Home Dossiers Premiers van Nederland Joop den Uyl. Dromer en doordouwer

Joop den Uyl. Dromer en doordouwer

  • Gepubliceerd op: 26 maart 2008
  • Laatste update 03 aug 2022
  • Auteur:
    Gerard Mulder
  • 7 minuten leestijd
Joop den Uyl. Dromer en doordouwer
Cover van
Dossier Premiers van Nederland Bekijk dossier

Aangekomen op bladzijde 342 van Anet Bleichs biografie van Joop den Uyl, begon in mijn hoofd een alarmbelletje te rinkelen. We zijn beland bij de afloop van de Lockheed-affaire in augustus 1976. Anet Bleich schrijft daar dat premier Joop den Uyl in een aantekeningenboekje, aangetroffen in zijn persoonlijk archief, noteerde: ‘Stuk Northrop persoonlijk.’ Dat slaat op een twaalf pagina’s tellende bijlage, getiteld ‘De Meuser-Weisbrod-connectie in de Northrop-zaak’, die de Commissie-Donner bij het door haar vervaardigde rapport over Bernhard en Lockheed had gevoegd en die, schrijft Bleich, ‘nooit openbaar is geworden’ en ‘zich ook niet in het archief van Den Uyl bevindt’.

Hoezo ‘nooit openbaar geworden’, dacht ik. Begin april 2005 hebben mijn vriend en oud-collega Hugo Arlman en ik in het weekblad Vrij Nederland uitgebreid over deze bijlage gepubliceerd onder de kop ‘De Northrop-affaire’. Ze was ons door een anonieme bron toegespeeld in de kennelijke verwachting dat wij er journalistiek gebruik van zouden maken. Weliswaar hebben we de tekst ervan niet integraal weergegeven (inmiddels is die op de website van Vrij Nederland voor iedereen ter inzage), maar we hebben er uitvoerig uit geciteerd en de andere passages samengevat. Op ons stuk kwam geen enkele reactie, behalve van Anet Bleich, die ons om een kopie van de bijlage vroeg ten behoeve van haar Den Uyl-biografie. Die hebben we haar gegeven.

Hier, op bladzijde 342 van haar biografie, was bij uitstek de plaats om naar ons stuk te verwijzen. Op menige plaats in de tekst citeert Bleich met naam en toenaam uit werk van anderen als zij vindt dat dat licht werpt op de betreffende passage. Waarom in dit geval niet? Mijn vermoeden werd bewaarheid: in de rest van het hoofdstuk dat over de Northrop-bijlage gaat, staat niets over de bron van Bleichs ‘onthulling’, waarmee zij bij het verschijnen van de biografie de publiciteit heeft gezocht én gekregen. Het zou een ordinair staaltje van plagiaat zijn geweest, als er niet achter in het boek een minuscuul nootje had gestaan met de mededeling dat Arlman en Mulder in Vrij Nederland van 2 april 2005 ‘erover hebben geschreven’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Uiteraard leest bijna niemand nootjes, zeker journalisten niet. En zo ontstond in en door de media de indruk dat de biografe zelf deze sensatie boven water heeft gehaald. Dankzij dat ene kleine nootje heeft Bleich zich formeel tegen de beschuldiging van jatwerk ingedekt. Maar fatsoenlijk is anders.

Koningscrisis

Ik beschrijf deze gebeurtenissen hier zo uitvoerig, omdat ze licht werpen op de listen en lagen van het historisch bedrijf, maar ook om een andere reden. Bleich speculeert over de motieven van Den Uyl om de Northrop-bijlage geheim te houden. Zij komt tot de hypothese dat hij de bijlage ‘onder de pet’ heeft gehouden om de monarchie te redden. Als bekend zou worden dat prins Bernhard mogelijk niet alleen van de vliegtuigfabriek Lockheed steekpenningen had aangenomen, maar ook van concurrent Northrop, zou de roep om strafrechtelijke vervolging van de prins-gemaal weleens onbeheersbaar kunnen worden. Dan zou Juliana aftreden en Beatrix weigeren haar op te volgen, en was het met het koningshuis gedaan. Daarom, oppert de auteur, beging Den Uyl liever de doodzonde het parlement niet over Northrop te informeren dan een koningscrisis te veroorzaken.

Voor deze theorie voert zij geen enkel bewijs of zelfs maar een aanwijzing aan. Het is ook niet logisch. Met of zonder Northrop-bijlage was Den Uyls probleem al bijzonder delicaat. Hij moest een oplossing vinden die zowel het rechtsgevoel van de natie zou bevredigen als een koningscrisis afwenden. Voor de uitweg die Den Uyl toen koos – geen strafvervolging van de prins, wel een stevige openbare berisping en ontslag uit zijn militaire functies – is hij dertig jaar geleden al alom geprezen als ‘redder van de monarchie’. Ook dat is geen originele conclusie van Anet Bleich.

Het zou voor Den Uyl anders hebben gelegen als de uitkomst van het Northrop-onderzoek belastender informatie had opgeleverd dan dat inzake Lockheed. Dat was niet het geval. In beide gevallen kon de Commissie-Donner niet het bewijs leveren dat de prins onomstotelijk de ontvanger was van het smeergeld. Naar Northrop had de Commissie ook geen gericht onderzoek gedaan; dat hoorde ook niet bij haar taakomschrijving. De bijlage is een verzameling feiten en aanwijzingen waarop de Commissie in het kader van Lockheed min of meer bij toeval was gestuit. Rechtsgeleerden moeten maar uitmaken wat de formele status van de bijlage was, maar blijkens de aantekening van Den Uyl in zijn notitieboekje ging hij ervan uit dat de bijlage voor hem persoonlijk was. Dat werd ons bevestigd door oud-leden van de Commissie en haar onderzoekers met wie wij gesproken hebben, en die in ons artikel worden aangehaald.

