Als er iemand het bloed onder de nagels van patriotten vandaan wist te halen, dan was het de ‘dikke hertog’, Lodewijk Ernst van Brunswijk. Was deze adviseur van stadhouder Willem V een vraatzuchtige, vadsige vreemdeling, of een kundig militair adviseur?
Framing, fake news, lastercampagnes, demonisering – wie denkt dat dit eenentwintigste-eeuwse uitvindingen zijn, zou eens een blik moeten werpen op het politieke strijdtoneel in Nederland aan het einde van de achttiende eeuw. In de strijd tussen de zogenoemde patriotten en de aanhangers van stadhouder Willem V werden de grenzen van fatsoen en goede smaak in volle galop overschreden, leken leugens en verdachtmakingen de normaalste zaak van de wereld en werden de integriteit en eerbaarheid van de tegenstander stelselmatig ontkend.
Wie het in de ogen van de patriotten in het bijzonder moest ontgelden, was hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel (1718-1788), die al onder Willem IV in dienst van de Republiek was getreden en in 1759 de voogd was geworden van de toen elfjarige Willem V, wiens belangrijkste adviseur hij bleef nadat deze in 1766 meerderjarig was geworden. In de strijd tegen stadhouderlijk bewind werd de hertog van Brunswijk de kop van Jut, waarbij hij genadeloos werd aangevallen op zijn buitenlandse afkomst, obesitas en al dan niet ontbrekende mannelijkheid. De ‘dikke hertog’ stond symbool voor alles wat niet deugde, en nog eeuwen na zijn dood kon hij op weinig sympathie van historici rekenen. Wie was deze man, en heeft hij zijn beroerde reputatie werkelijk verdiend? En welke rol speelde de lastercampagne tegen hem in de ontwikkeling van de politieke en journalistieke cultuur van Nederland?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Pijnlijke verwonding
Lodewijk Ernst was de derde zoon van Ferdinand Albrecht II van Brunswijk-Bevern (deze erfde Wolfenbüttel pas enkele maanden voor zijn dood), die begin achttiende eeuw een van de veldheren van de Oostenrijkse keizer was. De heerschappij over het hertogdom ging na de dood van Ferdinand Albrecht in 1735 over op de oudste zoon, Karel I, zodat Lodewijk Ernst wel de titel van hertog erfde, maar zelf een functie en een inkomen moest zien te verwerven. Kansarm was hij bepaald niet, want zijn familie was verbonden met tal van Europese vorstenhuizen. In de Middeleeuwen was het hertogdom Brunswijk gesplitst in een hele reeks zijtakken, die elkaar deels beconcurreerden, maar waartussen ook tal van verwantschapsbanden bestonden. Rond 1735 gold de Engelse koning George II van Hannover als officieel hoofd van alle Brunswijkse deelvorstendommen.
Geen middel is te min om tegenstanders in een kwaad daglicht te stellen
Evenals zijn vader trad Lodewijk Ernst in dienst van de Habsburgers. De jonge Brunswijk was een dapper officier, die zijn vuurdoop beleefde tijdens de oorlog die Oostenrijk en het Ottomaanse Rijk tussen 1737 en 1739 uitvochten. Het verhaal gaat dat tijdens een van de veldslagen Brunswijks paard onder hem vandaan werd geschoten, waarbij hij tevens zijn teelballen zou zijn kwijtgeraakt. Er is wel gesuggereerd dat zijn opvallende vetzucht het gevolg zou kunnen zijn geweest van een verstoorde hormoonhuishouding, veroorzaakt door deze in diverse opzichten pijnlijke verwonding. Voor zover bekend heeft hij in elk geval geen kinderen verwekt.
Gedurende de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) maakte Brunswijk snel carrière en klom hij op tot de rang van veldmaarschalk. Tijdens de Slag bij Soor in 1745, waarin zijn broers Albert en Ferdinand aan de kant van de Pruisische vijand vochten, raakte hij zwaar gewond. Ook Ferdinand raakte tijdens deze bloedige veldslag gewond. Albert sneuvelde.
