Na de Eerste Wereldoorlog eiste het verwoeste België als compensatie delen van Nederland op. Maar dat voelde er niets voor om Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen af te staan. In Versailles, aan tafel bij de grote geallieerde mogendheden, kwam het tot heftige aanvaringen tussen de twee buren.
Op 13 februari 1919 bezocht het Luiks mannenkoor ‘La Legia’ Maastricht om een concert te geven uit dank voor de opvang van Belgische vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Echt harmonieus werd het niet. Maastrichtenaren verstoorden het concert met anti-Belgische leuzen en bekogelden de zangers nadien met modder en stenen. Een maand later bezocht koning Wilhelmina Zeeuws-Vlaanderen. Iemand in de menigte schreeuwde dat de vorstin ‘afscheid kon nemen’, omdat deze regio spoedig geannexeerd zou worden. Deze Belg werd bijkans gelyncht.
Meer lezen over de Eerste Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De burenruzie der Lage Landen volgde op de Grote Oorlog. Nadat de strijdende partijen in november 1918 een wapenstilstand hadden gesloten, wilde België territoriale compensatie krijgen voor het aangedane leed. Het zou gaan om delen van Nederland – Zuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen, de monding van de Schelde – en het groothertogdom Luxemburg. Het grensgeschil escaleerde nooit tot een serieus conflict, maar toonde wel hoe de ervaring van de oorlog de twee koninkrijken van elkaar had vervreemd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dapper landje
De wortels van het grensconflict lagen in de Tiendaagse Veldtocht van 1831, toen koning Willem I de Belgische Opstand had neergeslagen, maar een splitsing van het Koninkrijk der Nederlanden niet had weten te voorkomen. In het ‘scheidingsverdrag’ van 1839 werd besloten dat Nederland Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg zou krijgen, op voorwaarde dat België een internationaal erkende status van neutraliteit zou verkrijgen, gewaarborgd door Groot-Brittannië en Frankrijk.
Ondertekening van het Verdrag van Versailles in de spiegelzaal, 28 juni 1919.
Zoals bekend ging die neutraliteit aan het begin van de Eerste Wereldoorlog meteen al aan diggelen. Duitsland walste over België heen, en zou het vier jaar lang platbranden, ondergraven en bombarderen. Deze schending van de neutraliteit zette, zo vond België, ook het verdrag van 1839 weer op losse schroeven. Het was, kortom, aan herziening toe.
In 1918 had België het tij mee. De mogendheden hadden compassie met het dappere landje dat zo zwaar geleden had, en die emoties konden allicht worden omgezet in concrete toezeggingen. Nederland daarentegen had een wat viezig imago. Het begon ermee dat het land asiel verleende aan Wilhelm II, de Duitse keizer en oorlogsmisdadiger. En dan was er nog Herman Adriaan van Karnebeek, die in juli 1918 was aangesteld als minister van Buitenlandse Zaken en ontegenzeggelijk pro-Duits was.
In Parijs wordt over en niet met Nederland gesproken
Zo liet hij in november 70.000 Duitse soldaten op terugtocht naar het oosten door Limburg trekken. Groot-Brittannië en Frankrijk, maar vooral België, reageerden furieus. Hoezo neutraal? Ten slotte had Nederland ook nog eens economisch goed geprofiteerd van de neutrale positie tussen Engeland en Duitsland, en dat leidde weer tot scheve gezichten bij vooral Frankrijk.
De ‘Zeurende Mug’
Ook België had een nieuw kabinet en een nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Zijn naam was Paul Hymans. Hij was nota bene de kleinzoon van een Nederlander, maar profileerde zich als Franstalige uit Brussel die geen woord Vlaams had geleerd en daartoe ook geen enkele poging had gedaan. Een speerpunt van zijn buitenlandse beleid was de herziening van het scheidingsverdrag van 1839. Op de kaart van Europa verschoven overal de grenzen en verschenen er nieuwe landen, zoals Joegoslavië, Polen, en Tsjecho-Slowakije. Hymans achtte daarom de tijd rijp om Nederland en Luxemburg de in 1839 verkregen stukken land weer af te nemen.
