Home Het slordige leven van Jan Campert

Het slordige leven van Jan Campert

  • Gepubliceerd op: 2 juli 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Hans Renders

15 augustus is het 100 jaar geleden dat de schrijver-journalist Jan Campert werd geboren. De auteur van Nederlands meeste aangrijpende gedicht over de oorlog trachtte in het interbellum verwoed een bestaan op te bouwen in het Nederlandse literaire circuit.


Iedereen kent Jan Campert, maar niemand weet wie hij was. Hij is beroemd geworden als de in het concentratiekamp Neuengamme omgekomen auteur van het gedicht De achttien dooden en de vader van Remco Campert. En wat meer kan een dichter zich wensen: een onsterfelijk gedicht schrijven en kroost dat goed terecht is gekomen? Maar Campert was ook een representant van het legertje avonturiers dat zich – met wisselend succes – in de jaren twintig en dertig liet gelden in journalistiek en literatuur. Je komt ze nog wel eens tegen in een voetnoot van de literatuurgeschiedenis, in leggers van vergeten kranten. Het antwoord op de vraag wie Jan Campert was gaat vooral over deze journalistieke en literaire kringen, altijd overschaduwd door de echt bekende journalisten, schrijvers en kranten van die tijd.

Jan Campert werd op 15 augustus 1902 geboren in Spijkenisse. Hij was nog geen drie jaar oud toen hij met zijn broer en ouders verhuisde naar het Zeeuwse Westkapelle, waar zijn vader dorpsarts werd. Na zijn lagere school bezocht Campert de hbs in Vlissingen, en vanaf 1918 volgde hij in Middelburg de tweejarige handelsschool. Om zich serieus aan de studie te kunnen wijden woonde Jan door de week in Vlissingen bij een vriendin van de familie, die ook een beetje in de gaten hield of hij zijn huiswerk wel maakte en goed at. Zo ontliep hij overigens ook zijn ouders; de relatie met hen was bepaald niet goed.
        Voordat hij het diploma behaalde, verliet hij de handelsschool voor een baantje bij De Twentsche Bank, filiaal Spuistraat Amsterdam. De bank rekruteerde graag jongens als Campert: ambitieus, nog niet gevormd en dankbaar dat ze een interne opleiding kregen. Campert vond het geweldig. Hij had literaire aspiraties, en waar kun je dan beter zitten dan in Amsterdam? Bovendien woonde hij nu op kamers bij een hospita die niet fungeerde als spion van de familie. Maar hij voelde zich ook eenzaam. Dat is mooi voor de literatuur, maar verder niet prettig. Daarom zocht Campert contact met Hennie Scholte, een jongen die hij kort daarvoor ontmoet had op een kamp voor idealistische jongeren in Ommen. Scholte werd zijn boezemvriend, en het kamp vormde bovendien de aanleiding om te gaan publiceren.
