De malaise was groot in Nederland in 1933: de werkloosheid piekte, de boeren verpauperden en in de straten was het onrustig. Aan de Tweede Kamerverkiezingen deden maar liefst 54 partijen mee – vaak kleine protestpartijen. Maar de kiezers hadden behoefte aan orde en gezag.
Het jaar 1933 is een van de beruchtste jaren van de vorige eeuw. De reden is natuurlijk de machtsovername door Adolf Hitler in Duitsland. Op 30 januari 1933 benoemde de 85-jarige rijkspresident Paul von Hindenburg de leider van de NSDAP tot rijkskanselier. Daarna ging het snel. De brand in het Rijksdaggebouw op 27 februari was voor Hitler aanleiding voor een heksenjacht op linkse partijen en organisaties; in een week tijd werden duizenden communisten opgepakt. Toen de NSDAP bij de verkiezingen op 5 maart 43,9 procent van de stemmen haalde, kreeg Hitler een volmacht van het parlement om verder orde op zaken te stellen. De nazidictatuur was gevestigd en de wereld zou nooit meer hetzelfde zijn.
Meer lezen over de Nederlandse politiek? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Ook in het normaal zo rustige Nederland gold 1933 als een waar ‘annus horribilis’ vol tegenslag, malaise en onrust. Aan de economische crisis die in 1929 was uitgebroken leek geen einde te komen en de weg omhoog was nog niet gevonden. De economie was inmiddels met 7 procent gekrompen en de uitvoer was dramatisch gedaald – onder meer omdat Nederland vasthield aan de Gouden Standaard. Talloze bedrijven gingen failliet en de ene na de andere winkel sloot zijn deuren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Rauw, boos en verbitterd
Honderdduizenden Nederlanders stonden op straat: eind 1933 was bijna 20 procent van de beroepsbevolking werkloos. Vooral jongeren kwamen nauwelijks aan de slag en waren aangewezen op ‘de steun’, zoals de schamele werkloosheidsuitkeringen werden genoemd. Daarvoor dienden werklozen zich tweemaal daags bij een stempellokaal te melden. Overal in het land braken spontane stakingen uit of waren werklozenprotesten, hoewel grootscheepse rellen uitbleven.
In de agrarische sector was de nood eveneens hoog; in deze jaren was daar nog een kwart van de Nederlanders in werkzaam. De prijzen van veel landbouwproducten waren gedaald en het water was kleine boeren tot de lippen gestegen. Veel van hen beschikten over weinig meer dan een klein stukje grond waarop ze wat rogge verbouwden en waarop enkele varkens of kippen rondscharrelden. Crisiscomités voor landbouwers en tuinders schoten als paddenstoelen uit de grond en op diverse plaatsen waren er boerendemonstraties, onder meer in Den Haag op 12 februari 1932. De toon was rauw, boos en verbitterd en verschillende landbouwvertegenwoordigers waarschuwden voor een boerenopstand, al dan niet via het stemhokje.
Er werd gewaarschuwd voor een boerenopstand
Zulke waarschuwingen bereikten ook het Binnenhof wel, maar de zittende confessionele regering onder leiding van de katholieke edelman Charles Ruys de Beerenbrouck stond bepaald niet te boek als krachtdadig. Als extraparlementair kabinet had het geen sterke band met de Kamerfracties en de onderlinge verhoudingen tussen de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP), de Antirevolutionaire Partij (ARP) en de Christelijke Historische Unie (CHU) lieten te wensen over.
Het kabinet had zich in 1929 had laten verrassen door de economische crisis. Het had wel wat noodmaatregelen genomen, maar van een daadwerkelijke visie en een duidelijk plan van aanpak was geen sprake. Na het zoveelste conflict met de Tweede Kamer diende Ruys de Beerenbrouck op 9 februari 1933 het ontslag van zijn kabinet in en schreef hij nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer uit.
Activisten gearresteerd
Het tijdstip had bijna niet ongelukkiger kunnen zijn. In dezelfde week was voor de kust van Sumatra namelijk een muiterij uitgebroken op het Nederlandse oorlogsschip De Zeven Provinciën. Een week lang voeren de muiters, voornamelijk Indonesische matrozen die meer loon eisten, met het schip langs de kusten van de Nederlands-Indië. Op 10 februari maakte de Nederlandse marine op hardhandige wijze een einde aan de muiterij: een bommenwerper gooide een bom op het schip die aan 23 opvarenden het leven kostte. Zowel de muiterij als de bloedige afloop zorgden voor veel onrust in Nederland. De katholieke minister van Justitie Laurent Deckers kondigde direct ingrijpende maatregelen aan ‘tegen verderfelijke invloeden, die de geesten hebben rijp gemaakt tot aanranding van het gezag’.
