Home Dossiers Iran Kader Abdolah over de Iraanse revolutie

Kader Abdolah over de Iraanse revolutie

  • Gepubliceerd op: 8 januari 2001
  • Laatste update 15 apr 2024
  • Auteur:
    Judith Amsenga
  • 11 minuten leestijd
Kader Abdolah over de Iraanse Revolutie
Demonstratie in Iran
Dossier Iran Bekijk dossier

Op 21 januari 1981 verlieten 52 Amerikaanse gijzelaars de ambassade in Teheran. Meer dan veertien maanden hadden ze vastgezeten, gegijzeld door een groep religieuze studenten tijdens de chaos van de Iraanse Revolutie. Ook Hossein Sadgadi Ghaemuraghami Frahani, beter bekend onder zijn schrijversnaam Kader Abdolah, klom over de hekken van de ambassade.

Twee keer kwam Kader Abdolah in verzet tegen de dictators in zijn land: vóór 1979 tegen de sjah, na de Iraanse Revolutie tegen de ayatollah. In 1985 moest hij vluchten. Na drie jaar van omzwervingen kwam hij in Nederland terecht. Hij woont sindsdien in Zwolle en heeft meerdere boeken geschreven over zijn leven in Iran, ballingschap, verzet en hoop.

Meer lezen over Iran? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

U bent in 1954 geboren. Merkte u tijdens uw jeugd iets van de weerstand tegen de sjah?
‘Mijn jeugd speelde zich af in een soort Middeleeuwen. Ik woonde in de dode, religieuze stad Arak, 400 kilometer van Teheran, waar mijn oom de belangrijkste geestelijke was. Hij kende de politieke situatie zeker, maar bemoeide zich er niet mee. Mijn huis was een plek van stilte, religie en oude Perzische verhalen.

Nu zie ik dat wij door die stilte werden afgeschermd van de sjah en de Amerikaanse cultuur. Onder die deken van stilte gebeurden wel geheimzinnige dingen: mijn andere, jonge oom kwam ’s nachts heimelijk naar ons huis met zakkenvol door de sjah verboden boeken. Die verbrandde hij in onze oven. En er overnachtten mensen in ons huis die ik niet kende. Verzetsmensen die toevlucht zochten in het grote huis, het kasteel van mijn oom. Hij had contacten, regelde van alles, hielp mensen het land ontvluchten.

‘Mijn jeugd speelde zich af in een soort Middeleeuwen’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Nu pas zie ik dat mijn familie altijd met het verzet, met politiek bezig was. Mijn oom is op zijn eigen stille, religieuze manier een van de grootste tegenstanders van de sjah geweest.’

Niet alles wat de shah wilde was slecht. Hij wilde de infrastructuur verbeteren, ziekten als malaria uitbannen, de industrie stimuleren en analfabetisme op het platteland tegengaan. Waarom het verzet?
‘Laat ik het zo zeggen. Op school leerden we dat de sjah de machtigste, krachtigste koning van de Perzische geschiedenis was en we zongen uit volle borst liedjes voor zijn gezondheid.

Maar we kregen een heleboel niet te horen. Dat hij eigenlijk een kartonnen democratie had gemaakt. Dat de moderniseringen die hij had doorgevoerd één grote na-aperij waren. We hadden niets van onszelf. We konden niet eens zelf auto’s maken. De stoelen waren van ons, maar de motor moest uit Engeland komen.

Zo was het met alles. Als je dertig jaar met een land bezig bent moet je toch iets kunnen opbouwen. Maar de sjah had niets gedaan, hij had een kartonnen land gemaakt. De meeste dorpen hadden geen waterinstallatie, geen telefoon, geen televisie, zelfs geen school. De sjah was gek, maar hij had geld, olie en een kleine groep stinkend rijke aanhangers om zich heen.’

Wanneer besefte u dat uw land niet alleen bestond uit het stille huis van uw jeugd?
‘Dat was pas op de universiteit in Teheran. Daar hoorde ik voor het eerst over een mooie, maar verzwegen periode in de Iraanse geschiedenis: de tijd van premier Mohammed Mossadeq, in het decennium voor mijn geboorte.

Die man had echt iets voor het land gedaan. Hij had als parlementslid al in april 1951 de olie genationaliseerd, tegen de wens van de sjah en van het Westen in! Een maand later werd hij premier. Hij gaf ons onze Perzische trots terug. Mossadeq was onze vader des vaderlands. In 1953 vluchtte de sjah naar Amerika maar na een paar dagen bracht de CIA hem terug en werd Mohammed Mossadeq veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en huisarrest, tot zijn dood in 1967.

