Home Dossiers Het verzet Het verzet in Nederland

Het verzet in Nederland

  • Gepubliceerd op: 25 april 2016
  • Laatste update 10 mei 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 11 minuten leestijd
Leden van het verzet
Cover van
Dossier Het verzet Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Onderduikers helpen, illegale kranten verspreiden of spoorlijnen opblazen. Verzetsstrijders deden er alles aan om het de Duitse bezetter zo lastig mogelijk te maken. Met wisselend succes.

In de vroege ochtenduren van 15 mei 1940 lag de Schiedamse onderwijzer Bernard IJzerdraat nog klaarwakker in zijn bed. Hij kon het beeld van het brandende Rotterdam, dat hij de vorige dag met eigen ogen had gezien, niet van zich af schudden. Het Nederlandse leger had gecapituleerd, de Duitsers waren nu de baas. Woedend was hij daarover. Hij pikte het niet. En het Nederlandse volk zou het ook niet pikken, daarvan was IJzerdraat overtuigd. Het zou zijn vrijheid heroveren, net als in de Tachtigjarige Oorlog.

Meer lezen over het verzet? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

IJzerdraat stond op, pakte pen en papier, en begon te schrijven. ‘Geuzenbericht,’ zette hij boven aan de brief. Hij maakte een paar kopieën en liet die door zijn zoon bezorgen bij mensen in de buurt die hij vertrouwde, met het verzoek aan de adressanten om hetzelfde te doen. De eerste illegale ‘krant’ onder Duitse bezetting was verschenen. Met zijn daad was IJzerdraat bovendien de allereerste verzetsman in Nederland.

Tijdens de ruim vier jaar daarna volgden zo’n 25.000 landgenoten dit voorbeeld. In de laatste acht maanden van de oorlog groeide het aantal verzetsstrijders tot 45.000 – ongeveer een half procent van de Nederlandse bevolking. Het ging hier om personen die lid waren van meer of minder georganiseerde verzetsgroepen. Het aantal mensen dat hand- en spandiensten verleende, was vermoedelijk veel groter.

Vormen van verzet

De belangrijkste vormen van verzet waren: het maken en verspreiden van illegale bladen, hulp bieden aan onderduikers en alles wat daarmee verbonden was – zoals  distributiekantoren overvallen en persoonsbewijzen vervalsen – en guerrilla-acties tegen personen en strategische objecten. Welk soort verzet de boventoon voerde, verschilde per fase van de bezetting en hing nauw samen met de Duitse maatregelen en het verloop van de oorlog.

Aan het begin van de bezetting dacht maar een handjevol Nederlanders aan verzet plegen. Onder de bevolking overheerste een gevoel van machteloosheid en berusting. De Duitsers leken militair onverslaanbaar en de eigen autoriteiten riepen de Nederlanders op zich aan te passen aan de nieuwe situatie.

De sporadische pogingen om iets van verzet te organiseren werden in deze beginfase vooral gedaan door oud-militairen. In verschillende plaatsen in het land werden plannen gesmeed om een ondergronds leger op te bouwen, dat bij een verwachte Britse invasie zou helpen de Duitsers te verdrijven en de binnenlandse orde zou handhaven. Ook IJzerdraat begon manschappen te werven voor zijn leger van ‘Geuzen’. Het bleef echter bij wilde plannen. Wapens waren nauwelijks te verkrijgen, de geheimhouding liet bij veel groepen te wensen over en aan onderduiken deed men nog niet. De Duitse Sicherheitspolizei kon ze gemakkelijk oprollen. Ook IJzerdraat liep tegen de lamp. Hij en veertien medestanders werden op 13 maart 1941 gefusilleerd.

Recordoplage.100.000 exemplaren van Vrij Nederland rolden van de illegale drukpers

Een langere adem hadden de verschillende illegale bladen die in de tweede helft van 1940 werden opgericht. Op 14 juni verscheen het eerste nummer van Het Bulletin, gemaakt door de gebroeders Voûte uit Maartensdijk. Hun doel was de machteloze lethargie van de Nederlandse bevolking te doorbreken. ‘Wee de kleurlozen die zich niet van uur tot uur blijven weren tegen de overweldiger,’ stond in de eerste editie te lezen. Het blad bevatte verder nieuwtjes en geruchten, afkomstig van bevriende ambtenaren. Met een stencilmachine wisten de broers van elke maandelijkse uitgave duizend exemplaren te produceren, die zij per post verspreidden.