De muiterij op De Zeven Provinciën en de bloedige afloop ervan veroorzaakten veel onrust
De beschuldigende vinger wees daarbij niet alleen naar revolutionair-linkse partijen, waar de muiterij werd toegejuicht als mogelijke opmaat naar een revolutie. Maar ook naar de gematigde Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) omdat enkele leden begrip hadden gehad voor de looneisen van de muiters. De maatregelen van Deckers bestonden onder meer uit een verbod op verspreiding van socialistische publicaties binnen het leger, een verzwaring van de censuur en de controle op linkse media, een strenger toezicht op manifestaties en uiteindelijk zelfs een verbod van ambtenaren om lid te zijn van linkse organisaties.
Verschillende activisten die hun steun hadden betuigd aan de muiters kregen zelfs een gevangenisstraf wegens opruiing. Een van hen was Henk Sneevliet, de al bij leven legendarische leider van de kleine Revolutionair Socialistische Partij (RSP). Deze minder Moskou-getrouwe concurrent van de Communistische Partij Holland (CPH) voerde daarom campagne met de slogan: ‘Kiest Sneevliet uit de cel in de Kamer.’ Een andere gearresteerde activist was Jacques de Kadt, een van de voormannen van de Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP). Deze linkse afsplitsing van de SDAP was vooral populair onder jongeren van de Arbeiders Jeugd Centrale. Met groot gevoel van urgentie stortten veel van hen zich vol overgave op de verkiezingscampagne.

Campagnegekakel
Die urgentie was ingegeven door de angst dat Nederland hard op weg was om Duitsland achter na te gaan. De bloedige onderdrukking van de muiterij en de repressie van linkse organisaties waren niet mis te verstane signalen. En anders was er nog de spectaculaire entree van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Nadat de NSB op 7 januari haar eerste landdag in Utrecht had gehouden groeide de partij als kool. Met haar respectabele leider Anton Mussert, uitgebreide organisatie, fraaie uniformen, professioneel opgemaakte blad Volk en Vaderland en kringhuizen met zwart-rode partijvlag aan de gevel leek de NSB klaar om Nederland te veroveren.
Zeker na de machtsovername van Hitler in Duitsland stroomden de leden in groten getale toe. Aan het eind van dat jaar stond de teller al op 22.000. Toch besloot de NSB niet deel te nemen aan de Tweede Kamerverkiezingen in april 1933. Als voorstander van ‘volkseenheid’ wenste de partij niet het zoveelste partijtje op het almaar groeiende stembiljet te zijn. Zeker in het extreem-rechtse milieu wemelde het van clubjes als het Verbond van Nationalisten, de Nationaal-Socialistische Nederlandse Arbeiderspartij en de Algemene Nederlandse Fascistenbond, die het nieuws vooral haalden met onderlinge conflicten, dubieuze kandidaten en bedroevende electorale resultaten. Als de daadkrachtige man van de toekomst keek Mussert liever toe hoe alle anderen zich met al hun campagnegekakel belachelijk maakten in de steeds vollere verkiezingsarena.
Protestpartijen
Het enthousiasme om aan deze verkiezingen deel te nemen bleek inderdaad zeldzaam groot. Maar liefst 54 partijen hadden zich ingeschreven, een record dat nadien nooit meer is verbeterd. Nu kostte het in die jaren weinig moeite om als partij op het stembiljet te komen: een lijst met minimaal 25 steunbetuigingen volstond en het was nog gratis ook. Meer dan de helft van de deelnemers bestond dan ook uit nauwelijks serieus te nemen eenmanslijsten, zoals de Lijst Groothuis en de Lijst Jacobs en spookpartijen met mooie namen, zoals de Oranjefascisten en de Universele Partij.
Meer dan de helft van de partijen bestond uit eenmanslijsten
Van de 54 partijen lukte het er 31 niet eens om 0,1 procent van de stemmen te behalen; sommige kregen zelfs minder dan 100 stemmen. Mede om dit soort uitwassen tegen te gaan zou in 1935 een waarborgsom worden ingevoerd die een partij pas terugkreeg als ze 75 procent van de kiesdeler haalde.
Het aantal deelnemende partijen was ook zo hoog vanwege de hokjes- en schotjesgeest. Vooral katholieken en orthodox-protestanten hadden de neiging om alles zoveel mogelijk binnen het eigen volksdeel te organiseren: van scholen tot vakbonden en van voetbalclubs tot scoutingverenigingen. Onvrede met het regeringsbeleid vertaalde zich daarom in de oprichting van protestpartijen die binnen het eigen volksdeel opereerden. Zo had de grote RKSP regelmatig te maken met katholieke protestpartijtjes, die kostbare stemmen afsnoepten, zoals de RK Volkspartij of de RK Arbeiderspartij.
De ARP en CHU zagen zich eveneens omringd door een hele serie partijtjes, waarvan sommigen rechter in de protestantse leer waren, zoals de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) en anderen een specifieke doelgroep wilden bedienen, zoals de Nederlandse Christelijke Arbeiderspartij. Zo had de Nederlandse arbeider deze verkiezingen de keuze uit een sociaal-democratische, katholieke, christelijke, nationaal-socialistische en een algemene arbeiderspartij. De term ‘algemeen’ was destijds feitelijk een synoniem voor liberaal, wat direct het beroerde resultaat van laatstgenoemde partij verklaarde: 97 stemmen in totaal. De deftige liberale partijen, de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) en de Liberale Staatspartij (LSP) hadden meer te duchten van de talrijke middenstandspartijen en boerenpartijen.
