Jozef II, keizer van het Heilige Roomse Rijk, reisde in 1781 naar de Republiek. Hier deed hij inspiratie op voor zijn moderniseringsprogramma in eigen land. Hij kwam ook pleiten voor een vrije doorvaart op de Schelde, in het belang van zijn onderdanen in de Oostenrijkse Nederlanden. Maar de Hollanders hielden die deur gesloten.
‘Den 13den July, vertrok Z.M. weder van daar, bezoekende nog verscheide plaatsen van Noord-Holland. Onder anderen het vermaarde Dorp Broek, waar dezelve eenige huizen begeerde te zien.’ Aldus het verslag van het tiendaagse bezoek dat keizer Jozef II in de zomer van 1781 aan de Nederlandse Republiek bracht, en waarop hij ook – als het Marken en Volendam van zijn dagen – Broek in Waterland bezocht. De auteur meende de reden te kennen waarom de keizer een kijkje wilde nemen in de huizen van de Broekenaren: hem was verteld over ‘de uiterste netheid en zindelykheid, welke de Lieden van dit Kwartier in hunne wooningen in acht neemen en handhaven’. Dat wilde Jozef II weleens met eigen ogen zien, en hij liet de meegereisde generaal Von Reischach bij een aantal huizen aankloppen om namens hem toegang te vragen. De keizer had echter niet kunnen voorzien dat de properheid van de dorpsbewoners zo ‘buitenspoorig’ was dat zij hem niet binnen wilden laten.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Pas bij het vijfde huis leek het te gaan lukken. De man die de deur voor de generaal opendeed, had gehoord over een bezoek van de keizer aan zijn dorp en informeerde nieuwsgierig wie zijn reisgenoot was. De generaal antwoordde dat hij hem aan de hoge gast zou voorstellen als hij instemde met een bezichtiging van zijn woning – ‘waarop de Landman eindelyk zeide: al waart gy zelve de Keizer, zoo kan ik u myn huis niet laaten zien, zonder toelaating van myne vrouw, indien gy wilt wagten, zal ik het haar gaan vraagen. Hy kwam een oogenblik daar na terug, zeide dat de Meestresse van ’t huis niemand wilde ontvangen, en sloot zyn deur.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De boerin had wel wat beters te doen dan keizers met bemodderde laarzen ontvangen
De schrijver van het reisverslag stak zijn verontwaardiging niet onder stoelen of banken: ‘Dit was buiten twyfel de eerstemaal van zyn leeven, dat men aan den Keizer weigerde, het geen men overal anders zich al te groote eere zoude rekenen, hem te mogen aanbieden.’ En dat in een verder toch alleszins beschaafd land, waar men zulk gedrag, dat meer bij een wild natuurvolk paste, dan ook niet zou verwachten! ‘Deeze lieden,’ zo vervolgde hij, ‘leeven in eene byna algemeene onweetendheid van alles, wat buiten den kring van hun belang is; en alles wat daar geene betrekking op heeft, is hun ten uiterste onverschillig. In Duitschland is geen een Inwooner, die wel by zyne zinnen is, die niet min of meer weet wat de Keizer is; en mogelyk is er geen vierde gedeelte van deeze plaats, die het weet.’ Volgende de auteur hadden ‘de vreedzame Christenen van Broek’ geen belangstelling voor een vreemde bezoeker die niets kwam kopen, en die bij het binnengaan niet zijn laarzen en sokken uittrok, hoe hooggeboren hij ook was.
Dat een boerin wel wat beters te doen had dan keizers met bemodderde laarzen ontvangen, om dan na afloop opnieuw de vloer te moeten dweilen, moet voor Jozef een unieke ervaring zijn geweest. Al valt tegelijk, gezien zijn gevoel voor humor, aan te nemen dat de Habsburger er, anders dan de verslagschrijver, zelf niet al te zwaar aan heeft getild. Het was in elk geval een ontmoeting die menig buitenlands cliché over Nederlanders – ongemanierde mannen, bazige vrouwen, properheidsneurose en desinteresse voor alles wat niet direct geld in het laatje bracht – moeiteloos kon helpen bevestigen.
De ‘gesloten’ Schelde
De Tachtigjarige Oorlog was ook een economische strijd tussen Amsterdam en Antwerpen. Na de Spaanse verovering van Antwerpen (1585) blokkeerde de Republiek de vrije doorvaart voor zeeschepen op de Schelde, waardoor de handel met Antwerpen werd belemmerd en Amsterdam tot belangrijkste metropool van de Nederlanden kon uitgroeien. Bij de Westfaalse Vrede (1648) werd de daaruit resulterende verplichting tot verbodemen in Zeeuwse havens formeel vastgelegd. Den Haag ging de ‘gesloten’ Schelde zien als garantie voor de onafhankelijkheid, zodat pogingen van het Spaanse en later Oostenrijkse bestuur in Brussel om de sluiting te beëindigen mislukten. Pas met de Franse inval van 1795 kwam daaraan een einde, toen de Westerschelde door Frankrijk werd ingelijfd.
