Vanaf het begin van de vierde eeuw aanbaden alle Romeinse keizers de christelijke God. Op één na: Julianus. Wat voor man was deze afvallige? Bescheiden en zachtaardig, zoals hij zelf meende? Of juist onnoemelijk wreed, zoals zijn christelijke tegenstanders verkondigden?
Begin juni 362 vertrok keizer Julianus met zijn leger uit Constantinopel richting Antiochië, op de grens van het huidige Turkije en Syrië. Van daaruit wilde hij een grote campagne beginnen tegen de Perzen, die een constante dreiging vormden vanuit het oosten. Voor hij goed en wel de stad uit was, kwam de blinde bisschop Maris hem tegemoet. Een klein jongetje leidde hem voor de keizer en zonder enige aarzeling barstte de bisschop uit in beschuldigingen. Julianus was een godloochenaar en, erger, een afvallige: christelijk opgevoed en daarna afgedwaald naar de heidense Grieks-Romeinse goden.
Julianus bleef kalm. Honend lachte hij dat die christelijke god waar de bisschop zo trots op was, hem niet eens van zijn blindheid af kon helpen. Maar Maris had zijn antwoord klaar: ‘Goddank heeft de Heer mij blind gemaakt en ervoor gezorgd dat ik uw goddeloze aangezicht niet hoef te zien.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Julianus gaf geen krimp. Hij ontstak niet in woede en gaf geen bevel deze ondankbare burger te martelen. De bisschop werd zelfs niet verbannen. De keizer reed simpelweg verder en liet Maris voor wat hij was.
Christenen noemen Julianus ‘een aap in purperen gewaad’
Het is tekenend voor de manier waarop Julianus tijdens zijn regering (361-363) met christenen omging en het ontlokte schrijvers uit zijn tijd heftige reacties. Zelden zijn er zoveel bronnen over een Romeinse keizer beschikbaar en zelden staan die zo lijnrecht tegenover elkaar. Christenen noemen Julianus ‘een babbelzieke mol’, ‘meer geit dan mens’ en ‘een aap in purperen gewaad’. De christelijke auteur Socrates Scholasticus, die het verhaal van Maris heeft overgeleverd, ziet in de koele reactie van de keizer een kwade genius aan het werk. Julianus zou fanatieke christenen in leven laten om onrust in de kerk te stichten en had Maris een eervolle martelaarsdood onthouden.
De historicus Ammianus Marcellinus – waarschijnlijk een heiden – beschouwt Julianus daarentegen als de belichaming van klassieke deugden, waarbij gematigdheid vooropgaat. De keizer is mild in zijn oordeel over Maris. Misschien zelfs te mild, vindt Ammianus. Wat moeten we met deze keizer, bijgenaamd ‘de Afvallige’? Was hij een zachtaardige filosoof of een gewiekste christenverdelger?
Per ongeluk keizer
In het begin van de vierde eeuw greep Constantijn de Grote de macht in het Romeinse Rijk. Hoewel hij zich pas liet dopen op zijn sterfbed, ging hij de boeken in als de eerste christelijke keizer. Na hem aanbaden alle keizers de christelijke God. Op één na: Julianus. Toen Constantijn stierf, ontstond er een bloedbad onder zijn familieleden, waarvan onder anderen zijn halfbroer Julius Constantius – de vader van Julianus – het slachtoffer werd. Constantijns zoons verdeelden het rijk, maar algauw vochten ook die elkaar de tent uit, tot alleen Constantius II over was. Hij had alle andere familieleden uit de weg geruimd en slechts twee potentiële troonopvolgers gespaard: zijn neefje Julianus en diens halfbroer Gallus. Het was de eerste keer dat Julianus aan de dood ontsnapte.
Constantius was wantrouwend, maar toch zorgde hij goed voor zijn neefjes. Ze verbleven op afgelegen landgoederen of in de buurt van de keizer en kregen degelijk en christelijk onderwijs. Tot Constantius zijn neven nodig had. Eerst werd Gallus tot gouverneur in het oosten benoemd, maar daar was hij niet geliefd. In 354 riep Constantius hem naar zijn hof in Milaan en liet hem onderweg vermoorden. Ook Julianus was opgeroepen, maar dankzij bemiddeling van Constantius’ vrouw Eusebia ontsnapte hij wederom aan het noodlot.