Na Het Bulletin zagen in hoog tempo andere ondergrondse bladen het licht. In totaal verschenen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland ongeveer 1300 titels. Sommige kranten maakten een fabelachtige groei door. Toen de Amsterdamse beroepsjournalist Frans Goedhart op 25 juli zijn eerste Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen door het stencilapparaat haalde, had hij genoeg papier voor vijfhonderd exemplaren. Vier jaar later bereikte zijn blad, dat hij inmiddels had omgedoopt tot Het Parool, een oplage van 60.000. Eenzelfde ontwikkeling maakte Vrij Nederland door: het eerste nummer van 31 augustus 1940 werd slechts 130 keer gekopieerd, maar in het laatste halfjaar van de bezetting rolden maandelijks 100.000 kranten van de illegale drukpers.

Verzetsnetwerken ontstaan rond illegale bladen

Het samenstellen, drukken en verspreiden van al die kranten – die er steeds professioneler gingen uitzien – vereiste een ingewikkelde logistiek en de inzet van honderden vrijwilligers. De sleutelfiguren doken onder en gebruikten schuilnamen. Zij hadden veilige adressen en valse persoonsbewijzen nodig. Die kregen ze door contacten aan te knopen met andere illegale organisaties, zoals de Persoonsbewijzencentrale van de Amsterdamse beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen. Omgekeerd gingen medewerkers van illegale bladen zich soms ook bezighouden met andere vormen van verzet, zoals hulp aan vervolgden. Zo ontstonden rondom illegale bladen uitgebreide verzetsnetwerken.

Het gewapend verzet kwam in Nederland nauwelijks tot ontplooiing, in vergelijking met landen als België en Frankrijk. Een veel gehoorde verklaring is dat het open Nederlandse landschap ongeschikt was voor partizanenstrijd. De Zuid-Franse maquis en de Belgische Ardennen boden meer beschutting. Ook de relatief kleine invloed van het communisme in ons land speelde een rol. In andere landen waren het vaak communisten die het voortouw namen in de gewapende strijd tegen de bezetter.

Communistisch verzet in Nederland

Net als elders in West-Europa wisten de communisten in Nederland aanvankelijk niet hoe ze op de Duitse bezetting moesten reageren. De Sovjet-Unie had op 23 augustus 1939 een pact met Hitler-Duitsland gesloten. Betekende dit nu dat de bezetters bondgenoten waren? Daar leek het even op, want aanvankelijk lieten de Duitsers de partijkranten van de CPN gewoon verschijnen. In Politiek en Cultuur hekelde partijleider Paul de Groot de ‘weggelopen regering’ die de kant van de Britse kapitalisten had gekozen. De Nederlandse arbeiders moesten tegenover de nieuwe machthebbers ‘een correcte houding’ aannemen.

Desondanks kwamen de Duitsers terug op hun besluit. Op 20 juli 1940 verboden zij de CPN. De communisten gingen ondergronds verder. In november verscheen het eerste nummer van De Waarheid. In zijn artikelen fulmineerde De Groot nog altijd tegen het ‘Brits-Franse imperialisme’, maar hij veroordeelde nu ook ondubbelzinnig de nazi’s en hun antisemitisme. Communisten gaven de aanzet tot de Februaristaking van 1941, toen met name Amsterdamse en Zaanse arbeiders het werk neerlegden uit protest tegen de Jodenvervolging.

De CPN richt een sabotagegroep op

Gewapend verzet bleef echter uit, totdat op 22 juni 1941 Hitlers leger de Sovjet-Unie binnenviel. Het was nu de plicht van iedere communist om de vijand van het ‘vaderland van de arbeiders’ met alle beschikbare middelen te bevechten. Onmiddellijk stopte De Waarheid met zijn aanvallen op de Britten en de Nederlandse regering, waardoor samenwerking met niet-communistische verzetsgroepen mogelijk werd. Bovendien richtte de CPN een sabotagegroep op onder de naam Militair Contact. De ongeveer tweehonderd leden stichtten brand in fabrieken en opslagplaatsen van de Wehrmacht, bliezen transformatorhuisjes op en vernielden militaire voertuigen. Op het vliegveld Gilze-Rijen staken ze enkele Duitse jachtvliegtuigen in brand.