        Het dichterschap van Jan Campert begon in de esoterische kring van de Praktisch-Idealisten Associatie (PIA). Campert was door de latere vliegenier en schrijver Jons Viruly gevraagd aan het PIA-kamp deel te nemen. Hij trof er een clubje jonge mensen waarvan moeilijk is uit te leggen wat hen bond. Tegelijkertijd is het duidelijk waarom een jonge, eenzame dichter zich tot hen aangetrokken voelde. Vegetariërs, – toen nog linkse – sociaal-democraten, Krishnamurti-aanhangers en adepten van de spiritualist en voormalig Frederik van Eeden-kompaan Felix Orrt verzamelden zich rond de PIA.
        Campert was gevoelig voor alles wat te maken had met het geestelijke: godsdienst, (naar socialisme neigende) politiek en poëzie. Hij kwam uit een Nederlands-hervormd gezin, van de vrijzinnige kant. Zijn vader had uit protest tegen de orthodoxe predikant in Westkapelle samen met de meer verlichte dominee Cannegieter uit Vlissingen een kerkje voor zijn gemeente opgericht. Jons Viruly wist zich in 1964, op vragen van de studente Justine Borkes, die een kandidaatsscriptie over Jan Campert schreef, nog te herinneren dat Cannegieter in dat kerkje lezingen hield over Frederik van Eeden.
        Tot mijn grote genoegen heb ik onlangs contact kunnen leggen met twee getuigen van de periode waarin Jan Campert als achttienjarige jongen vanuit Westkappelle naar Amsterdam kwam en zich in het hogere verdiepte. Meer dan 82 jaar nadat hij samen met een paar andere praktisch-idealisten op 1 januari 1920 het eerste nummer van het tijdschrift Regeneratie uitbracht, weet de in 1900 geboren jhr. Van der Goes van Naters als hij onverwachts wordt opgebeld zo uit het blote hoofd de doelstellingen van de Praktisch-Idealisten Associatie op te sommen. En accuraat als de jonkheer is, stuurt hij me later de door Albert Verweij opgestelde idealen per brief toe. Twee ervan lijken voor de PIA en Regeneratie erg belangrijk te zijn geweest: `de mensheid te dienen in plaats van eigen eer en voordeel na te jagen’ en `onze lagere natuur beheersen in plaats van haar onbeteugeld te laten’. Met dat laatste ideaal zal Campert, gezien zijn turbulente liefdesleven, nogal wat moeite hebben gehad.
        In Regeneratie publiceerden de PIA-leden licht zweverige artikelen waarin vooral goede wil, liefde voor de natuur, antimilitarisme, vegetarisme, harmoniedenken, theosofie en mystiek de boventoon voerden. Bij het blad waren allerlei mensen betrokken die direct of indirect een grote invloed op Campert hebben gehad. Roel Houwink, bijvoorbeeld; met deze literator, die zou uitgroeien tot steun en toeverlaat voor protestants literair Nederland, maakte Campert plannen om een nieuw tijdschrift op te richten. Het is er niet van gekomen. Verder werkten mee de Limburgse excentrieke filosoof Ch.H.J. Schoenmakers – hij schreef een langlopende serie onder de kop `Positieve Mystiek’ -, Jons Viruly, S. Wiardi Beckman, de literatuurhistoricus Gerrit Kalff en Hennie Scholte, om er maar een paar te noemen.