Constantius ontspande en stuurde Julianus als gouverneur naar Gallië, terwijl hij zelf de Perzen te lijf ging in het oosten. De boekenwurm met filosofenbaard had geen idee wat hem overkwam. Julianus schrijft: ‘Ze schoren me, als in een kapsalon, mijn baard af, hesen me in een uniform en maakten zo een soldaat van me, een tamelijk lachwekkende soldaat in hun ogen.’ Toch deed Julianus het goed als legerleider en Constantius’ argwanende ogen schoten zijn kant op. Hij gaf zijn neef de opdracht zijn beste soldaten naar het oosten te sturen om hem te helpen met zijn strijd tegen de Perzen. Julianus’ soldaten weigerden dat. Ze riepen hun leider uit tot nieuwe keizer en trokken op naar Italië. Woedend maakte Constantius rechtsomkeert en kwam Julianus tegemoet. Maar hij stierf, onverwacht, op 3 november 361. Ineens was de 20-jarige Julianus keizer van het Romeinse Rijk.
Bescheiden houding
Op 11 december 361 trok Julianus triomfantelijk Constantinopel binnen. Hij schonk Constantius nog een grote christelijke begrafenis, maar maakte daarna duidelijk dat hij het helemaal anders ging doen. In een paar maanden tijd verfraaide hij de stad met bouwwerken, rekende hij af met aanhangers van Constantius, reorganiseerde hij de keizerlijke hofhouding, nam hij deel aan de senaatszittingen en vaardigde hij wetten uit. Bovendien schreef hij in de overgebleven tijd brieven en filosofische en theologische verhandelingen.
Julianus presenteerde zich als een bescheiden en nederige keizer. Hij modelleerde zich naar het ideaal van de filosofenkoning zoals Plato die voor ogen had. Dat was een heerser die simpel leefde, zich zo veel mogelijk terugtrok uit de maatschappij voor zijn filosofische overpeinzingen en eigenlijk niet eens een heerser wilde zijn. Julianus speelde de rol met verve. Hij liet zijn filosofenbaard weer staan, droeg een eenvoudige toga en beweerde dat hij tegen zijn zin tot keizer was benoemd door zijn soldaten. Hij had nog geprotesteerd en zijn manschappen gesmeekt Constantius trouw te blijven, maar dat had niet mogen baten.
Hinderlaag . Constantius laat zijn neef Gallus doden. Kopergravure door Matthäus Merian de Oudere, 1630.
Hoewel de klassieke intellectuele elite deze houding goedkeurde, was niet iedereen gecharmeerd van zijn bescheidenheid. Volgens sommigen hoort een keizer enige grandeur uit te stralen en niet – zoals Julianus – blootvoets uit de senaat weg te rennen om een oude vriend te ontmoeten. Dat was simpelweg niet gepast. Wat deze critici al helemaal in het verkeerde keelgat schoot, waren de herinvoering van dierenoffers en Julianus’ beruchte ‘schoolwet’.
Bloederig vlees
Een van de eerste dingen die Julianus deed na zijn intrede in Constantinopel, was het heropenen van de oude tempels. Sinds de regering van Constantijn kwam de Grieks-Romeinse religie steeds meer in de verdrukking; de christenen walgden vooral van het offeren van dieren. In de Handelingen der Apostelen 15:29 van Jezus’ broeder Jacobus stond al dat christenen zich moesten onthouden van ‘het offervlees dat bij de afgodendienst is gebruikt’. Heidenen werd ontraden zich te goed te doen ‘aan het vlees waar nog bloed in zit en aan het bloed zelf’. Keizers gingen een stap verder en verboden de praktijk in zijn geheel. Op 19 februari 356 had Constantius een wet uitgevaardigd waarin de doodstraf werd opgelegd aan ‘al degenen van wie vaststaat dat zij offers brengen of godenbeelden aanbidden’.
Julianus draaide de rollen om en leek de verloren jaren met spoed te willen inhalen. Hij werd door heidenen geprezen als templorum restaurator (hersteller van tempels) en restitutor sacrorum (hersteller van de heilige rituelen). Hij liet gesloopte tempels herbouwen en dwong kerken om de grond die zij onder vorige keizers hadden gekregen terug te geven aan de tempels die deze oorspronkelijk hadden bezeten.
