Home Johannes van ’t Lindenhout (1836-1918)

Johannes van ’t Lindenhout (1836-1918)

  • Gepubliceerd op: 27 mei 2016
  • Laatste update 07 apr 2023
  • Auteur:
    Paul van der Steen
  • 9 minuten leestijd
Johannes van ’t Lindenhout (1836-1918)

Eind negentiende eeuw gold Johannes van ’t Lindenhout als ‘de grootste weesvader van het land’. Hij wist een heuse wezenindustrie te stichten, die zelfs populair was bij toeristen. Toch kostten twee affaires hem uiteindelijk de kop.

Niemand had het vooraf gepland. Het gebeurde gewoon. Het wezendorp Neerbosch groeide in de laatste decennia van de negentiende eeuw uit tot een toeristische attractie. Een zo grootschalige opvang van kinderen zonder ouders wekte bewondering en nieuwsgierigheid. Soms kwamen er meer dan honderd mensen per dag een kijkje nemen bij de inrichting onder de rook van Nijmegen.

Johannes van ’t Lindenhout

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Oprichter en directeur Johannes van ’t Lindenhout vond het geen probleem. Integendeel. Al snel deed hij mee aan de promotie van toertochten. Wie zich vooraf aanmeldde, mocht zelfs in het wezendorp overnachten. Neerbosch verkocht ook souvenirs, gemaakt door de kinderen: kleine houten klompjes en albums met foto’s van Neerbosch om thuis nog eens in te kijken en te laten zien.

Van ’t Lindenhouts vroomheid is niet zuur, maar vrolijk en bedrijvig

Van ’t Lindenhout begreep dat toeristen bijdroegen aan een grotere bekendheid en tot meer giften voor Neerbosch. Zelf trok hij ook als ambassadeur voor de goede zaak door het land, soms vergezeld door zingende of musicerende wezen. In orthodoxe kringen vond men hem te vrijzinnig. Daarbuiten sprak hij de meeste protestanten juist aan door die lichtheid.

Van ’t Lindenhouts vroomheid ‘heeft niets van de zure, witgedaste, welk men in Nederland zoo talrijk vertegenwoordigd vindt, zij is veeleer van de Amerikaansche soort: Vroolijk en bedrijvig’, zei iemand die hem goed kende. ‘En daaraan paart zich een leukheid, waaraan men den Betuwschen landbouwerszoon herkent.’

Naamsbekendheid

Het wezendorp had nog een belangrijk uithangbord: de eigen drukkerij en uitgeverij. Die fungeerden als vakopleiding voor de jongens en genereerden directe inkomsten. Maar doordat de stichtelijke lectuur en muziekboeken met psalmen in groten getale hun weg vonden in protestants Nederland, droegen ze ook bij aan de naamsbekendheid van de inrichting.

De bekendheid van de ‘grootsten weesvader van Nederland’ reikte zelfs tot in Amerika en China

Neerbosch oogstte breed waardering. De bekendheid van de ‘grootsten weesvader van Nederland’ reikte zelfs tot in Amerika en China. Maar liefst 120 vrouwenverenigingen verspreid door Nederland maakten kleding en gebruiksvoorwerpen voor de Neerboschers. Predikanten zamelden geld in onder hun gemeenteleden.

Op het toppunt van zijn roem werd Van ’t Lindenhout in 1888 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, een onderscheiding die destijds slechts was weggelegd voor de meest vooraanstaande landgenoten.

De weeshuisdirecteur was – al bestond dat woord in zijn tijd nog niet – een meester in public relations. Totdat hij in 1893 opeens het middelpunt werd van negatieve berichtgeving over Neerbosch. De anders zo voortvarende en spraakzame Van ’t Lindenhout zweeg, treuzelde en aarzelde.

Oog voor hypocrysie

De man achter het wezendorp Neerbosch was een Gelderse boerenzoon. Johannes van ’t Lindenhout (1836-1918) groeide op in een orthodox-christelijk milieu. Tijdens zijn kostschooljaren werd hij kritischer over religie. De nieuwste wetenschappelijke inzichten kon hij moeilijk rijmen met verhalen over wonderen. Hij had ook een scherp oog voor hypocrisie bij gelovigen. Twee bekeringsmomenten na het overlijden van zijn broer Hendrik wonnen hem weer voor God. ‘Een stroom van onuitputtelijke blijdschap vloeide nu mijne ziel binnen,’ schreef hij in zijn biografie.