Het scheidingsverdrag met België uit 1839 legt de kiem voor het conflict na de Eerste Wereldoorlog.
Hymans was een gerespecteerd politicus en een jurist, maar hij had weinig diplomatieke ervaring. Hij irriteerde de Britse en Franse onderhandelaars hogelijk met oeverloze verhandelingen. Hij kreeg bijnamen als de ‘Gladde Aal’ en de ‘Zeurende Mug’.
Hymans’ plannen kwamen grotendeels uit de koker van het Comité de Politique Nationale (CPN), een nationalistische club. Dit comité verspreidde al tijdens de oorlog pamfletten en plakkaten over gebiedsuitbreiding. Het probleem met het CPN was dat het geen brede volksbeweging was. Vlamingen liepen bijvoorbeeld niet warm voor het annexionisme. Sommige Vlamingen waren pro-Nederlands en wilden de buren niet schofferen. Anderen streefden niet naar uitbreiding, maar naar afschaffing van België. Socialisten waren sowieso tegen ‘Belgisch imperialisme’. Veel Walen, op hun beurt, vonden dat een verdubbeling van het aantal Nederlandstaligen in België nadelig zou zijn voor de Franse taal. Katholieken, zowel Vlaams als Waals, wilden eventueel wél een puntje afsnijden van het katholieke Limburg, maar niet van het gereformeerde Zeeuws-Vlaanderen. Verreweg de meeste steun kreeg Hymans voor de plannen om de monding van de Schelde geheel onder Belgisch gezag te brengen en daarmee de aanvoerroute van de haven van Antwerpen veilig te stellen. En zo ging hij met goede moed naar Parijs om zijn territoriale claims te presenteren.
Extreme voorstellen
Daar bleken de grote geallieerde mogendheden allesbepalend. Groot-Brittannië, Frankrijk, de VS, Italië en Japan hakten alle knopen door. Een landje als België moest daarom proberen die vijf landen aan zijn kant te krijgen, want op eigen kracht kon het nog geen deuk in een pakje boter slaan.
Zeeuwen en Limburgers willen niet bij België horen
Hymans speelde het spel niet onverdienstelijk. De wat extreme voorstellen van het CPN hulde hij in een strak juridisch verhaal over de schendingen van het scheidingsverdrag van 1839. Dit was voor hem, een jurist, een thuiswedstrijd. Op 2 maart bepaalde de Hoge Raad van Versailles inderdaad dat de kwesties rond de Schelde, Limburg en ook Luxemburg konden worden beschouwd als ‘onrechtvaardig’. In de tekst van de verklaring kreeg Nederland er flink van langs. Het land had de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de neutraliteit niet voldoende gerespecteerd.
Het was 1-0 voor België. Minister van Karnebeek besefte dat er in Versailles over en niet met Nederland gesproken werd, en vulde daarom de bestaande diplomatieke dienst aan met een zware delegatie van grootondernemers, oud-diplomaten en ambassadeurs. Die bestond onder andere uit zijn voorganger John Loudon, de bankier en ondernemer Ernst Heldring, de bankier Jan Jacob Rochussen, oud-diplomaat en onderhandelaar voor de Nederlandse Overzee Trust-Maatschappij Joost van Vollenhoven, de voormalige ambassadeur in Londen jonkheer Reneke de Marees van Swinderen en de toekomstige premier en Shell-ondernemer Hendrikus Colijn. Behalve deze diplomaten stuurde hij ook allerhande experts op het gebied van krijgsmacht, justitie en waterstaatkunde naar Parijs.
Geallieerde officieren staan op stoelen en tafels om een glimp op te vangen van de ondertekening van het Verdrag van Versailles, 28 juni 1919.
