Hij was saai, een slechte spreker en hij had een pamflet geschreven getiteld ‘De islam is geen religie voor pacifisten’. Als ze zich beter in hem hadden verdiept, hadden de Iraniërs ayatollah Khomeini nooit juichend binnengehaald.
Het leiderschap van ayatollah Khomeini is onlosmakelijk verbonden met mensenmassa’s. Net als Adolf Hitler en Benito Mussolini had Khomeini het vermogen om grote menigten in vuur en vlam te zetten. Op het moment dat hij, na vijftien jaar ballingschap, op 1 februari 1979 weer voet op Iraanse bodem zette, werd hij opgewacht door miljoenen dolenthousiaste aanhangers die hem als een soort messias beschouwden.
Meer lezen over Iran? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zijn begrafenis op 3 juni 1989 staat nog steeds op de lijst van drukstbezochte evenementen in de geschiedenis. Naar schatting 6 miljoen mensen waren in Teheran de straat op gegaan om een glimp op te vangen van de kist waarin de geliefde leider werd vervoerd. Groepen aanhangers probeerden stukken van de lijkwade af te scheuren en blokkeerden de toegang tot de begraafplaats. In de mensenmenigte raakten honderden mensen oververhit of werden onder de voet gelopen: tientallen vonden uiteindelijk de dood.
De aan hysterie grenzende verering wekte buiten Iran vooral bevreemding. Wat zagen veel Iraniërs toch in die stuurs kijkend grijsaard, met zijn zwarte tulband, lange grijze baard en zwarte gewaden? In tegenstelling tot Hitler en Mussolini was Khomeini geen begenadigd spreker of dramatisch acteur. Als persoon was hij uitgesproken saai: hij had zijn hele leven gewijd aan de studie van de islam, leefde als een asceet, reisde weinig en begaf zich nauwelijks onder de mensen.
Khomeini’s mausoleum is nog altijd een topattractie
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Toen hij aan de macht was, ging het bovendien al snel bergafwaarts met het land. Een bloedige oorlog met Irak kostte aan bijna een miljoen Iraniërs het leven zonder dat het tot veel resultaat leidde. Economisch was Iran volledig aan de grond geraakt, internationaal verkeerde het land in een isolement en bij mensenrechtenorganisaties stond het regime van Khomeini te boek als een zeer repressieve dictatuur waarin dagelijks mensenrechten werden geschonden. Duizenden Iraniërs, vooral hoger opgeleiden, waren het land inmiddels ontvlucht. En toch wordt zijn naam tot op de dag van vandaag in Iran met grote eerbied uitgesproken en geldt zijn mausoleum als een topattractie.
CIA en Khomeini
Om zijn populariteit te verklaren moeten we vooral kijken naar de manier waarop Khomeini aan de macht is gekomen en wie hij daarbij afloste. Twee weken voordat Khomeini in 1979 zijn glorieuze terugkeer in Teheran maakte, was Mohammad Reza Pahlavi, de sjah van Iran, naar Egypte vertrokken. Officieel heette het dat zijne koninklijke hoogheid alleen een vakantie zou houden, maar voor vrijwel iedereen was duidelijk dat de kans dat hij nog zou terugkeren klein was.
Al een jaar lang was Iran het toneel van massale demonstraties, stakingen en relletjes. Een brede coalitie van seculiere nationalisten, liberalen, communisten en sjiitische geestelijken eiste het vertrek van de sjah. Deze probeerde alle zeilen bij te zetten om zijn regime te redden, maar rond december was zijn positie onhoudbaar geworden. In dezelfde tijd werd ongeneeslijke kanker bij hem geconstateerd, wat zijn beslissing om te vertrekken waarschijnlijk vereenvoudigde.
