De films van Ingmar Bergman veroorzaakten in 1959 een golf van opwinding in Nederland, laat Frank Blaakmeer zien in zijn promotieonderzoek. Maar de Zweedse regisseur werd hier vaak niet goed begrepen.
Ingmar Bergman (1918-2007) geldt als een van de invloedrijkste regisseurs van Zweden. Zijn films gaan over existentiële vragen en staan bekend als zwaarmoedig en soms ontoegankelijk. Geloof, sterfelijkheid en eenzaamheid voeren de boventoon. In Het zevende zegel (1957), een film over de Zwarte Dood, laat hij ridder Antonius Block bijvoorbeeld een partijtje schaak met de Dood spelen om antwoorden te vinden op levensvragen.
Meer lezen over historisch onderzoek? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In 1959 brak Bergman door in Nederland. In dat jaar werden drie van zijn films gedraaid in de bioscopen. Filmrecensenten probeerden de films te begrijpen, terwijl de regisseur weigerde iets te zeggen over de betekenis van zijn werk. Het leidde tot een langdurige interpretatiestrijd in kranten en filmtijdschriften.
In protestantse kring droeg Bergman bij aan een groeiende acceptatie van de film als genre. Protestantse recensenten schreven dat domineeszoon Bergman de overgang naar een seculiere tijd kunstzinnig in beeld bracht. Niet voor niets speelden twijfelende dominees, verveelde organisten en lege kerken in zijn films een belangrijke rol. Bergman draaide daarmee de God van zijn jeugd radicaal de nek om. Tegelijkertijd concludeert Blaakmeer dat Bergman te lijden had onder interpretatiedrang: zijn oeuvre werd eenzijdig vanuit een vermeend christelijk kader geïnterpreteerd, ook al had de regisseur dat zelf nooit zo bedoeld.
Openingsbeeld: Beroemde scène uit Het zevende zegel. Bron: ANP.