Wat de communistische verzetsstrijders presteerden, was niet niets. De Duitse autoriteiten waren er allerminst van gediend. Toch rapporteerde de hoogste Duitse politiechef in Nederland, Hanns Albin Rauter, op 20 december 1941 aan Berlijn dat ‘op het hele gebied van orde en veiligheid hier een toestand van rust is ingetreden, die – het is werkelijk waar – een voorbeeld voor [alle] bezette gebieden moet worden genoemd’. Deze voorbeeldige rust had wel een prijs, want, zo voegde Rauter eraan toe, in het jaar dat achter hem lag waren meer dan 45 verzetsstrijders geëxecuteerd.

Nieuwe vorm van verzet: hulp aan Joden

In de zomer van 1942 kwam er dringend behoefte aan een geheel nieuwe vorm van verzet: hulp aan Joodse onderduikers. Nadat de bezetter twee jaar lang de Joden de duimschroeven had aangedraaid, begonnen op 14 juli de deportaties. Eerst naar het doorgangskamp in Westerbork en vandaar verder naar de vernietigingskampen. In de periode die volgde doken tussen de 25.000 en 28.000 Joden onder. Ze waren afhankelijk van niet-Joden, die meestal individueel of in kleine groepjes opereerden. Grote organisaties om de hulp aan onderduikers te coördineren bestonden niet.

Lokaal waren er uitzonderingen. Zo vormde zich in Utrecht een groep studenten die ongeveer driehonderd Joodse kinderen plaatste bij onderduikfamilies. Sommige kinderen haalden de studenten op in Amsterdam, waar de kinderarts Philip Fiedeldij Dop ouders overreedde om hen af te staan en zo te sparen voor deportatie. Ook werden er kinderen gered die al met hun ouders waren opgepakt en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, in afwachting van verder transport naar Westerbork.

Hollandsche Schouwburg. Zo’n 600 kinderen werden weggesmokkeld

Kinderen tot dertien jaar werden apart geïnterneerd in een crèche aan de overkant van de straat. Het hoofd van deze crèche, Henriëtte Pimentel, bedacht samen met de directeur van de schouwburg, Walter Süskind, en zijn assistent Felix Halverstad manieren om kinderen het gebouw uit te smokkelen: in tassen of dozen, onder de kleding van volwassenen of onder de dekking van een voorbijrijdende tram. Tussen de vijf- en zeshonderd kinderen werden op deze manier gered. Was een kind eenmaal ontsnapt, dan werd het via verzetsgroepen zoals het Utrechts Kindercomité naar een veilig onderkomen gebracht.

Verzetsstrijders hadden aan weinigen zo’n grondige hekel als aan collaborateurs. In de illegale bladen kregen zij altijd van onder uit de zak. Het Duitse bezettingsregime was erg, maar een nog groter schrikbeeld was een mogelijke Nederlandse regering onder NSB-leider Anton Mussert. Toen op 14 december 1942 bekend werd dat Hitler Mussert officieel had uitgeroepen tot Leider van het Nederlandse volk, leek die nachtmerrie werkelijkheid te worden. De veelal jonge leden van de linkse verzetsgroep CS-6 uit Amsterdam besloten hierop zo veel mogelijk prominente NSB’ers uit de weg te ruimen.

Liquidaties door het verzet

Het eerste doelwit was generaal Hendrik Seyffardt. Hij was officieel commandant van het Nederlandse Legioen, dat als onderdeel van de Duitse Waffen-SS vocht aan het oostfront. Mussert had hem benoemd tot een van de ‘gemachtigden’ in zijn nieuwe schaduwkabinet. Op de avond van 5 februari 1943 belden de leider van CS-6, Gerrit Kastein (32), en Jan Verleun (23) met een geladen revolver aan bij de woning van Seyffardt in Den Haag. Toen de generaal zelf de deur opendeed en zich bekendmaakte, schoot Verleun hem in de buik. Hij stierf de volgende ochtend. In totaal brachten leden van CS-6 negen NSB’ers en andere collaborateurs om. De ‘Leider’ zelf konden zij echter niet te grazen nemen. De Duitsers wisten CS-6 namelijk in de herfst van 1943 geheel op te rollen: 22 leden kregen de kogel.