Hoewel hij al vanaf 1941 op de troon zat, was de sjah nooit populair geweest. Het was ook niet de eerste keer dat hij onder druk van de publieke opinie zijn land was ontvlucht. In 1953 was hij al een keer naar Rome gevlucht, nadat er massale demonstraties waren geweest naar aanleiding van zijn besluit om de populaire linkse premier Mohammad Mossadeq te ontslaan. Mossadeq had de Iraanse olie-industrie willen nationaliseren, tot grote schrik van de Britten en Amerikanen. Dankzij een slimme operatie wist de CIA uiteindelijk Mossadeq ten val te brengen en de sjah weer op zijn troon te plaatsen. Op aandringen van de Amerikanen besloot deze de touwtjes vervolgens wat strakker aan te halen. Met forse Amerikaanse financiële steun werd een imposant leger opgezet, alsmede een geheime dienst, de SAVAK, die al snel berucht werd vanwege de wrede martelmethodes. Begrijpelijkerwijs koesterden veel Iraniërs sindsdien een groot wantrouwen tegenover de Amerikanen.
Smijten met geld
Om meer steun op het platteland te verwerven lanceerde de sjah tegelijk een ambitieus landhervormingsprogramma onder de naam ‘Witte Revolutie’. De ooit zo verlegen sjah kreeg de smaak van het regeren langzamerhand te pakken en begon gaandeweg zijn regeerperiode steeds wildere plannen te ontvouwen. Hij spiegelde zich aan de grote Perzische koningen uit de oudheid en zag voor zichzelf de taak weggelegd om van Iran een van de vijf machtigste landen op de wereld te maken.
De sjah organiseerde een feest voor 300 miljoen dollar
Om dit doel te bereiken begon de sjah zonder veel beleid met geld te smijten, daarbij geholpen door de sterk gestegen olie-inkomsten. Een stroom van peperdure buitenlandse adviseurs en handige zakenmannen kwam naar Iran om hun hoogwaardige kennis en geavanceerde machines te verkopen. Hoewel de welvaart over de gehele breedte wel toenam, bleek het geld vooral ten goede te komen van een zeer kleine groep Iraniërs. Symbolisch voor de toegenomen afstand tussen de kleine groep rijken en de verpauperde massa was het 300 miljoen dollar kostende feest dat de sjah in 1971 organiseerde naar aanleiding van het 2500-jarig bestaan van het Perzische Rijk.
Khomeini was anti-Amerikaans
Toch waren er op dat moment weinig signalen dat de dagen van het regime geteld waren. De sjah kon vertrouwen op het enorme leger, de uitgebreide geheime dienst én op de onvoorwaardelijke steun van de Amerikanen, die in hem een belangrijk bastion tegen het communisme zagen. Er bestond wel een oppositie, maar deze was vooralsnog sterk verdeeld en had te maken met keiharde repressie. Veel tegenstanders van het regime leefden in ballingschap of zaten gevangen en moesten volgens hardnekkige geruchten de meest vreselijke martelingen ondergaan. De oppositie kreeg wat meer lucht toen de sjah in 1977 besloot om, onder druk van de Amerikaanse president Jimmy Carter, de repressie iets te verlichten. Daardoor werd pas goed duidelijk hoe impopulair het regime was en hoe groot het verlangen naar een machtswisseling. In verschillende bedrijven besloten werknemers te staken, in de krottenwijken van Teheran braken relletjes uit, schrijvers en intellectuelen begonnen zich te roeren, en zelfs uit het leger waren er berichten van ongehoorzaamheid.
Wat in 1977 nog ontbrak was een leider, een symboolfiguur achter wie de bonte verzameling van oppositiegroepen zich kon scharen. Op dat moment kwam de bejaarde ayatollah Ruhollah Khomeini in beeld. De in 1902 geboren Khomeini woonde sinds 1964 in de Irakese stad Najaf nadat hij door de sjah het land uit was gezet. In de voorgaande jaren had Khomeini zich in een aantal felle redevoeringen gekeerd tegen de Witte Revolutie, tegen het algehele morele verval en tegen de grote Amerikaanse invloed in Iran. Hij was daarmee de eerste hooggeplaatste geestelijke die zich zo openlijk tegen het regime keerde: de meeste andere sjiitische geestelijken hadden zich altijd afzijdig gehouden van de politiek.