Gelukkig liep het allemaal anders in de volgende halteplaats op de reis, Zaandam, waar Jozef uiteraard even in de voetsporen van wijlen zijn collega tsaar Peter moest treden. Terwijl een plaatselijke herbergier hem welwillend rondleidde, ‘ontmoette Z.M. een goede Vrouw, welke alleen instaat was om het haatelyk denkbeeld uit te wisschen, welk de wilde Broekenaars aan deezen grooten Reiziger, van alle Noordhollanders zouden hebben kunnen inboezemen. Zie hier het juiste Contrast: deeze Vrouw stelde zich in den weg van den Keizer, en verzocht hem met sterken aandrang om haar huis toch te willen koomen zien; het welk Z.M. deedt.’ En daarmee was de keizerlijke wereld, of tenminste die van zijn chroniqueur, weer helemaal op orde.
Jozef II reisde incognito
Jozef II was op dat moment, amper veertig jaar oud, voor een monarch van die dagen al een ongewoon bereisd man. Waar zijn moeder Maria Theresia bij voorkeur veilig in Wenen bleef, trok haar zoon er voortdurend op uit. Als verlicht absolutist wenste hij zijn besluiten op eigen waarneming te baseren, om niet van rapporten van ondergeschikte ambtenaren met een eigen agenda afhankelijk te zijn. Vooral voor inspectiereizen in alle delen van het Habsburgse landenconglomeraat verliet hij veelvuldig de residentie. Maar ook voor ontmoetingen met Frederik en Catharina de Grote, of voor een bezoek aan zijn zuster Marie Antoinette en zwager Lodewijk XVI, die hij bij die gelegenheid van wat praktische voortplantingsadviezen voorzag, zoals hij naderhand zijn broer en latere opvolger Leopold, op dat moment groothertog van Toscane, uitvoerig berichtte. Samen met Leopold had hij, op reis door Italië, in 1769 in Rome nog eens met getrokken degen een pausverkiezing naar zijn hand gezet.
Wie het Duitse Wikipedia-lemma ‘Reisen Josephs II’ raadpleegt, stuit voor de duur van zijn vijfentwintigjarige keizerschap tussen 1765 en 1790 op liefst 36 reizen, twee militaire expedities tegen de Beieren en tegen de Turken inbegrepen. De laatste eigen territoria die de keizer aandeed, waren de Oostenrijkse Nederlanden, waar hij al spoedig met zijn pogingen om daarvan eindelijk iets fatsoenlijk functionerends te maken in grote politieke problemen zou raken (zie kader).
Zijn al langer dringende overkomst had hij almaar uitgesteld tot het overlijden van zijn oom, gouverneur-generaal Karel van Lotharingen, omdat Jozef aan hem een gloeiende hekel had. Daarna stond niets een bezoek nog in de weg. Aansluitend maakte de keizer zijn rondreis door de Republiek, die hem dus ook in Zaandam en Broek in Waterland heeft gebracht. Dat vormde een onderdeel van het inmiddels klassieke toeristische rondje door Holland, dat van Rotterdam via Delft, Den Haag, Leiden en Haarlem naar Amsterdam liep, in dit geval aangevuld met een zijsprong naar marinehaven Den Helder.
De blokkade van de Schelde beschouwde Jozef als strijdig met het natuurrecht
De reis was officieel incognito, onder het pseudoniem van graaf van Falkenstein, maar was de facto een publiek geheim, zoals ook uit het nieuwsgierige hengelen van die Broekse boer naar de identiteit van zijn hoge bezoeker bleek. De etappes die Jozef aflegde vond men keurig in de krant geregistreerd, en bij zijn komst in een volgend hotel stond soms al een nieuwsgierige mensenmenigte onder zijn slaapkamerraam te wachten. Afgezien van tweemaal Peter de Grote, zo’n driekwart eeuw eerder, had men sinds Karel V immers nooit meer een keizer in deze contreien gezien. De reden dat Jozef incognito reisde, was dan ook niet zozeer een behoefte aan absolute anonimiteit als wel dat dit hem van alle tijdrovende officiële plichtplegingen ontsloeg, hij zo van de noodzaak van een kostbaar groot gevolg gevrijwaard bleef, en met slechts een handvol begeleiders makkelijker ongestoord kon rondneuzen op plekken die hijzélf wenste te zien.