Ondervoed
In april 1920 dook in Regeneratie voor het eerst de naam Jan R.Th. Campert op. Het was meteen duidelijk dat deze – met die tussenletters wat deftig ondertekenende auteur – als regelmatig vlaggendrager van het praktisch-idealisme zou gaan fungeren. Campert debuteerde met een lang maatschappelijk geëngageerd gedicht onder de titel Liederen van Praktisch-Idealisme I. Zowel het meervoud van het woord `lied’ als het romeinse cijfer `I’ maakte de lezers van Regeneratie duidelijk dat deze dichter in de toekomst nog van zich zou laten horen. De eerlijkheid gebiedt hier op te merken dat het gedicht het niet alleen van zijn poëtische kracht moest hebben. Dat blijkt al uit de eerste strofe, die Campert zelf toch belangrijk genoeg achtte om ermee te beginnen en te eindigen:

        Makkers, de dag staat aan ’t begin,
        de nacht is als een droom, voorbij,
        en onze zalige handen
        houden het jonge dage-kind
        ten heil’gen zonnedoop.

Met Hennie Scholte – die voor de gelegenheid publiceerde onder de naam Henne Scholte, omdat die voornaam minder meisjesachtig klonk – bracht Campert twee jaar later de dichtbundel Refereinen uit. Scholte had al voor hij met de PIA in aanraking kwam een bewogen bestaan achter de rug. Zijn hele leven, vond hij, ging gepaard met teleurstellingen. Dat begon al toen hij op zeventienjarige leeftijd een lezing hield over `Levensschoonheid’ en er op de eerste rij van zijn toehoorders een kind zat dat het in zijn broek deed. `Zo kon je toch niet over Schoonheid praten!’ klaagde hij nog in 1964. En die bundel Refereinen bracht hem ook al niet wat hij ervan verwachtte. Nog jaren na verschijning, zo blijkt uit Scholtes ongepubliceerde dagboek, lagen hij en Campert met uitgever P.N. van Kampen in de clinch over nooit betaalde rekeningen. Niemand wilde het mooi gebonden boekje kopen.
        Ik heb het geluk een oud-leerling van het Barlaeus te hebben opgespoord die niet alleen literair angehaucht was en Hennie Scholte goed kende, maar ook nog over een uitstekend geheugen beschikt. Toegegeven, Gerda Hardenberg-Mulder is jonger dan Marinus van der Goes van Naters, maar in november wordt ook zij honderd jaar. Gerda Mulder heeft een poëziealbum bewaard met later gepubliceerde en niet-gepubliceerde gedichten van Jan Campert. In 1999 las ze het boekenweekgeschenk van Remco over zijn vader en vond het tijd dat de zoon van haar allereerste vriendje van haar bestaan op de hoogte werd gesteld. Het gedichtenboekje van zijn vader met daarin de opdracht `Voor mijn eigen meiske’ heeft ze bij die gelegenheid aan hem gegeven.
        Gerda Mulder is een deftige en allervriendelijkste dame, die in een kleine villa in de provincie woont. Ze weet zich nog haarscherp te herinneren hoe ze Jan Campert leerde kennen. Als leerling van het Barlaeus-gymnasium wilde ze graag lid worden van de bekende Letterkundige Gymnasiasten Vereeniging van die school, Disciplina Vitae Scipio (DVS). Maar omdat ze een meisje was, en bovendien nog maar in de derde klas zat, kon daar geen sprake van zijn. Toen nam ze het initiatief een alternatieve literaire club op te richten. Een paar oud-leerlingen van het Barlaeus vonden dat wel grappig en zochten aansluiting; een daarvan was Hennie Scholte. Op een avond nam Scholte een vriend mee naar de leesclub: Jan Campert. De charmante dichter had op die avond in het Barlaeus veel aandacht voor Gerda. `Dat beviel. Ik beviel hem, hij beviel mij,’ zo zegt ze nu met een twinkeling in haar ogen.
        Als ik haar vraag wat die literaire leesclub nu precies deed, komt er spontaan een herinnering bij haar bovendrijven. `We hadden weinig geld, maar hebben ons een keer ontzettend bekocht aan Frederik van Eeden. We dachten dat hij ons veel interessants kon vertellen. Zijn optreden kostte honderd gulden – een kapitaal, dus we verwachtten er veel van. Daar kwam meneer Van Eeden aanzetten. Mopperig begon hij te praten; het duurde heel kort en hij vertelde alleen maar wat we allang wisten en al tien keer op school gelezen hadden. Niets nieuws, helemaal niks aardigs. We bedachten maar wat vragen om te zien of er toch nog iets kwam, maar nee. Het was zo dood als ik weet niet wat. Het was echt geld maken voor hem.’
        Camperts relatie met Gerda Mulder eindigde vlak voordat in februari 1922 Refereinen verscheen. Ze weet zich nog veel details te herinneren, die goed te plaatsen zijn in het idealisme van Regeneratie. Zo was Jan vegetariër; hij heeft nog geprobeerd haar tot het vegetarisme te bekeren. Tijdens een bezoek van Campert en Gerda aan Westkapelle kwam daar overigens abrupt een einde aan. Na een kort medisch onderzoek door vader Campert bleek dat zijn zoon ondervoed was.