Vanuit zijn ballingsoord bleef Khomeini oproepen tot verzet tegen de sjah. Binnengesmokkelde cassettebandjes met zijn preken gingen van hand tot hand en bezorgden Khomeini een soort cultstatus. Hoe groot zijn aanhang was bleek in januari 1978, toen een aan het regime gelieerd Iraans dagblad een artikel publiceerde vol verdachtmakingen aan het adres van Khomeini. Duizenden woedende aanhangers gingen de straat op en bij de schermutselingen die volgden vielen er tientallen doden en gewonden. Naar sjiitisch gebruik werden de slachtoffers veertig dagen later herdacht, wat weer tot nieuwe rellen met dodelijke slachtoffers leidde en dus ook nieuwe herdenkingsbijeenkomsten, die opnieuw toneel werden van rellen. Zo bleef het in 1978 permanent onrustig.
Khomeini kreeg een mythische status
Het meest opvallende was dat ook de linkse, seculiere oppositie een islamitische geestelijke als Khomeini uiteindelijk als een symboolfiguur accepteerde. Velen meenden aanvankelijk in de ayatollah een geestverwant te herkennen. Niet alleen keerde hij zich tegen de sjah en tegen de Amerikanen, maar ook sprak hij, zij het in tamelijk vage termen, over een klassenstrijd tegen imperialisten en over een nieuwe samenleving waarin meer gelijkheid zou heersen. Bovendien had hij aangekondigd dat hij zelf geen directe politiek rol ambieerde.
Zou deze oude charismatische geestelijke niet een soort Iraanse Gandhi kunnen worden? Sommige van zijn sjiitische aanhangers zagen meer dan dat in Khomeini: zij begonnen in hem trekken te herkennen van de ‘Mahdi’, de twaalfde imam die in 874 spoorloos was verdwenen en die volgens de overlevering aan het einde der tijden zou terugkeren. Zo nam zijn status in 1978 mythische proporties aan: duizenden Iraniërs beweerden zelfs dat zijn gezicht op de maan te zien was.
Eenmaal aan de macht bleek Khomeini noch de nieuwe Mahdi, noch de nieuwe Gandhi te zijn. Vooral de linkse oppositiebewegingen hadden zich lelijk vergist in de bedoelingen van de sluwe Khomeini. Na zijn terugkeer volgde aanvankelijk nog een korte ‘Lente van de Vrijheid’, waarin behoorlijk wat vrijheid werd toegestaan en in het hele land allerlei comités opgericht werden. Maar dit duurde niet lang, want gesteund door miljoenen aanhangers begon Khomeini de macht meer en meer naar zich toe te trekken.
Geweld
De langdurige bezetting van de Amerikaanse ambassade (van november 1979 tot februari 1981) en de inval van Irak op 22 september 1980 boden Khomeini de gelegenheid om intern alle oppositie definitief op te ruimen en grote delen van het staatsapparaat onder zijn controle te brengen. Daarmee waren de voorwaarden gelegd voor de vestiging van de islamitische staat die Khomeini altijd had gewenst.
Als zijn seculiere medestanders zich wat meer hadden verdiept in Khomeini’s achtergrond hadden zij dit kunnen weten. In 1942 al schreef hij een pamflet met de weinig Gandhi-achtige titel ‘De islam is geen religie voor pacifisten’, waarin hij stelde dat de poorten naar het paradijs alleen door jihadisten konden worden geopend. Begin jaren zeventig verspreidde hij preken en lessen waarin hij een soort blauwdruk gaf van de volmaakte islamitische staat. In afwachting van de terugkeer van de Mahdi zouden geestelijken het land moeten regeren op basis van de islamitische wetten. Die geestelijken verzamelden zich rondom één enkele leider, een imam die door God was aangewezen. Die rol zag Khomeini uiteindelijk voor zichzelf weggelegd. Zijn macht was gelegitimeerd door God zelf.