Julianus laat honderden dieren tegelijk in de tempels offeren
Daarnaast offerde Julianus enorme hoeveelheden dieren. Zijn offergewoonte stond in schril contrast met zijn bescheiden persoonlijke leven. Voor de goden kon het niet gek genoeg. ‘Vaak wel honderd stieren per keer, talloze kudden ander vee en witte vogels, waarvoor de keizer zee en land had laten afzoeken,’ vertelt Ammianus. De bisschop Johannes Chrysostomus doet er nog een schepje bovenop: ‘Overal slaat vetwalm je tegemoet en ruik je de geur van offervlees. Nergens kun je nog wat frisse lucht inademen.’
Ook Julianus zelf schrijft over ‘vele hecatomben’ aan offerdieren, waarbij een hecatombe staat voor honderd runderen. Eindelijk kan er weer volop geofferd worden in alle openbaarheid, vindt de keizer. Maar deze offerzucht ging zelfs zijn vrienden te ver. De redenaar Libanius, wiens lezingen Julianus als jongen bewonderde en met wie hij veel briefcontact had, merkte kritisch op dat Julianus ‘in zijn eentje in tien jaar meer [offerde] dan alle Hellenen [= heidenen, red.] bij elkaar’.
Adder onder het gras
Op 17 juni 362 vaardigde Julianus de wet uit die hem in de ogen van zijn tijdgenoten tot de gevaarlijkste christenhater uit de Romeinse geschiedenis maakte: de zogenoemde schoolwet. Op het eerste gezicht lijkt het een heel onschuldige tekst. Julianus vertelt dat hij zich bekommert om de kwaliteit van het onderwijs, en dan met name om de leraren. ‘Leraren en professoren,’ zo zegt hij, ‘dienen allereerst uit te blinken in goede zeden, verder in welsprekendheid.’ Ze moeten van onbesproken gedrag zijn, aangezien ze hun leerlingen niet alleen kennis, maar ook fatsoensnormen meegeven.
De adder onder het gras zit ’m in de ‘goede zeden’. Want wat hielden die in? Als de bijbehorende brief met uitleg van Julianus niet aan ons was overgeleverd, hadden we het nooit geweten. In die brief maakt de keizer duidelijk dat hij het op christenen gemunt had. Overigens niet vanwege hun religieuze overtuiging, maar omdat die overtuiging volgens Julianus niet te rijmen valt met het klassieke onderwijs dat hij voor ogen had.
In het onderwijs werden namelijk de werken van klassieke auteurs als Homerus, Hesiodus en Herodotus besproken, en dat waren allemaal heidenen. Volgens Julianus was iemands gedrag onlosmakelijk met zijn religie verbonden en kon een christen die klassieke werken dus nooit daadwerkelijk begrijpen of uitleggen. Een christen die lesgaf in de klassieken verloochende zichzelf. ‘Wie het ene denkt, maar het andere aan zijn leerlingen onderwijst, schiet in mijn ogen niet alleen tekort in het onderricht, maar ook in zijn fatsoen.’ Deze leraar was dus niet van ‘goede zeden’ en mocht geen onderwijs geven.
Uit afkeer van het christendom zou Julianus de botten van de heilige Johannes de Doper hebben verbrand.
Op deze ingenieuze wijze bande Julianus zijn vijanden uit een essentieel onderdeel van de opvoeding van de Romeinse elite. Al was het niet zo dat christenen volledig van onderwijs verstoken bleven, zoals sommige christelijke auteurs beweren. De kerkhistoricus Socrates Scholasticus beticht Julianus ervan christelijke studenten te weren ‘om te voorkomen dat ze hun tongen scherpen en de heidenen al te gemakkelijk van repliek kunnen dienen’. Christelijke studenten waren wat Julianus betreft welkom. Sterker nog: het bood de kans om hen te genezen ‘zoals je bij geesteszieken doet’. De keizer nam de christelijke studenten niets kwalijk. ‘Want gestoorde mensen moeten we, zo vind ik, onderwijzen en niet straffen.’
‘Overdrijvend wolkje’
In de lente van 363 trok Julianus met zijn leger op tegen de Perzen, zoals Constantius enkele jaren eerder had gedaan. Hij boekte in eerste instantie grote successen en drong door tot diep in het Perzische Rijk. Maar op 16 juni ging het fout. Bij een schermutseling werd Julianus onder onduidelijke omstandigheden getroffen door een speer. Volgens sommigen afkomstig uit de eigen gelederen – een christen misschien? –, volgens anderen een Perzische toevalstreffer. Enkele uren later bezweek de jonge keizer en was zijn opzienbarende regering ten einde.