Massale opvang: In Neerbosch woonden 1100 weeskinderen

Hoewel voorbestemd voor een bestaan als agrariër wilde hij nu het geloof gaan verbreiden. Van ’t Lindenhout werd Bijbelcolporteur en evangelist. Naar het voorbeeld van de Britse zendeling van Duitse komaf George Muller, die in 1836 een weeshuis in Bristol was gestart en daar inmiddels al duizenden kinderen had opgevangen, begon Van ’t Lindenhout met zijn vrouw Hendrina in de jaren zestig van de negentiende eeuw een eigen inrichting.

Ze lieten daarvoor hun oog vallen op een voormalige herberg in het hart van het overwegend rooms-katholieke Nijmegen. Het idee was aanvankelijk om alleen meisjes op te vangen. ‘Doch de Heere heeft ons doen zien, dat wij ook jongens niet mochten voorbijgaan,’ legde Van ’t Lindenhout uit in een brochure. ‘Hij is voor beiden een vader.’

In een paar jaar tijd groeide het weeshuis volledig uit zijn jasje. In maart 1866, nog geen tweeënhalf jaar na de start, ving het echtpaar Van ’t Lindenhout tachtig kinderen op. De voormalige herberg was letterlijk tot de nok toe gevuld. Op de wachtlijst stonden nog eens dertig kinderen.

Aangeklaagd

De directeur ging op zoek naar een plek waar hij wél de ruimte had en vond die even ten zuidoosten van Beuningen, het dorp waar hij zelf was opgegroeid. Twee broers, die Van ’t Lindenhout nog uit zijn jeugd kende, boden hem een stuk land van 46 are aan in de polders bij Neerbosch, op een uur gaans van Nijmegen.

Daar groeide de opvang van wezen snel. Families met geen of nauwelijks middelen, armenbesturen en kerkelijke diaconieën wisten de gratis instelling te vinden. Van ’t Lindenhouts ambities speelden eveneens een rol: een grote weesinrichting zou Gods wil zijn, omdat die beter dan een kleine de maatschappij weerspiegelde. Kinderen konden er beter worden voorbereid op hun toekomst.

Neerbosch, uiteindelijk de grootste residentiële instelling van zijn tijd, met 1100 kinderen, had twee belangrijke doelen. Om te beginnen moesten de wezen goede christenen worden. Daarnaast leerden ze een ambacht, zodat ze als volwassenen zelfredzaam waren. Van ’t Lindenhout pleitte voor godsdienstoefening, maar met mate.

Godsdienst als medicijn

‘Ik ben nergens zoo bang voor, als voor overvoering op dat gebied. De kinderen moeten zich er vooral niet aan tegen eten. Godsdienst is als medicijn; en dat geeft men niet bij emmers, maar bij eierlepeltjes!’ In de praktijk stond de opvoeding van alledag, ook in vergelijking met andere confessionele weeshuizen, juist bol van de religie.

Religieus: ‘Godsdienst is als medicijn. Men geeft het niet bij emmers, maar bij eierlepeltjes’

Voor meisjes was er in de beginjaren een opleiding tot dienstbode, die naarmate de jaren vorderden van mindere kwaliteit werd. Later werden de meeste meisjes alleen nog voorbereid op een bestaan als keuken- of kindermeisje. Jongens leerden een ambacht, bijvoorbeeld op de drukkerij.

De allerbesten konden doorleren voor kantoorschrijver of onderwijzer. Het lerend werken van de kinderen moest ook helpen om de instelling in stand te houden. Het ideaal om geheel zelfvoorzienend te worden werd echter nooit gerealiseerd.

Mishandeling

Een brochure, De Weesvader Van ’t Lindenhout ontmaskerd. Onthullingen over de Weesinrichting te Neerbosch, zorgde in 1893 voor twijfels. De schrijver, een oud-onderwijzer op het instituut, eiste aanvankelijk 293 gulden om de publicatie achterwege te laten. Die bedenkelijke voorgeschiedenis van het smaadschrift kon niet voorkomen dat de media zich op de inhoud van de brochure stortten.