Khomeini’s ideeën vonden hun weerslag in de grondwet die in december 1979 werd aangenomen. Deze bevatte op het oog verrassend democratische elementen, zoals een door verkiezingen samengesteld parlement en zelfs een door het volk gekozen president. Maar boven parlement en president stond een uit geestelijken samengestelde Raad van Hoeders, die alle wetgeving nauwkeurig controleerde en die ook partijen en kandidaten kon afkeuren. Daarboven stond dan de voor het leven benoemde Opperste Leider, de ayatollah Khomeini. Iran was geen democratie geworden, zoals zovelen hadden gehoopt, maar een theocratie, waarin geestelijken het laatste woord hadden.
Islamitische Republiek
Khomeini’s praktische beleid was gebaseerd op repressie enerzijds en sociale politiek anderzijds. De sociale politiek bestond onder meer uit een herverdeling van de bezittingen van de sjah onder de armeren en uit het creëren van tal van nieuwe banen in de uitdijende ministeries. Daartegenover verloren burgers veel van hun vrijheid: de media stonden onder censuur, partijen werden verboden en opposanten gearresteerd; tussen 1981 en 1985 zijn zeker 6000 leden van linkse oppositiegroepen geëxecuteerd. Een speciale Revolutionaire Garde werd opgericht om de verworvenheden van de islamitische revolutie te beschermen, evenals een zedenpolitie die nauwgezet controleerde of iedereen zich wel aan de islamitische voorschriften hield. Al een paar jaar na Khomeini’s terugkeer begon Iran trekken te vertonen van een totalitair regime, inclusief ook een sterke persoonsverheerlijking van de als messias aanbeden ayatollah.
De macht had Khomeini niet milder gemaakt. De aanhoudende oorlog met Irak, de economische neergang en het internationale isolement maakten hem bitter en onvermurwbaar. Hij wantrouwde veel van zijn naaste bondgenoten en koos steeds meer voor een eigen koers. Zo beval hij op 20 augustus 1988 de executie van 2800 politiek gevangenen, iets wat in eigen kring verontwaardiging wekte; zijn vertrouweling en beoogd opvolger ayatollah Hoessein-Ali Montazeri moest zijn kritiek zelfs bekopen met een huisarrest. Met lede ogen zag Khomeini hoe sommigen binnen het regime aandrongen op betere betrekkingen met het Westen. Het was een van de redenen waarom hij op 14 februari 1989 zijn beruchte fatwa tegen de schrijver Salman Rushdie uitsprak. Met succes dreef hij Iran zo verder het isolement in.
Op 14 februari 1989 spreekt Khomeini een fatwa uit tegen de schrijver Salman Rushdie
Het zou zijn grootste laatste daad zijn: op 3 juni 1989 overleed hij, 87 jaar oud. De door hem vormgegeven Islamitische Republiek bleef echter bestaan. Zijn opvolger Ali Khamenei toonde zich een iets minder dominante leider, maar ook onder hem bleef de speelruimte betrekkelijk klein. Achtereenvolgende presidenten als Rafsanjani, Khatami, Ahmadinedjad en Rohani bleven altijd gebonden aan de wensen van Khamenei en de Raad van Hoeders. In de loop der tijd zijn er voorzichtige stappen gezet naar verdere democratisering, minder repressie en meer toenadering tot het buitenland. Toch lijkt het door Khomeini gevestigde regime ook vandaag de dag nog betrekkelijk stevig in het zadel te zitten.
Meer weten
- Het andere Iran. Van de revolutie tot vandaag (2009) van Peyman Jafari is een uitstekende inleiding.
- Op weg naar Armageddon. De evolutie van het fanatisme (2012) Bob de Graaff gaat in op de ideologie van Khomeini.
- De Sjah aller Sjahs (2009) over het regime van de sjah van Ryszard Kapuscinski is zeer lezenswaardig.