Na zijn herstel werd Lodewijk Ernst naar het front in de Zuidelijke Nederlanden gestuurd, waar een gezamenlijk leger van Oostenrijk, Engeland en de Republiek het opnam tegen een Franse invasiemacht. In de winter van 1747-1748 voerde Brunswijk het bevel over de geallieerde troepen, die op dat moment in Staats-Brabant gelegerd waren. In deze hoedanigheid kwam hij in contact met prins Willem IV, die in het voorjaar van 1747 tot kapitein-generaal en stadhouder was benoemd, waarmee een einde was gekomen aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. Willem IV was de eerste Oranje die stadhouder was in alle gewesten van de Republiek, terwijl dit ambt bovendien erfelijk was verklaard. Hij had groot vertrouwen in de Oostenrijkse veldheer. Brunswijk stak met kop en schouders uit boven de Nederlandse en buitenlandse generaals die in het leger van de Republiek dienden, en de stadhouder – die titulair opperbevelhebber van het Staatse leger was – wilde hem dan ook graag als onderbevelhebber.
Lucratieve post
Aanvankelijk stond Brunswijk niet te trappelen, omdat hij al jaren om zich heen keek of hij niet ergens een meer prestigieuze en lucratieve post in de wacht kon slepen. Met steun van zijn nicht Maria Theresia van Oostenrijk was hij in 1741 hertog van Koerland en Semgallen geworden, maar onder Poolse druk moest hij die troon na enkele maanden alweer opgeven. Ook een poging om met tsarina Elizabeth van Rusland (1709-1761) te trouwen liep op niets uit, maar je kon nooit weten of er niet elders een plaatsje vrij was bij een regerend vorstenhuis. Zijn jongste zus trouwde bijvoorbeeld in 1752 met koning Frederik V van Zweden.
Na herhaalde verzoeken van Willem IV – en vermoedelijk ook op aandringen van Maria Theresia, die hoopte haar invloed op het stadhouderlijk hof in Den Haag te vergroten – ging Brunswijk in 1750 in op de vraag van de stadhouder. Hij werd tegen een vorstelijk traktement benoemd tot veldmaarschalk in het Staatse leger, terwijl hem werd toegezegd dat de eerst vrijkomende gouverneurspost voor hem was. En zo geschiedde: hij werd het jaar erop gouverneur van ’s-Hertogenbosch, een post die gezien de strategische ligging van de stad allesbehalve een erebaantje was.
De komst van Brunswijk naar de Republiek werd niet alleen door Willem IV toegejuicht, maar ook door andere leden van de bestuurlijke elite. Door de benoeming van een buitenlander tot onderbevelhebber hoopten veel regenten de invloed van Willem IV op het leger terug te dringen. Ook graaf Willem Bentinck van Rhoon, een van de belangrijkste adviseurs van de stadhouder, had aangedrongen op de benoeming van Brunswijk. Hij had ervoor gezorgd dat Willem IV tot erfstadhouder was benoemd en wilde diens bewind een meer monarchaal karakter geven, waarbij de komst van zo’n illustere buitenlander zeker hielp. Bovendien was het gezien de veroveringszucht van Frankrijk altijd goed om de banden met Oostenrijk en Engeland – waar familieleden van Brunswijk regeerden – aan te halen.
Voogd en veldheer
Al spoedig na zijn komst nam Brunswijks invloed sterk toe, aangezien Willem IV in oktober 1751 onverwacht overleed. Diens zoon Willem was op dat moment drie jaar oud; zijn moeder, Anna van Hannover, trad op als regentes. Brunswijk werd een van de belangrijkste adviseurs van Anna, een dochter van de Engelse koning George II. Toen zij acht jaar later overleed, werd Brunswijk benoemd tot ‘besturend voogd’ van de latere Willem V (1748-1806) en tevens tot waarnemend opperbevelhebber. Terwijl hij dus verantwoordelijk was voor de opvoeding van de toekomstige stadhouder, kon hij tegelijkertijd werk maken van de modernisering van de strijdkrachten. Reeds voor zijn komst was een begin gemaakt met de ‘prussificering’ van het Staatse leger, omdat de Pruisische krijgsmacht in deze jaren gold als de meest geavanceerde en efficiënte ter wereld. Brunswijk zette dit beleid voort, waarbij gestreefd werd naar een grotere scheiding tussen de burgerij en het leger, dat in Pruisen zelfs een afzonderlijke stand vormde.
