Home Joodse elite had precaire positie

Joodse elite had precaire positie

  • Gepubliceerd op: 15 juli 2024
  • Laatste update 19 jul 2024
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 2 minuten leestijd
Bijeenkomst van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond in Amsterdam, 1919.

Joodse leden van de Nederlandse elites hadden in de periode 1870-1940 een dubbelzinnige positie. In veel opzichten waren ze verweven met de rest van de samenleving, maar als het erop aankwam golden ze toch als ‘anders’.  Dat schrijft historicus Sietske van der Veen in haar proefschrift Novel Opportunities, Perpetual Barriers 

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u ook toegang tot HN Actueel? Hiermee leest u dagelijks geschiedenisverhalen met een actuele aanleiding op onze website en ontvangt u exclusieve nieuwsbrieven. U kunt de eerste maand onbeperkt lezen voor € 1,99. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Van der Veen onderzocht levens van 733 Joodse leden van de politieke, economische en culturele elites in de zeventig jaar voor de Tweede Wereldoorlog. Ze omschrijft hun positie als insider-outsiders. ‘In 1796 hadden Joden burgerrechten gekregen,’ legt Van der Veen uit. ‘In de driekwart eeuw daarna is er veel gedaan aan hun integratie, zowel door de overheid als door de Joodse gemeenschap zelf. Dat hield bijvoorbeeld in dat kinderen naar openbare scholen gingen. Rond 1870 waren de effecten van die integratiepolitiek goed zichtbaar. Veel Joden uit mijn onderzoeksgroep gingen er economisch op vooruit. Dat had onder andere te maken met een opbloei van de diamantindustrie, waarin traditioneel veel Joden werkten.’  

Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Maar Joden volgden ook niet-traditionele routes. Ze kozen voor nieuwe studies als natuurkunde of geschiedenis, of werkten in de opkomende industrie of op kantoren ‘Joodse Nederlanders konden zo prominente posities bereiken, maar die waren ook altijd precair. Want als ze zich niet conformeerden aan de meerderheid, kon de antisemitismekaart altijd worden gespeeld .’  

Dat gold bijvoorbeeld voor journalist Jo Stokvis, die enige tijd in Nederlands-Indië woonde en daar sympathie kreeg voor inwoners die streefden naar onafhankelijkheid. Toen hij in 1919 lid werd van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij schreef Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië: ‘En zonder nu juist anti-semiet te willen zijn, vraagt men zich wel eens af: of het Jodendom in deze troebele tijden geen gevaar vormt voor Staat en Maatschappij.’ In de jaren dertig, tijdens de crisis en toen de NSDAP in Duitsland aan de macht kwam en Duitse Joden hierheen vluchtten, nam het aantal antisemitische opmerkingen  in de pers duidelijk toe, ontdekte Van der Veen.

Antisemitisme

Ene dr. C., naar eigen zeggen ‘een goed Oranjeman, geen fascist, geen socialist en geen antisemiet’, schreef in september 1933 in dagblad Het Vaderland over de ‘verregaande weelde’ van Joodse vluchtelingen ‘die de duurste hotels bij ons en in het buitenland bewonen, de mooiste villa’s opkoopen, waarvoor geen Nederlander meer geld heeft, speelbanken oprichten etc., maar voor hun eigen rasgenooten geen cent over hebben en ons daarvoor willen laten betalen’. Het was een typerende formulering, zegt Van der Veen. Anti-Joodse uitlatingen begonnen opvallend vaak met ‘ik ben geen antisemiet, maar...’, of woorden van gelijke strekking. 

Openignsafbeelding: Bijeenkomst van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond in Amsterdam, 1919.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 7/8-2024