Het jaar 1943 liet op alle terreinen een verheviging van het verzet zien. Dat kwam onder meer doordat het Duitse leger terrein begon te verliezen in de Sovjet-Unie en Noord-Afrika. De Duitsers waren dus te verslaan, en daardoor leek verzet plegen opeens zinvol. Een andere oorzaak was de gedwongen tewerkstelling van Nederlandse mannen. Anders dan de Jodendeportaties leidde de Arbeitseinsatz wél tot grootschalige en gecoördineerde hulp aan onderduikers. De gereformeerde huisvrouw Helena Kuipers Rietberg en dominee Frits Slomp, beiden uit het oosten van Nederland, richtten voor dit doel de Landelijke Organisatie (LO) op.

De LO hielp 300.000 mensen onderduiken

De LO voorzag in het hele land 300.000 onderduikers van adressen. Om aan valse persoonsbewijzen en bonkaarten voor voedsel te komen, werkte de organisatie samen met lokale verzetsgroepen, die zich al snel verenigden in de Landelijke Knokploegen (LKP). Zij overvielen distributiekantoren en gemeentehuizen om aan de benodigde papieren te komen. Sommige knokploegen pleegden ook aanslagen op ‘foute’ personen en sabotage aan bijvoorbeeld spoorlijnen. De Duitsers vonden dit vervelend, maar waren niet bijzonder onder de indruk. Wehrmachtsbefehlshaber Friedrich Christiansen rapporteerde in november 1943 dat het aantal sabotageacties ‘verbazingwekkend gering’ was.

De geallieerde invasie van West-Europa in de zomer van 1944 gaf het verzet een nieuwe impuls. De verwachting was dat gewapende verzetsstrijders de bondgenoten een handje konden helpen door achter het front Duitse militaire doelen aan te vallen. De regering in Londen wilde dit ook graag, om te laten zien dat Nederland zelf een bijdrage leverde aan zijn bevrijding. In september gaf zij opdracht de belangrijkste verzetsgroepen te bundelen in de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), die onder bevel van prins Bernhard kwamen. Zo’n 20.000 nieuwe verzetsstrijders sloten zich aan.

Binnenlandse Strijdkrachten onvoldoende slagkracht

De BS werd opgericht naar het voorbeeld van de Forces françaises de l’interieur en het Belgische Geheim Leger. Maar anders dan deze buitenlandse tegenhangers konden de Binnenlandse Strijdkrachten nooit echt een vuist maken. De organisatie werd verlamd door onenigheid tussen de conservatieve en de communistische bloedgroepen. Verder kampten BS’ers met een groot gebrek aan wapens en vooral ervaring. Ook de keiharde reactie van de Duitsers speelde een rol. Zo stuurden zij begin oktober 1944, na een mislukte aanslag op een auto met Duitse militairen, de hele mannelijke bevolking van Putten naar concentratiekampen en staken ze meer dan honderd huizen in brand. Bij andere aanslagen nam de bezetter bloedig wraak op gevangenen of willekeurige burgers. Daardoor vroeg de leiding van de BS zich in toenemende mate af of guerrilla-acties wel verantwoord waren.

Uiteindelijk heeft het verzet weinig kunnen bijdragen aan de bevrijding. De droom van Bernard IJzerdraat, dat het Nederlandse volk net als in de Tachtigjarige Oorlog zelf de tirannie zou verdrijven, bleef een droom.

Meer weten

Knokploegen. Religie en gewapend verzet, 1943-1944 (2015) van Coen Hilbrink.

Moedige mensen. Helden in oorlogstijd (2014) van Jaap Cohen en Hinke Piersma (red.).

www.niod.nl/download
Alle delen van Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog digitaal.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 5 - 2016