Vooruitgeschoven verdediging
Een aparte clausule bij de Vrede van Utrecht, gesloten na de Spaanse Successieoorlog (1701-1713), bepaalde dat de Republiek garnizoenen mocht vestigen op het grondgebied van de Oostenrijkse Nederlanden, als bescherming tegen een eventuele Franse opmars. De soldaten werden gelegerd in de zogenoemde barrièresteden Doornik, Fort Knokke, Ieper, Menen, Namen, Veurne en Waasten. Deze zuidelijke barrière hield in 1746 geen stand tegen een Franse invasie en bezetting van de Oostenrijkse Nederlanden, die tot 1748 duurde. Ook als vooruitgeschoven verdediging van haar oostgrens had de Republiek barrièresteden, namelijk Roermond, Venlo, Weert, Geldern en in het Land van Kessel (Noord-Limburg). De Republiek verwaarloosde de meeste garnizoenen en in 1781 zegde Jozef II het Barrièretraktaat eenzijdig op.
De motieven voor Jozefs excursie naar de Republiek waren namelijk tweeledig. Er waren allereerst enkele politieke kwesties die om een oplossing vroegen, en waarbij een gesprek onder vier ogen met de machthebbers ter plekke nuttig kon zijn. De belangrijkste twee daarvan waren – als uitvloeisel van de vredesverdragen van 1715 respectievelijk 1648 – die van de Nederlandse barrièresteden aan de Franse grens en de afsluiting van de Schelde, die Antwerpen van zijn levensader had beroofd (zie kaders). Vanzelfsprekend werd Jozef bij zijn bezoek aan Antwerpen meteen door de plaatselijke koopmansstand bestormd met de smeekbede om aan die wantoestand een einde te maken. De keizer had daarvoor overigens niet veel aansporing nodig; de Nederlandse blokkade van de Schelde beschouwde hij als strijdig met het natuurrecht en de – bovendien door Wenen te bekostigen! – Nederlandse garnizoenen in de barrièresteden als een aanslag op zijn soevereiniteit.
Binnenlandse spanningen
Dus vanzelfsprekend zullen beide thema’s ter sprake zijn gekomen tijdens de gesprekken – over de inhoud ervan zwijgt het reisverslag delicaat – die Jozef in Den Haag met de hertog van Brunswijk en later in Amsterdam met burgemeester Joachim Rendorp voerde. Kenmerkend: de keizer ging op het Binnenhof inderdaad eerst langs bij de Dikke Hertog, de politieke spil van het orangistische bewind, en bracht pas later een visite aan het stadhouderlijk paar op Huis ten Bosch voor wat muzikaal entertainment. En met een demonstratief bezoek aan de regenten van het traditioneel staatsgezinde Amsterdam moest, juist in de dagen dat de binnenlandse spanningen met de opkomst van de patriotten gaandeweg het karakter van een burgeroorlog begonnen aan te nemen, zorgvuldig het evenwicht worden bewaard. Daarvoor was ook kenmerkend dat de keizer in de Nieuwe Kerk van Delft zowel het mausoleum van Willem van Oranje als de cenotaaf van Hugo de Groot met een bezoek vereerde. ‘Ik geloof,’ zo schreef hij in dit verband tevreden naar zijn kanselier Kaunitz in Wenen, ‘in deze troebele tijden keurig het midden gehouden te hebben door geen van beide kampen te choqueren.’
Aan zulke binnenlandse conflicten wenste Jozef zijn vingers niet te branden, en de noodzaak om dat evenwicht ook zo openlijk te beklemtonen was des te groter omdat de hoogbejaarde keizerlijke ambassadeur Judas Thaddaeus Adam Joannes Baptista Josephus Antonius Freiherr von Reischach (de vader van de al genoemde generaal) al veertig jaar op zijn post en zo inmiddels volledig met het Haagse wereldje vergroeid, stelselmatig aan het stadhouderlijk hof had rondgebazuind dat Wenen uiteraard op de hand van de Oranjes was en zelfs Jozefs correspondentie aan Brunswijk ter inzage had gegeven. ‘Er zijn dingen,’ zo liet de keizer daarop woedend aan Reischach weten, ‘die ik aan een gezant kan schrijven en waarvan het desondanks niet de bedoeling is om die vervolgens aan anderen mee te delen.’ Er moest dus, nu Jozef toch in Holland was, het een en ander worden rechtgezet. Of dat ook helemaal gelukt is, is een tweede, maar na afloop was in elk geval aan beide Nederlandse kampen duidelijk dat geen van beide hem als buitenlandse bondgenoot kon claimen.