Er was werk aan de winkel, want de Fransen en Britten uitten warme woorden over de Belgische plannen. Natuurlijk speelde eigenbelang een grote rol. De Franse premier Georges Clemenceau zag immers wel wat in een pro-Franse Belgische buffer tegen Duitsland, en de Britten wilden de pro-Duitse Nederlandse regering nog een lesje leren. Omdat Italië en Japan in deze kwestie geen rol speelden, richtte Nederland de diplomatieke pijlen op de VS. Van Karnebeek had niet voor niets Loudon en Van Swinderen naar Parijs gestuurd. Zij waren zwaargewichten die jarenlang in Washington hadden gewerkt en veel van de Amerikaanse onderhandelaars persoonlijk kenden.
De hoop was vooral gevestigd op de Amerikaanse president Woodrow Wilson. Zijn dogma van zelfbeschikkingsrecht kon Nederland redden, want de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen en Limburg wilden, enkele uitzonderingen daargelaten, helemaal niet bij België horen. Dit was een sterk argument. Bovendien: de Belgische neutraliteit was geschonden door Duitsland. Waarom zou Nederland moeten boeten voor Duitslands schuld?
‘Landverraders’
Op 13 maart 1919 arriveerde de uitnodiging in Den Haag: de Nederlandse regering kon naar Parijs komen om haar positie in dit grensconflict uit te leggen. In den lande hield de kwestie de gemoederen enorm bezig. Het Limburgse Kamerlid W. Nolens sprak zich fel uit over Nederlandse Limburgers die positief stonden tegenover annexatie. Hij noemde ze ‘politieke woelwaters’ en ‘landverraders’. Een katholiek Kamerlid dat alleen maar voorstelde om de pro-Belgische stemming in Limburg gewoon eens te peilen, werd zonder pardon uit de Kamer gezet. In de door België gewenste randgebieden was de stemming overwegend pro-Nederlands, maar toch zorgde de onzekerheid voor grote onrust.
Nog voordat Van Karnebeek reageerde op de uitnodiging, organiseerde hij een campagne om geld te verzamelen voor een media-offensief. Oud-minister Loudon ging langs bij de havenbaronnen van Rotterdam en spiegelde hun het doemscenario voor van een geheel Belgische toevoer naar Antwerpen. Het geld stroomde binnen en in het voorjaar van 1919 kregen meerdere Franse en ook Belgische kranten een geheimzinnige ‘subsidie’ uit Nederland. Na dit spel met de publieke opinie in de buurlanden ging Van Karnebeek over tot de diplomatieke lobby. Om tijd te rekken liet hij de uitnodiging nog even liggen. De strijd was nog niet gestreden.
België en Nederland moeten de grote landen aan hun zijde zien te krijgen. Die worden van links naar rechts vertegenwoordigd door David Lloyd George (VK), Vittorio Orlando (Italië), Georges Clemenceau (Frankrijk) en Woodrow Wilson (VS), 27 mei 1919.
Hymans was zich daarvan niet bewust. Na zijn succesje van maart voelde hij zich gesteund door de diplomaten die er in Parijs toe deden. Maar tijdens de vredesbesprekingen in Parijs wisselden onderhandelaars en regeringsleiders, diplomaten en minister van dag tot dag. Een ‘ja’ van gisteren kon vandaag een ‘nee’ zijn. Van Karnebeek vertraagde daarom het proces net zo lang totdat in Parijs de pro-Belgische onderhandelaar André Tardieu was vervangen door de meer kritische Stephen Pichon.