Brunswijk werkte hard en kweet zich tot volle tevredenheid van regenten en hof van zijn taken, die hij vervulde tot Willem V in 1766 meerderjarig werd. De jonge stadhouder was echter erg onzeker en twijfelde of hij wel opgewassen was tegen zijn taken. Hoewel Bentinck van Rhoon al lange tijd pleitte voor de instelling van een stadhouderlijke raad, tekende Willem V in mei 1766 een zogenoemde ‘akte van consulentschap’, waarin Brunswijk werd aangesteld als zijn belangrijkste raadsman. In feite kwam het erop neer dat Brunswijk het beleid bepaalde, terwijl Willem V de eindverantwoordelijkheid droeg. De akte bleef geheim, maar het bestaan ervan raakte in regentenkringen al spoedig bekend, en het was voor iedereen duidelijk dat Brunswijk grote invloed had op de stadhouder. Voorlopig leidde deze regeling, die feitelijk in strijd was met de constitutie van de Republiek, nog niet tot protesten, omdat de politieke elite van de Republiek weinig te klagen had over Brunswijk.
Aanzwellende kritiek
Hoewel er in 1771 een moordaanslag op hem gepleegd schijnt te zijn, zwol de kritiek op zijn beleid pas tegen het einde van dat decennium aan. Vooral Hollandse en Zeeuwse regenten vroegen zich af of de defensie van de Republiek bij hem nog wel in goede handen was. Brunswijk concentreerde zich vooral op het leger en zou de vloot ernstig verwaarlozen. Versterking van beide krijgsmachtonderdelen was onmogelijk, gezien de uiterst precaire toestand van ’s lands financiën, zodat deze keuze een duidelijk politieke lading had. Zag men, zoals Brunswijk, Frankrijk als grootste bedreiging, of – zoals de zeegewesten – het snel machtiger wordende Engeland?
Toen de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) uitbrak, waarin de Nederlandse vloot geen partij bleek voor de Royal Navy, leek het correcte antwoord duidelijk en klonken de verwijten aan het adres van Brunswijk steeds luider. Ondertussen nam de republikeinse oppositie tegen de stadhouder snel in omvang toe, en ook de patriotten begonnen hun pijlen op de Duitse hertog te richten. Hij zou veel te veel invloed hebben op de zwakke en weinig daadkrachtige Willem V, die hij bovendien geen goed-republikeinse opvoeding zou hebben gegeven, maar juist zou hebben gesterkt in zijn monarchale ambities. Ook werd hem nu verweten dat hij het leger op Pruisische leest zou hebben geschoeid, terwijl hij als buitenlander niet primair de belangen van de Republiek zou hebben gediend, maar vooral die van Oostenrijk en zijn eigen familie. Dergelijke geluiden vielen zelfs in prinsgezinde kringen te horen, zoals blijkt uit een pamflet dat weliswaar fel stelling nam tegen de patriotse kritiek op Willem V, maar waarin Brunswijk werd afgeschilderd als ‘een vadzig vreemdeling, een haater van ’s lands vrinden’.
In het voorjaar van 1782 werd Brunswijks positie in Den Haag onhoudbaar en trok hij zich terug in Den Bosch. Hoewel hiermee een einde kwam aan zijn rechtstreekse invloed op Willem V, duurden de aanvallen op hem voort. In april 1784 publiceerde en becommentarieerde De Post van den Neder-Rhijn van de patriot Pieter ’t Hoen de akte van consulentschap, waarna de verontwaardiging over de hertog van Brunswijk tot nieuwe hoogten steeg. Friesland was het eerste gewest dat de akte ongeldig verklaarde, en vervolgens verklaarden ook de Staten van Holland dat Brunswijk zijn positie op ‘clandestiene wyze’ had verkregen en door misbruik van deze macht een ‘zeer gevaarlyk persoon’ was geworden. Ook andere gewesten keerden zich tegen hem, zodat hij in oktober 1784 al zijn functies neerlegde en kort daarop de Republiek verliet. Hij stierf op 12 mei 1788 in Eisenach.