Dat de bijlage was bedoeld om Den Uyl persoonlijk te informeren voor het geval dat de Northrop-connectie van Bernhard in de publiciteit zou opspelen of de prins in verzet zou komen tegen zijn bestraffing, wordt ondersteund door een opmerking van Den Uyl zelf. Friso Endt, destijds Nederlands correspondent voor enkele toonaangevende Amerikaanse bladen, vroeg de premier in 1977 waarom deze de bijlage niet had vrijgegeven. ‘Omdat ik het prettig vind iets in de la te hebben liggen,’ antwoordde hij. Ook dit citaat staat in ons stuk, maar Bleich negeert het. Ze heeft er ook niets aan als ze haar beeld van Den Uyl als dubbele redder van de monarchie in stand wil houden. Dat past namelijk in haar streven Den Uyl in haar biografie zo voordelig mogelijk tegen het licht te houden.

Laf

Historicus Dik Verkuil heeft in de Volkskrant van 29 februari jongstleden overtuigend aangetoond dat de schets die Bleich geeft van Den Uyls jeugd in zijn voordeel is vertekend. In zijn jonge jaren was Joop helemaal niet al zo sociaal bewogen, en worstelde hij niet zo met zijn gereformeerde opvoeding als zij beweert. Hij is geen economie gaan studeren om de noden van de massa´s te leren lenigen, maar omdat hij dacht de studie te kunnen gebruiken als opstapje naar de politiek.

Economie – in elk geval de theoretische kant ervan – interesseerde Den Uyl nauwelijks. Dat is in de jaren zeventig wel gebleken. In het begin van dat decennium tekenden de voorboden zich af van een recessie die steeds erger werd en begin jaren tachtig in een diepe crisis zou uitmonden. Natuurlijk hielpen de oliecrises niet, maar het fundament voor de recessie werd gelegd door de hoge looneisen die de vakbeweging sinds de loonexplosie in de jaren zestig was gaan stellen. Door de stijgende loonkosten gingen steeds meer bedrijven failliet; werk werd verplaatst naar lagelonenlanden.

Den Uyl wist dat, maar wilde de vakbeweging niet tegen zich in het harnas jagen. Typerend is een anekdote die journalist Kees Tamboer, een Den Uyl-kenner, mij eens vertelde. Samen met zijn collega Frans Nypels en econoom Arnold Heertje had hij een boek geschreven, De verwording van de economie, waarin zij loonmatiging bepleitten. Den Uyl had beloofd het eerste exemplaar in ontvangst te zullen nemen. De ochtend van de presentatie belde hij af, en hoewel hij het niet expliciet zei, was de reden duidelijk: de vakbeweging zou het niet leuk vinden als hij zich met zulke ideeën als loonmatiging associeerde…

De anekdote staat niet in dit boek, zoals Bleich vrijwel niets schrijft over Den Uyls rol in de voortwoekerende recessie in de jaren zeventig. Ook om een andere reden is dit voorval typerend voor Den Uyl: zijn terugschrikken voor het doorhakken van knopen op cruciale momenten in zijn loopbaan. Voor zover ze aandacht aan deze momenten besteedt, geeft Bleich er telkens een nobele draai aan. Zo verklaart zij Den Uyls dralen bij het beëindigen van de treinkaping bij De Punt uit zijn principiële afkeer van geweld. Dat zal wel, maar de toestand in de trein was onhoudbaar geworden, en dan dient een echte leider over zijn eigen schaduw heen te stappen.

Dat Den Uyl geen machtwoord wilde spreken toen zijn eigen partij de vorming van het door hem zo felbegeerde tweede kabinet blokkeerde door absurd hoge eisen te stellen, schrijft Bleich toe aan zijn diepe respect voor de partijdemocratie. Voor hetzelfde geld kun je het lafheid noemen. En laf was het zeker om weg te blijven van een afspraak waar Den Uyl Max van der Stoel moest vertellen zich achter de tegenstanders van het plaatsen van kruisraketten in West-Europa te scharen; hij wist dat Van der Stoel deze beslissing fel zou afkeuren. Door zijn wegblijven schoffeerde hij zijn belangrijkste adviseur in buitenlandse kwesties ten diepste. Voor dit staaltje van omgang met de medemens weet zelfs Bleich even geen vergoelijking aan te voeren.

Wél bagatelliseert ze de slordigheid die Joop in het algemeen in zijn omgang met mensen demonstreerde. Hij was nu eenmaal verstrooid en verdiept in staatszaken. Toch heb ik een flink aantal mensen gesproken die zich door Den Uyl gebruikt voelden, omdat hij hen alleen zag staan als hij ze nodig had. Wijlen de socioloog Bart Tromp vertelde mij jaren geleden al dat hij in het partijbestuur grote verwarring had gezaaid door in zijn onschuld te vertellen dat hij van Den Uyl een ansichtkaart uit een of ander ver land had gekregen.

Onmiddellijk ging het bestuur in conclaaf over de vraag wat de prentbriefkaart voor politiek signaal gaf. Dat Den Uyl gewoon een kaartje stuurde omdat hij Tromp aardig vond, viel blijkbaar niet binnen de mogelijkheden.

Enfin, ik zie de mogelijkheid – zelfs de noodzaak – wel van nóg een biografie van Den Uyl.

Gerard Mulder is biograaf van Henk van Randwijk en werkte enige tijd aan een biografie van Joop den Uyl.