria Musch, weduwe van Jan Jacobszoon Musch, diverse schepen naar de Noord heeft laten uitvaren. Ook nadat de Kleine Noordse Compagnie in 1622 gedwongen werd om op te gaan in de Noordse Compagnie, bleef zij actief in de walvisvangst in de kamer Rotterdam van de Noordse Compagnie.

Hoeveel geld Maria Musch met de walvisvaart heeft verdiend valt niet vast te stellen. Zeker is dat ze rijk genoeg was om het aanzien van haar familie in stand te houden. Haar dochters trouwden met voorname regenten en ze heeft bijgedragen aan een hogere status van haar zoon Cornelis. In 1628 had ze bij Waalsdorp in Wassenaar een heerlijkheid gekocht, die ze aan hem naliet. Cornelis wist daardoor de titel van heer van Waaldorp te bemachtigen. Maar de afhandeling van haar omvangrijke testament liet ze niet over aan haar zonen. Die taak, zo had ze bepaald, kwam in de handen van haar dochter Maria Jansdochter Musch.

Meer lezen

  • De Noordse Compagnie (2014) door Louwrens Hacquebord, over de opkomst en ondergang van deze onderneming.
  • Geschiedenis der Noordsche Compagnie (1874) door Samuel Muller.
  • Een zee van traan (2019) door Jaap Bruijn en Louwrens Hacquebord beschrijft vier eeuwen Nederlandse walvisvaart.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 – 2021