Mediaslachtoffer
De hertog van Brunswijk is wel ‘een van de eerste mediaslachtoffers in de Nederlandse geschiedenis’ genoemd. Niet dat men in voorafgaande eeuwen zo zachtzinnig met tegenstanders omsprong, maar de consternatie rond Brunswijk maakt wel twee dingen duidelijk. Ten eerste dat pamfletten en periodieken tegen het einde van de achttiende eeuw een enorme rol in de politiek begonnen te spelen, en ten tweede dat hierbij geen middel te min werd bevonden om een tegenstander in een kwaad daglicht te stellen. In orangistische geschriften kregen de patriotten er ongenadig van langs, terwijl die omgekeerd Willem V ongegeneerd met een zwijn vergeleken. Maar vooral als het de hertog van Brunswijk betrof, gingen alle registers open.
Hij werd uitgemaakt voor ‘eerlooze castraet’ en zijn corpulentie was een onuitputtelijke bron van hoon. Beide feiten werden gezien als bewijs van een ondeugdzaam karakter, aangezien het hem ontbrak aan mannelijkheid en zelfbeheersing. Zo verschenen er afbeeldingen van het opengesneden lijk van Brunswijk waaruit allerlei kwalijke zaken als verraad-, roof- en vraatzucht puilden. Er waren uiteraard goede gronden om het beleid van Brunswijk te bekritiseren, en wellicht was de man ook niet bijster sympathiek, maar de wijze waarop hij werd aangevallen, zou tegenwoordig in Nederland (althans voorlopig nog) als onacceptabel worden beschouwd.
Kader: Gedichtje bij prent van de opengesneden hertog van Brunswijk
Zyn darmen waaren meest gevuld
Met zilverzand, en zwaar verguld;
Zyn maag was overlaân van spys,
Door hem gekogt tot goede prys;
Want alles had hy snood gestoolen,
En in zyn dieve maag verschoolen;
Zyn nieren waaren opgezwollen
Van ’t zuipen en ontugtig zollen,
Zyn gantschen bast was vet en glat
Van ’t goed dat hy gestolen had.
Maar ’t harte was het snoodste nog,
’t Was vol verraad en boos bedrog:
Zyn kop was vol van valsche raad,
Zyn oogen waaren vol van smaad;
Zyn dikheid en gevloekte zeden,
Had buiten dat byzondre reden.
Want hy – hy was gecastereerd,
En tot een half-man verneerd:
Zyn blaas was vol Bourgonje nat,
Dat hy met prins geslobberd had.
Kader: De andere hertog van Brunswijk
Lodewijk Ernst van Brunswijk, de ‘dikke hertog’, wordt soms verward met Karel Willem Ferdinand van Brunswijk-Wolfenbüttel (1735-1806). Deze was echter de zoon van Karel I, de regerende hertog en oudste broer van Lodewijk Ernst. Karel Willem was in 1780 zijn vader opgevolgd als heerser over het vorstendom en was tevens veldmaarschalk in Pruisische dienst. In die hoedanigheid viel hij in 1787 met 20.000 man de Republiek binnen, nadat de vrouw van Willem V, een zuster van de Pruisische koning, bij Goejanverwellesluis door patriotten was aangehouden. Deze hertog van Brunswijk maakte zodoende een einde aan de kortstondige Nederlandse burgeroorlog en zorgde ervoor dat Willem V zijn functie als stadhouder en opperbevelhebber weer kon vervullen. Ter herinnering aan deze veldtocht werd – met Nederlands geld – in Berlijn de Brandenburger Tor gebouwd.
Meer weten:
De hertog van Brunswijk 1750-1759 (1962) door N.A. Bootsma
Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland, 1766-1787 (1995) door S.R.E. Klein
Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland, 1780-1800 (2014) door Ivo Nieuwenhuis