Amerikanen omgepraat
Ondertussen hadden de Nederlandse topdiplomaten ook bij de Britten gelobbyd. Troef was de Britse admiraliteit, die het plan om de Schelde aan België te geven ‘absurd’ vond. En dan was er nog de Franse regering, de traditionele bondgenoot van België. Wat enorm hielp was dat premier Clemenceau een persoonlijke hekel had aan Hymans. De notoire Franse brompot zou tijdens een vergadering hebben verzucht dat het een goed idee zou zijn om – afgaande op verschillende bronnen – de ‘Belgen te vermoorden’, ‘Hymans te vermoorden’ of ‘Hymans te vragen zichzelf te verdrinken’
Hymans was, naar het bleek, inderdaad vermoeiend. Hij nam veel spreektijd, kwam met verwarrende historische argumenten, en kende de diplomatieke mores niet. Daartegenover stonden de mannen van de Nederlandse delegatie: allemaal succesvolle mastodonten uit de zakenwereld, voor wie ook een internationale conferentie geen geheimen kende. Het bleek zodoende een relatief eenvoudige opgave de Amerikanen aan Nederlandse kant te praten. President Wilson was in 1919 al steeds minder aanwezig in Parijs, en hij werd vervangen door bewindspersonen die liever geen gedoe wilden in dat verre Europa. Met dezelfde regel- en vertragingstactiek zorgde jonkheer van Swinderen ervoor dat de kritische Amerikaanse minister Robert Lansing de officiële onderhandelingspartner werd voor de Grande Finale op 19 mei, toen in Parijs de ministers van Buitenlandse Zaken hun zaak gingen verdedigen. Het was Hymans versus Van Karnebeek.
Clemenceau wil ‘Hymans vragen zichzelf te verdrinken’
Hymans sprak eerst, maar zijn betoog kwam niet goed op gang. De Amerikaanse Robert Lansing onderbrak hem voortdurend en wees hem op onwaarheden en inconsistenties. De Britse onderhandelaar vroeg Hymans zelf voortijdig op te houden, omdat hij weer eens te veel spreektijd nam. Daarna mocht Van Karnebeek in de tegenaanval. De Nederlandse minister werd niet of nauwelijks onderbroken, en ook niet gecorrigeerd.
Het oordeel kwam niet als een verrassing. Op 4 juni besloot de Amerikaanse, Franse en Britse regering dat het verdrag van 1839 niet hoefde te worden herzien, en op 19 juni besloten ze officieel dat het neutrale Nederland geen gebieden hoefde af te staan. Hymans ambities waren gefnuikt, en België was het imago van de vermoorde onschuld kwijt. De territoriale gulzigheid was nauwelijks gehonoreerd. Voortaan mocht België, behalve over de voormalig Duitse koloniën Rwanda en Burundi, ook nog heersen over het Duitse grensstadje Eupen en een paar omliggende dorpen.
Bekoelde vriendschap
De Belgisch-Nederlandse kwestie eindigde niet met het tekenen van het Verdrag van Versailles, eind juni 1919. Een voorstel om de monding van de Schelde onder internationaal gezag te plaatsen werd gestopt door België, dat juist volledige zeggenschap wilde. Ook voelde België zich nog lang onveilig achter het smalle strookje Limburg bij Sittard, dat helaas toebehoorde aan het in hun ogen onbetrouwbare Nederland. De Duitse agressor bevond zich daar immers op een steenworp afstand. Tot echte confrontaties kwam het niet meer.
De vriendschap was wel bekoeld. Dit bleek uit de onwelwillendheid van de Belgische overheid om nog mee te werken aan de herdenkingen in Nederland en de oprichting van een monument voor de Belgische vluchtelingen in Amersfoort. De Belgische koning zou pas in 1938 tijdens een officieel bezoek een krans komen leggen.
Het grensconflict van 1919 toont hoe België en Nederland zeer verschillend uit de oorlog kwamen. Het getraumatiseerde België had geleerd om sterk te staan, te lijden en tegen beter in het onmogelijke te eisen. Nederland had zich daarentegen bekwaamd in de diplomatieke dans, door de grote mogendheden niet te schofferen, maar te paaien en waar nodig tegen elkaar uit te spelen.