Krachtpatser
Op woensdag 26 april was het eindelijk zover en mochten de Nederlandse kiezers hun stem uitbrengen. Vol hoop en vrees wachtten veel kiezers die avond de eerste verkiezingsresultaten af. In de steden verzamelden veel mensen zich buiten bij de krantenredacties, waar via luidsprekers de uit het land binnendruppelende uitslagen werden voorgelezen. Bij het gebouw van het Nieuws van de Dag op de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal ‘stond het tussen tien en elf uur beangstigend zwart’ noteerde een journalist van die krant. ‘Naarmate de klok naar middernacht ging namen de uitingen van sympathie en antipathie toe. Hoerageroep en gefluit warrelden dooreen. Hier en daar in het gedrang laaiden de hartstochten tussen de verschillende partijgenoten even op. Woorden schoten heen en weer, vlijmscherpe en zelfs onaangename en lompe opmerkingen werden gemaakt. Gelukkig, dat blikken niet kunnen doden, anders waren er dezen avond vele slachtoffers gevallen,’ zo viel te lezen.
Uiteindelijk bleek de uitslag, zeker vanuit hedendaags perspectief bekeken, niet bijzonder spectaculair. De RKSP en de SDAP verloren allebei twee zetels, de CHU, de LSP en de VDB ieder een. Maar zeker de SDAP en RKSP ervoeren dit verlies als een grote klap – en reden om hun programma en strategie te overdenken. Zes partijen slaagden erin om een van de toen honderd zetels te behalen, waaronder de RSP van Henk Sneevliet. Ondanks de enthousiaste campagne kwam de OSP net te kort, waarschijnlijk als gevolg van de hoge kiesgerechtigde leeftijd (23 jaar). De SGP haalde zoals altijd twee zetels. De CPH boekte met vier zetels haar beste resultaat ooit, wat voor sommigen aanleiding was tot onheilspellende beschouwingen over de groeiende macht van ‘Moscou’.

Aan de uiterste rechterkant behaalde alleen het Verbond voor Nationaal Herstel een zetel. Onder leiding van oud-opperbevelhebber Cornelis Snijders presenteerde deze uiterst conservatieve partij zich als ‘concentratie van alle echt nationaal voelenden tegen de lamlendigen en slappen’. Maar voor een dergelijk geluid konden kiezers ook terecht bij de ARP van de stoere krachtpatser Hendrik Colijn. Na uitbraak van de muiterij op De Zeven Provinciën had Colijn direct voorgesteld om de muiterij te beëindigen ‘zo nodig, door het schip met een tornado naar de bodem van de Oceaan te zenden’. Met zijn voortdurende gehamer op orde en gezag wist Colijn twee zetels winst te boeken, waardoor hij als de grote winnaar van de verkiezingen gold.
NSB niet gestuit
Hoewel zijn ARP niet de grootste partij was, mocht Colijn het voortouw nemen in de formatie. In nog geen vier weken tijd formeerde hij een kabinet, waarin behalve ARP, RKSP en CHU nu ook de twee liberale partijen vertegenwoordigd waren. Wel was het kabinet wederom extraparlementair, omdat de RKSP aarzelde om zich al te zeer vast te leggen. Een deel van de partij wilde namelijk liever over links met de SDAP regeren en gruwelde van het door Colijn aangekondigde beleid van bezuinigingen en versobering. Daarnaast beloofde Colijn een krachtdadige handhaving van orde en gezag. ‘Tegen extremisme van welke zijde dit zich ook openbaart, zal krachtig worden opgetreden,’ verklaarde hij stoer bij zijn aantreden.
Er kwam een uniformverbod dat vooral de fascistische partijen trof. Op de lijst van voor ambtenaren verboden verenigingen, die hij handhaafde, ontbrak opvallend genoeg de NSB: Colijn beschouwde de gedisciplineerde beweging onder leiding van de keurige ingenieur Mussert aanvankelijk niet als gezagsondermijning. Op 27 december, enkele dagen voor de wet van kracht werd, voegde Colijn de NSB alsnog toe aan de lijst. De opmars van de NSB werd er niet mee gestuit: in 1935 telde de beweging 35.000 leden en haalde zij 7,94 procent van de stemmen bij de Provinciale Statenverkiezingen. De bodem van de gifbeker was nog lang niet bereikt.
Meer weten
- De Muiterij op De Zeven Provinciën. Reacties en gevolgen in Nederland (1975) door J.C.H. Blom.
- De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal Socialistische Beweging 1931-1935 (2009) door Robin te Slaa en Edwin Klijn.
- Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940 (2003) door Koen Vossen.