Dat het Europese pokkenvirus de inheemse bevolking van Amerika decimeerde, is bekend. Minder bekend is dat Europeanen de ziekte soms bewust gebruikten als machtsmiddel.
Handelaar Duncan McDougall werkte voor een onderneming die pelzen verkocht. Hij wilde zaken doen aan de Noord-Amerikaanse westkust, maar in 1811 vernielden inheemse bewoners van het gebied een schip van het bedrijf. Daar was McDougall niet van gediend en daarom riep hij de lokale leiders bij elkaar. Hij liet hun een flesje zien en waarschuwde dat het de pokkenziekte bevatte. ‘De heer McDougall beloofde,’ zo noteerde een collega, ‘dat de fatale fles niet zou worden ontkurkt als de blanken in de toekomst niet zouden worden aangevallen of beroofd. Hij werd enorm gevreesd door de Indianen, die diep onder de indruk waren van het idee dat hij hun lot in zijn handen had. Ze noemden hem eerbiedig “de grote pokkenleider”.’
Wat er in McDougalls flesje zat, is gissen, maar we kunnen ervan uitgaan dat hij blufte. Want methoden om het (nog onbekende) pokkenvirus buiten een lichaam lang intact te houden, bestonden nog niet. Toch vonden soortgelijke dreigementen vaker plaats aan de Noord-Amerikaanse westkust, schrijven John Sutton Lutz en Keith Thor Carlson in The Western Historical Quarterly.
Toen Europeanen in de late achttiende eeuw naar het gebied kwamen, waren pokkenvirussen met hen meegereisd en hadden ze een groot deel van de inheemse bevolking gedood. Daarom zat de schrik er goed in. Europeanen gebruikten die angst om de lokale bewoners hun wil op te leggen.
Openingsafbeelding: Pokkenlijders bij de Wampanoag. Zeventiende-eeuwse ets. Bron: Bridgeman Images.