‘Mohammed Mossadeq was de vader des vaderlands van Iran’

Het ging de Amerikanen helemaal niet om de sjah, hij was maar een marionet. Ze handelden uit eigenbelang, wilden in de Koude Oorlog een stevige basis in het Midden-Oosten hebben om een wereldmacht van formaat te kunnen worden. De hele westerse wereld was bang dat Mossadeq contact zou krijgen met de Sovjet-Unie en schilderde hem af als een gevaarlijke man. Met de komst van de Amerikanen werden alle critici van de sjah gearresteerd en gevangengezet, Mossadeq ook.’

Dat opende u de ogen?
‘Ja, ik kwam toen van de stilte in een vulkaan terecht. Ik studeerde, en de studenten waren altijd het wakkere geweten van de natie geweest. Het verzet was een natuurlijke keuze, met twee mogelijkheden: de linkse of de religieuze kant. Helemaal niets doen was zo laf, zo vies. Als je niets deed was je echt iemand van de sjah.

Dus ik ging in het linkse verzet, want mijn geloof in God was ik al in mijn jeugd verloren. We riepen in die tijd niets anders dan “Down with America”, want dat was satan. We sloegen alles kapot: de ramen, de deuren, de bussen, de taxi’s, alles gooiden we in elkaar omdat we tegen die aartsvijand, tegen Amerika waren.’

Naast het linkse verzet bestond ook een sterk religieus verzet, op gang gebracht door de in ballingschap verkerende ayatollah Ruhollah Khomeini. Hoe ging dat samen?
‘Mossadeq had ons een gevoel van trots gegeven, hij benadrukte het nationale, het volk. Khomeini werkte in op een ander gevoel: religie. Hij moest niets hebben van Mossadeq. Dat was een nationalist die het volk te veel vrijheid gaf: vrijheid van meningsuiting, partijvorming, vrijheid voor vrouwen. Bovendien besteedde hij niet genoeg aandacht aan het geloof.

De geestelijken waren aanvankelijk ook niet zo fel gekant tegen de sjah. Ze probeerden hem alleen te bewegen de moderniseringen minder ver door te voeren. Maar de sjah luisterde niet. Vrouwen zonder chador, half ontblote vrouwen op tv, te veel decadentie, dat was waar de geestelijken uiteindelijk tegen in opstand kwamen.

‘We dachten er helemaal niet aan dat Khomeini de macht zou kunnen grijpen’

Hun beweging heeft het zwaar te verduren gehad. De geheime dienst, SAVAK, pakte de ene na de andere jonge geestelijke op. Velen van hen werden vermoord en Khomeini moest in ballingschap in Irak.

Dat die twee heel verschillende sentimenten samen een revolutie konden ontketenen, komt door een tweedeling in de Perzische geest. Het ene deel bestaat uit de oude, Perzische cultuur. Met de komst van de islam en de Koran is het geloof de tweede leidraad geworden. Soms werken die twee kanten elkaar tegen, soms werken ze samen, zoals bij de revolutie.’

En toen brak op 16 januari 1979 de revolutie uit. Na massale opstanden en stakingen verliet de sjah het land en namen de geestelijken zijn plaats in. Zagen mensen niet het gevaar van de fundamentalisten in?
‘We dachten er helemaal niet aan dat Khomeini de macht zou kunnen grijpen. Tijdens de revolutie waren we alleen maar bezig de sjah weg te krijgen, we waren heel gelukkig. En omdat de sjah alle oppositie uit de weg had geruimd, hadden we helemaal geen leiders. Van die chaos maakten de geestelijken gebruik.

De terugkeer van Khomeini na de Iraanse revolutie.
De terugkeer van Khomeini in Iran, 1979.

Ze hadden het voordeel dat de andere verzetsbewegingen onervarener waren en niet gewend om bovengronds te opereren. Khomeini was een ervaren man, hij kon goed praten. Hij had alles meegemaakt in de roerige geschiedenis van Iran en had een heel grote aanhang, ook vanuit Amerika en vanuit Nederland. Hij kreeg het hele volk bij elkaar en wist zo de macht steeds een beetje meer naar zich toe te trekken. Daarbij deed Khomeini ook waardevolle dingen. Zo besloot hij dat elk dorp minstens één telefoon moest hebben en dat er bussen naar de dorpen moesten rijden. Dat vonden mensen prachtig.’

De sjah was weg, de geestelijken zaten in het zadel. Was de gijzeling van de Amerikaanse ambassademedewerkers een ultieme protestactie om het gehate Amerika een lesje te leren?
‘Een groepje religieuze studenten wilde de Amerikanen een beetje bang maken. Al lange tijd demonstreerden duizenden mensen voor de hekken van de Amerikaanse ambassade. Toen de studenten over het hek sprongen joelden de demonstranten: “Verder, verder!” Ze moesten iets doen. En toen hebben ze de Amerikanen vastgehouden. Volgens mij was het een soort beschermingsactie tegen de bloeddorstige massa buiten.