De omstandigheden waaronder de kinderen in Neerbosch leefden zouden te wensen overlaten, sommigen zouden worden mishandeld en de Van ’t Lindenhouts zouden zich verrijken ten koste van wezen.

De wezen zouden door de Van ’t Lindenhouts worden mishandeld

De stichter van het dorp hulde zich in eerste instantie in stilzwijgen. Maar de media-aandacht hield aan en Van ’t Lindenhouts houding wekte ook irritatie bij degenen die hem steunden. Abraham Kuyper noemde het negeren van de klachten in zijn krant, De Standaard, onverstandig ‘omdat het de publieke opinie niet bevredigt. En verkeerd omdat het den lastergeest aanmoedigt.’

Uiteindelijk nam Van ’t Lindenhout zelf het initiatief voor een onderzoekscommissie. Die concludeerde na studie dat er wel degelijk zaken misgingen in het wezendorp en dat het ontbrak aan systematiek – dossiers werden nauwelijks bijgehouden -, maar dat Neerbosch de vergelijking met andere instituten aardig doorstond.

Twee medewerkers kwamen voor de rechter vanwege het mishandelen van pupillen en kregen relatief lichte straffen. Van ’t Lindenhout zelf werd vrijgepleit van de zwaarste beschuldigingen, zelfverrijking en onzedelijke handelingen.

Jaloezie

Volgens Hendrik Pierson, president-directeur van een instelling voor criminele en moeilijk opvoedbare kinderen, was veel kritiek te wijten aan jaloezie. Men misgunde Van ’t Lindenhout zijn succes. Zo legde de stichter van Neerbosch de kwestie ook uit. Na de affaire ging hij nog eigengereider optreden dan voorheen. De broodnodige hervormingen hield hij tegen.

Harde lijfstraffen: ‘Een pak op het zitvlak brengt den kwaadwillige tot beterschap’

De inrichting raakte opnieuw in opspraak door de dood van de weesjongen Johan Tiecken op 19 augustus 1899. Hij overleed nadat hij klappen had gekregen van twee medewerkers van het wezendorp. Tijdens een rechtszaak kwam niet vast te staan of er een direct verband bestond tussen het gebruikte geweld en zijn sterven. Wel werd duidelijk dat de twee verdachten de verantwoordelijkheid hadden gedragen voor een veel te grote groep. Ze werden uiteindelijk veroordeeld tot 10 gulden boete of tien dagen hechtenis.

Ontslag

Van ’t Lindenhout bleef buiten schot. Hij bleef voorstander van lijfstraffen, net als zijn zoon Jacob trouwens. ‘Zonder kastijding’ zag hij ‘geen kans met de jongens klaar te komen en de voorbeelden zijn velen dat een pak op het zitvlak toegediend, na een gemoedelijk woord, uitstekende werking had en den kwaadwillige tot beterschap bracht’.

Uiteindelijk greep het bestuur van Neerbosch in

De affaires in Neerbosch leidden tot een landelijke discussie over de herziening van de armenzorg en over een actievere rol van de overheid. Het imago van het dorp had een flinke deuk opgelopen. Het leidde tot een halvering van het aantal opgevangen kinderen en financiële moeilijkheden. Uiteindelijk greep het bestuur van Neerbosch in.

Van ’t Lindenhout, zijn zoon Jacob en diens vrouw kregen hun ontslag in 1902. Hun gezondheid werd als reden opgevoerd. Bij de stichter werden zijn gevorderde leeftijd, veertigjarige staat van dienst en ‘geschokt zenuwgestel’ genoemd. In werkelijkheid had de tijd hem ingehaald. Voor grotendeels naar eigen goeddunken geleide instituten was in de twintigste eeuw geen plaats meer.

Paul van der Steen is historicus en journalist.

Meer weten

Het wezendorp Neerbosch. De protestants-christelijke weesinrichting Neerbosch en haar stichter Johannes van ’t Lindenhout (1863-1903) (2015)

Proefschrift van Anton van Renssen over het wezendorp en zijn stichter.

Lichtstralen aan mijn levensavond (1915) Terugblik van Johannes van ’t Lindenhout.

Wezen en boefjes. Zes eeuwen zorg in wees- en kinderhuizen (1997)

Bundel over instellingen voor collectieve opvoeding vanaf de Middeleeuwen.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2016