De geur van gras, zingende vogels, de hele dag in de buitenlucht. Voor miljoenen Nederlanders werd kamperen de ideale manier om er even helemaal tussenuit te zijn. Al moesten ze zich wel aan strikte regels houden.
Om halfzeven ’s ochtends luidde de gong: tijd om uit de slaapzak te kruipen. Op het oefenkampeerterrein van de ANWB in Ommen leerden campinggasten hoe ze verantwoord en sociaal – met de nadruk op het laatste – vakantie konden vieren. Onder toeziend oog van een mentor werden ze twee weken op de proef gesteld. Zetten ze hun tent netjes op? Lieten ze hun afval niet slingeren? Stond hun radio niet te hard? Hadden ze zich voorgesteld aan de buren? En – zeer belangrijk – zetten ze een hete ketel niet pardoes in het gras? Want dat gaf lelijke gele plekken. Wie alle proeven wist te doorstaan, kreeg een kampeerpaspoort, dat recht gaf op een plek op bijzondere campings. Het kon bij wangedrag overigens ook weer worden afgenomen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het kamp van de ANWB was in 1947 opgezet na een periode van vrijblijvendheid. Kamperen was in het begin van de eeuw in de mode geraakt onder sportieve types. Die bonden hun spullen bij voorkeur achter op de fiets en sloegen hun tent op waar ze maar wilden. Algauw leidde dat tot overlast. De kampeerders richtten vernielingen aan, ruimden hun rommel niet op en stookten vuurtjes die oversloegen op bos en hei.
Huis op wielen
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog verschenen in het Verenigd Koninkrijk de eerste caravans. In Nederland was het vanaf 1928 zover. Aanvankelijk waren caravans erg duur; je kon ze daarom ook huren. Tegenwoordig telt ons land 562.000 caravan- of camperbezitters.
Er moest iets gebeuren. Daarom opende de ANWB in 1925 het eerste officiële kampeerterrein in Nederland, compleet met een toiletgebouw, kampwinkel en kantine. Al snel kwamen er steeds meer van dit soort terreinen. Rond 1940 vierden tienduizenden Nederlanders hun vakantie onder een canvas dak. Om het publiek op te voeden kwamen er cursussen en handboeken, bijvoorbeeld Klaar voor ’t kamp van Ton Koot. En meer regels – zo was gemengd kamperen niet overal toegestaan. Zelfs stellen die getrouwd waren zagen de autoriteiten toch liever niet samen in één tent.
Kamperpeetvader
In 1908 maakte de Engelsman Thomas Hiram Holding internationaal furore met The Camper’s Handbook. Hij bedacht ook lichtgewicht tenten. Door hem geïnspireerd richtte Carl Denig in 1912 de Nederlandse Toeristen Kampeer Club op. Denig produceerde en verkocht eveneens tenten. Daarmee legde hij de basis voor een buitensportimperium dat nog steeds bestaat.
Op den duur trok het volk zich ook op kampeergebied weinig meer aan van het gezag. In 1974 werd het ANWB-oefenkamp opgeheven; kampeerders bepaalden zelf wel hoe strak de scheerlijnen moesten staan. Kamperen was inmiddels populair bij massatoeristen, die weinig meer op hadden met de eenvoud van de pioniers. Tenten werden groter, caravans luxer, de uitrusting completer. Op de camping werd het steeds meer zoals thuis.
ANWB Alarmcentrale
Kampeerders konden vanaf 1947 via de korte golf afstemmen op Radio Nederland Wereldomroep. Ze hoorden dan actualiteiten en sportnieuws. Maar ook oproepen van de ANWB Alarmcentrale aan vakantiegangers. Die moesten zich melden omdat er in Nederland aan het thuisfront problemen waren.