De keizer over christenen: ‘Gestoorde mensen moeten we onderwijzen en niet straffen’
Ondanks de beschuldiging dat Julianus ‘duizenden christenen’ zou hebben vervolgd, is daarvan niets in de bronnen terug te vinden. Sterker nog: Julianus schrijft zelf expliciet dat hij de Galileeërs – zoals hij de christenen noemt – geen geweld wil aandoen: ‘Nee, bij de goden, ik wil niet dan men de Galileeërs ter dood brengt. Evenmin dat ze in strijd met het recht mishandeld worden of op een andere manier onrecht ondergaan.’
Er was een andere manier waarop Julianus de christenen bestreed: met woorden en mildheid. Hij hoonde ze weg, schreef lange theologische traktaten en vertelde ieder die het horen wilde dat de christelijke leer niet deugde. Dit was voor de kerk nog veel angstaanjagender dan een gewelddadige keizer. Tegen geweld hadden christenen zich leren wapenen door sterven voor het christendom te verheffen tot het hoogste goed. Martelaarschap was het mooiste wat een vrome christen kon bereiken. Maar Julianus ontnam zijn vijanden dat wapen met zijn mildheid.
Desondanks heeft de afvallige keizer geen nieuwe wending aan de geschiedenis kunnen geven. De bisschop Athanasius noemt hem een ‘overdrijvend wolkje’ dat de onvermijdelijke opkomst van het christendom nauwelijks in de weg heeft gestaan, maar dat doet Julianus tekort. Hij is verguisd en gevierd, verheerlijkt en bekritiseerd, en in twintig maanden legendarisch geworden. De christelijke dichter Prudentius geeft misschien wel het meest uitgebalanceerde oordeel over de keizer: ‘God had hij verraden, al had hij zijn plicht tegenover het rijk niet verzaakt.’
Key Tengeler is historicus en journalist.
Kader 1: Onduidelijkheid over het uiterlijk van de keizer. Monster of atleet?
Zelfs over Julianus’ uiterlijk konden christelijke en heidense auteurs het niet eens worden. De kerkvader Gregorius van Nazianzus herkende in Julianus een ‘monster’ toen hij hem voor het eerst zag. Volgens Gregorius had de keizer een pafferige nek, schokkende schouders, een wild heen en weer schietende blik, deed hij altijd zenuwachtig en lachte hij ongecontroleerd.
Ammianus Marcellinus schetste daarentegen een veel positiever beeld van de keizer. Volgens deze schrijver was Julianus middelmatig van lichaamslengte, goed geproportioneerd, sterk en een goede hardloper. Zijn haar was zacht en zat alsof het net was gekamd, zijn baard was ruig en liep uit in een punt. Hij had mooie, fonkelende ogen, zijn wenkbrauwen waren fraai gevormd, zijn neus was kaarsrecht, zijn mond wat groot en de onderlip hing enigszins neer. De keizer had een stevige, maar gebogen nek en enorm brede schouders.
Kader 2: ‘Verkapt polytheïsme’. Aanval op de Heilige Drie-eenheid
Gedurende de winter van 362-363 schreef Julianus het traktaat Tegen de Galileeërs, waarin hij zijn bezwaren tegen het christendom op een rijtje zet. De titel van het werk was eigenlijk het eerste argument, want het verwijst naar Johannes 7:52, ‘uit Galilea kan geen profeet komen’. Hoe kon Jezus dan een profeet zijn, was de impliciete aantijging. Bovendien benadrukte de benaming het lokale karakter van religie, zoals dat bij de Grieks-Romeinse goden gebruikelijk is.
Julianus viel ook de doctrine van de Heilige Drie-eenheid aan, waarin de Vader, de Zoon en de Heilige Geest als één werden gezien. Er was binnen het christendom veel onenigheid over hoe die eenheid precies moest worden geïnterpreteerd en Julianus drukte zijn vinger graag op deze zere plek. Volgens de keizer was de leer van de Drie-eenheid simpelweg een verkapte vorm van polytheïsme, het veelgodendom waar iedere christen van gruwde. Volgens de heidense redenaar Libanius stond Julianus’ argumentatie als een huis: ‘In een uitvoerige polemiek toont hij met kracht van argumenten aan dat dit [het christendom] belachelijk is en ijdel geklets.’
Meer weten
Julianus de Afvallige. Nieuw licht op de christenvervolgingen (2009) door Hans Teitler.
Julianus de Afvallige. Afvallige contra afvalligen, keuze uit zijn geschriften (2016) door Kees Meiling.
Julian the Apostate (2007) door Shaun Tougher.