Maar de andere reden voor zijn komst naar de Republiek was zijn belangstelling voor een land dat, ofschoon het zijn grootmachtsstatus allang had verloren, nog steeds als modern en maatschappelijk voorbeeldig gold. Jozef, die de eigen Oostenrijkse Erflanden na eeuwen van katholieke bigotterie een beetje bij de tijd wilde brengen, hoopte in de Republiek inspiratie op te doen voor eigen moderniseringsprojecten van groot maatschappelijk nut thuis. Symbolisch voor dat laatste is dat het belangrijkste door hem geïnitieerde bouwproject niet het zoveelste protserige paleis zou worden, maar het Allgemeines Krankenhaus in Wenen, geïnspireerd op het Hôtel Dieu in Parijs, dat hij ook met eigen ogen had gezien. Ook in dat opzicht heeft zijn Nederlandse reis beslist vruchten afgeworpen.
Soepketel
Jozefs belangstelling – en dat blijkt evident uit zijn reisprogramma – ging hier eveneens vooral uit naar techniek, wetenschap en sociale instituties: de werven van Rotterdam, een polder in de omgeving, twee weeshuizen in Den Haag, de natuurhistorische verzameling van de stadhouder, de collecties van de universiteit in Leiden, en tot slot de admiraliteit, de pakhuizen van de VOC, het Spinhuis, Rasphuis, Aalmoezeniersweeshuis, Oudemannenhuis en Sint-Pietersgasthuis in Amsterdam. Nadat hij al de stadhouderlijke menagerie bij Voorburg had bezocht, ging de keizer in Amsterdam ook kijken bij de dierenhandel van Blauw Jan, om de hoek bij zijn eigen hotel aan de Kloveniersburgwal, die vermoedelijk al eerder als leverancier voor de kleine diergaarde in het park van het keizerlijke slot Schönbrunn had gediend. Uiteraard bleef ook een grachtenrondvaart niet achterwege. Tot slot lieten de Amsterdamse burgemeesters hem op een uitvoerige rondgang alle belangrijke vertrekken van hun imposante stadhuis op de Dam zien, ongetwijfeld mede met de boodschap dat zij in aanzien en macht niet voor de Oranjes onderdeden.
Opstand tegen Jozef II
Als verlicht absolutist was Jozef II bezield door het streven de Oostenrijkse monarchie te moderniseren, zodat deze weer met Frankrijk en Engeland gelijke tred zou kunnen houden. Voor de Oostenrijkse Nederlanden betekende dat centralisering ten koste van veel bij de Vrede van Utrecht (1713) gegarandeerde regionale vrijheden. Keizerlijke edicten om deze uniformering versneld af te dwingen leidden in oktober 1789 tot een militair succesvolle opstand – de Brabantse Omwenteling – en in januari 1790 zelfs tot het uitroepen van een onafhankelijke republiek, de Verenigde Nederlandse Staten. Na het plotselinge overlijden van Jozef in februari was zijn opvolger Leopold II gedwongen diens hervormingen terug te draaien teneinde het Oostenrijkse gezag te herstellen.
Zeker, ook het verstevigen van oude sociale contacten werd niet vergeten. Zo ging Jozef in Rotterdam langs bij Jan Karel Osy, sinds jaar en dag huisbankier van de Habsburgers, en in Leiden bij de kwekerij van de weduwe Schuurmans Stekhoven, de dochter van de oppertuinier van Schönbrunn. Tot de culturele ontspanning behoorde voor de zeer muzikale Jozef II – in Wenen geen onbekende van Mozart – naast het genoemde huisconcert in Huis ten Bosch ook het beluisteren van het beroemde Müller-orgel in de Bavo in Haarlem. Om vijf uur ’s ochtends welteverstaan, want daarna moest de keizer weer snel verder.
Had Jozef II alle mogelijkheid om in Nederland voor zijn eigen binnenlandse bestuur vruchtbare inspiratie op te doen, op internationaal vlak bleek de uitkomst teleurstellend. Noch inzake het Barrièretraktaat, noch inzake de Schelde-blokkade gaf Den Haag een krimp. Daarom besloot de keizer na terugkeer in Wenen dan maar zelf te handelen. Een jaar later zette hij eigenmachtig de betaling van de Nederlandse garnizoenen stop. En toen het Binnenhof bleef weigeren de Schelde te openen, liet de keizer in 1784 eenvoudig een schip de Schelde afzeilen om de doorgang te forceren. Toen de Hollanders daarop echter tot zijn schrik meteen begonnen te schieten, zag Jozef zich genoodzaakt in te binden, ook al was op dat schip niet meer dan een soepketel geraakt. Het was het laatste contact van de keizer met de bewoners van de onhandelbare Nederlandse Republiek, met wier ongevoeligheid voor keizerlijke status hij al drie jaar tevoren in Broek in Waterland kennis had gemaakt.