Ik probeerde ook over dat hek te komen, maar de studenten sloegen me zowat dood en gooiden me naar buiten. Ze lieten geen vreemdelingen toe. Toen wist ik dat ze de Amerikanen geen pijn wilden doen. En dat hielden ze 444 dagen uit. De Perzische trots speelde daarbij een rol, en de principes, en de religie. Het werd allemaal veel groter dan bedoeld. De revolutie was nog jong, de politiek was heel fragiel. We hadden niet eens een president en de sjah leefde nog, die zat in Amerika. Iedereen was bang dat Amerika weer een coup als in 1953 zou plegen. Dat kon ook, want er zaten nog steeds aanhangers van de sjah in het leger.’

Veel intellectuelen verruilden na de revolutie hun verzet tegen de sjah voor verzet tegen de geestelijken. Hoe voltrok die omslag zich?
‘We kwamen er heel snel achter dat wij, de linkse verzetsgroeperingen, verloren hadden. Tijdens de revolutie hadden we de vrijheid gekend om onze partij in het openbaar te laten verschijnen. Maar de geestelijken waren niet gediend van linkse sentimenten.

Na een moment van uiterste vrijheid, waarin iedereen kon zeggen, schrijven en doen wat hij wilde, werden de teugels weer gauw aangetrokken. De foto’s van Mossadeq verdwenen in de kelder, de linkse beweging en de communistische Toedeh-partij werden ontbonden, de guerrillabewegingen in de gevangenis gezet. Mijn eigen verzetskrant moest na een korte periode van vrijheid weer ondergronds omdat we de geestelijken bekritiseerden.

We waren het eens met de anti-Amerikaanse houding van Khomeini, maar zeker niet met de rest van zijn ideeën: zijn islamisering, de invoering van het islamitisch strafrecht, zijn islamitische gardisten die critici en oppositie zomaar konden executeren. En we vonden dat wij recht hadden om het land mee te regeren en te veranderen. Wij hadden die revolutie ook gemaakt. Wij hadden even hard tegen de sjah en Amerika geprotesteerd.’

‘We vonden dat wij ook recht hadden om het land mee te regeren en te veranderen. Wij hadden de revolutie ook gemaakt’

In 1985 ontvluchtte u Iran. U liet uw vrouw, dochter, familie en dagboeken achter. Na drie jaar omzwervingen vestigde u zich in 1988 in Nederland.
‘Het verzet was moeilijk, zwaar en mooi tegelijk. Als redactielid bij de verzetskrant had ik gelukkig altijd mijn pen nog. Eerst tegen de sjah, toen tegen de geestelijken.

In 1985 was bijna iedereen gearresteerd of gevlucht. De ondergrondse krant bestond nauwelijks meer. Ook ik moest halsoverkop vluchten, anders hadden ze me gearresteerd. Dan had ik op televisie mijn geestverwanten moeten verraden en moeten verklaren dat de geestelijken de enige en ware machthebbers waren.

Natuurlijk is het moeilijk om iedereen zomaar achter te laten. Maar wanneer je in het verzet zit, denk je niet zo aan je gezin. Je offert alles op. Je weet dat iedereen gevaar loopt, dat je iedereen meesleept. Maar het leven bleek ook toen weer verrassend. In die jaren dat ik rondzwierf had ik geen huis, geen geld. Ik had wel de Turkse bibliotheken, waar ik de hele dag kon lezen. Ik had na al die jaren weer tijd om te lezen, naar de bioscoop te gaan. Ik schreef heel veel. Ik kreeg, ondanks de ellende, de kans me te richten op mijn literaire kant.’

Denkt u dat u ooit kunt terugkeren?
‘Het zal heel lang duren, maar ik hoop het. Met de komst van de gematigde president Khatami in 1997 hebben we een korte lente gekend. Hij wilde hervormingen doorvoeren, meer vrijheid van meningsuiting en rechten voor vrouwen. We verwachtten veel van hem, maar hij bleek te zwak, hij kon niet op tegen de conservatieve geestelijken.

De lente is nu helaas voorbij, het is herfst en ik verwacht een koude winter. Maar ik blijf hopen. Nu schrijf ik mijn Perzische gedachten met Nederlandse woorden en grammatica. Ik hoop dat ik op een dag kan terugkeren om mijn Nederlandse gedachten in Perzische woorden te schrijven.’