Amoureus echec
Campert publiceerde twee jaar lang met enige regelmaat poëzie en ook een paar prozafragmenten in Regeneratie. Maar hij zocht nieuwe wegen om zich te ontplooien. De jonge dichter voelde zich niet lekker als klerk bij een bank. En die onvrede, in combinatie met zijn bescheiden publicitaire ervaring bij Regeneratie, deed hem, enigszins bij toeval, in de journalistiek belanden.
        Halverwege de jaren twintig stond hij op het punt te trouwen met zijn verloofde Gien Fenneman. Vanwege een liaison met de echtgenote van een kunstredacteur van het Handelsblad zag hij zich genoodzaakt een week voor de geplande huwelijksdatum naar het buitenland te vluchten. Werd hij bedreigd door de wettige echtgenoot, zijn toekomstige echtgenote, of zag hij zich geconfronteerd met een totaal amoureus echec? We weten het niet. Misschien wilde hij slechts de sleur van het kantoorleven doorbreken. Als dat zo is, koos hij niet voor de makkelijkste weg, want Campert kende maar één persoon in het buitenland, en dat was Sander Stols, de beroemde bibliofiel en uitgever die in Brussel woonde. Tijdens zijn verblijf van bijna een jaar in het huis van Stols begon Campert naast zijn literaire werk ook journalistieke teksten te schrijven. Zo drukte Het Vaderland een interview af dat Campert gehouden had met de Belgische schrijver Karel van de Woestijne.
        Dat was natuurlijk mooi, maar er moest toch naar een betrekking worden omgezien om een regelmatige bron van inkomsten te hebben. En daarvoor kon je maar beter in Nederland zitten. Begin 1927 kreeg Campert een baan bij de toen net opgerichte Haagse stadskrant De Nieuwsgier. Het was een van de vier of vijf kleine Haagse kranten die niet eens de hele stad als verspreidingsgebied hadden. De Nieuwsgier beschouwde zich als het dagblad voor het westelijke gedeelte van Den Haag. Met een paar duizend abonnees moest het krantje zich staande houden tegenover de grote deftige dagbladen als de NRC en Het Vaderland.
        Campert werd van bankemployé een ambitieuze journalist die zijn dagelijkse column `Vuurvliegjes’ schreef en in zijn eentje de letterkundige pagina vulde. Tegelijkertijd deed hij toch moeite een interview of een recensie te slijten aan de grote kranten. Hij moest ook wel schnabbelen, want ondertussen waren er weer plannen voor een huwelijk. Deze keer met actrice Joeki Broedelet, die hij trouwde in februari 1928. Ruim een jaar later werd Remco geboren, maar nog geen drie jaar daarna was het huwelijk voorbij.
        Het Haagse toneel had al Camperts grote belangstelling, maar door dit korte huwelijk werd deze nog versterkt. Campert schreef er vaak over, en dat leverde hem veel vrienden op. Begin jaren dertig richtte hij met die vrienden, onder wie de kunstenaar en latere verzetsheld Eduard Veterman, het tijdschrift De Tooneelspiegel op. Dat hij Veterman al enkele jaren goed kende blijkt wel uit de rebus die de toen al beroemde Veterman vlak na de geboorte van Remco in 1929 ten huize van Campert bezorgde.

Jan Campert was dichter en journalist, en deed pogingen de rol van eerbare huisvader te spelen. Tegelijkertijd verkeerde hij in kringen van wereldverbeteraars en dweepte hij met Boutens en Kloos. In zijn biografie ontbreken nog veel gegevens, en dat is in de eerste plaats te verklaren uit zijn, zoals hij het zelf noemde, `slordige’ wijze van leven. Dat werd gekenmerkt door vele liefdesverhoudingen, zijn twee mislukte huwelijken, talloze verhuizingen en overmatig drankgebruik.
        De biografie van Campert is het verhaal van een Zeeuwse jongen met nog geen twee jaar handelsschool die zich in Amsterdam en Den Haag staande probeerde te houden, maar ook het relaas van nu vergeten publiekstijdschriften, gedreven door excentrieke idealisten die zich met succes aan de gevestigde orde onttrokken. In de Tweede Wereldoorlog kreeg Campert te maken met een gevestigde orde waaraan hij niet kon ontsnappen. Tijdens een poging in juli 1942 een joodse man de Belgische grens over te smokkelen werd hij gearresteerd. Een halfjaar later stierf hij in het concentratiekamp.

Hans Renders schrijft een biografie van Jan Campert. Met dank aan Justine Borkes, J.W. Regenhardt, Roeland Smeets (schoolarchief Barlaeus-gymnasium), mevr. T. Scholte, jhr. M. van der Goes van Naters (en secretaresse), mevr. G.M. Hardenberg-Mulder en Remco Campert.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.