In april 2004 verlengde de Veiligheidsraad opnieuw het mandaat van de VN-vredesmacht Minurso, die sinds 1991 toeziet op de wapenstilstand tussen Marokko en de verzetsgroep Polisario in de Westelijke Sahara. Herman Obdeijn meent dat de Marokkaanse aanspraken op dit omstreden gebied historische gronden hebben.
De Westelijke Sahara vormde eeuwenlang het doorgangsgebied van een karavaanroute die ‘zwart Afrika’ verbond met Marokko. Stammen in het noordelijke gedeelte van dit gebied onderhielden weliswaar contacten met de sultans van Marokko, maar er was, net als in andere delen van het Marokkaanse Rijk, geen sprake van directe gezagsuitoefening. Ook de koloniale grenzen die eind negentiende eeuw werden getrokken, waarbij het woestijngebied tegenover de Canarische Eilanden als Spaanse invloedssfeer werd aangemerkt, hadden nauwelijks invloed op de samenleving ter plekke. De nomadenstammen die er rondtrokken lieten zich weinig gelegen liggen aan de met een liniaal op een kaart getrokken grenzen.
De situatie veranderde toen Marokko (1956), Mauretanië (1960) en Algerije (1962) onafhankelijk werden. De koloniale grenzen in de Sahara namen daardoor het karakter aan van staatsgrenzen. De nieuwe nationale staten deden hun invloed gelden op het leven van de inwoners, die zichzelf veeleer beschouwden als leden van een stam en zich aanvankelijk nauwelijks verbonden voelden met een van de nieuwe landen.
Salomonsoordeel
Marokko maakte met een beroep op de historische banden tussen de Saharanen en de Marokkaanse sultans aanspraak op dat deel van de Sahara dat nog onder Spaans bestuur stond: de Westelijke Sahara. Het in 1973 opgerichte Polisario claimde daarentegen onafhankelijkheid. Polisario vond vooral aanhang onder de weinige jonge Saharanen die onder Spaans bestuur hadden geprofiteerd van modern onderwijs en onder leden van de Reqaiba-stammen die nooit veel op hadden gehad met de sultans van Marokko.
Nadat Spanje in 1974 een volkstelling had gehouden, waarbij 75.000 kiesgerechtigden werden geregistreerd, kondigde het een referendum aan over de toekomst van het gebied. Vanaf dat moment begonnen de buurlanden Marokko, Algerije en Mauretanië zich intensief met de kwestie te bemoeien. Algerije, bang voor de expansie van Marokko, steunde Polisario. Mauretanië en Marokko sloten een geheim verdrag over een opdeling van de Westelijke Sahara en legden de zaak voor aan het Internationaal Hof van Justitie in Den Haag.
Dit sprak in oktober 1975 een Salomonsoordeel uit: enerzijds werd erkend dat er vóór de Spaanse bezetting banden waren geweest met Marokko, anderzijds werden deze banden niet hecht genoeg bevonden om te kunnen spreken van een feitelijk uitgeoefend en erkend gezag. In diezelfde maand rapporteerde een missie van de Verenigde Naties dat de bevolking in overgrote meerderheid voor onafhankelijkheid koos.
In Marokko werd de kwestie aangegrepen om de aandacht van interne spanningen af te leiden. De koning speelde de troefkaart van het nationalisme uit om zijn eigen positie te versterken. De Marokkanen moesten een gesloten front vormen onder het mom van het ‘behoud van het nationale territorium’. De enkeling die het waagde te pleiten voor het zelfbeschikkingsrecht van de Westelijke Sahara werd gebrandmerkt als landverrader en verdween voor vele jaren in de gevangenis.
Marokka, dat zich gesteund zag door de ambivalente uitspraak van het Internationale Hof, bezette op 6 november 1975 de Westelijke Sahara door 300.000 Marokkanen de grens over te sturen. Deze actie staat bekend als ‘de Groene Mars’. Spanje legde zich bij de feiten neer en droeg het gebied over aan een Marokkaans-Mauretaans bestuur. Als reactie hierop riep Polisario (hierbij aangemoedigd door Algerije) op 27 februari 1976 de Arabische Democratische Republiek Sahara uit.
Zandwal
Vanuit de Algerijnse oase Tindouf ondernam Polisario spectaculaire acties tegen de Mauretaanse en Marokkaanse bezetters. Toen Mauretanië de druk te groot vond worden en in 1979 een akkoord sloot met Polisario, lijfde Marokko ook het Mauretaanse deel in. Om de guerrilla-aanvallen van Polisario vanuit Algerije het hoofd te bieden ontwikkelde Marokko in 1981 een nieuwe tactiek. Delen van de Sahara werden effectief afgeschermd door een 2500 kilometer lange zandwal met mijnenvelden en radarinstallaties.
Marokko roerde zich ook diplomatiek. Tijdens een conferentie van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in 1981 stemde koning Hassan in met een referendum onder internationaal toezicht. Marokko eiste echter dat de nieuw gevestigde kolonisten uit Marokko mochten deelnemen aan het referendum, terwijl Polisario betoogde dat veel bewoners al voor 1975 uit het gebied waren gevlucht en ook kiesgerechtigd zouden moeten zijn.
Om de impasse te doorbreken kwam de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in 1988 met een eigen plan dat voorzag in terugtrekking van alle troepen en een referendum onder toezicht van de VN. In 1991 werd eindelijk de beoogde wapenstilstand bereikt en een commissie ingesteld die zou moeten toezien op de organisatie van het referendum. Belangrijkste discussiepunt bleef de samenstelling van de lijst met kiesgerechtigden, waarvoor beide partijen steeds met nieuwe kandidaten kwamen.
De nieuwe koning Mohammed VI, die in 1999 aantrad, leek groot belang te hechten aan een oplossing van het conflict. Maar al snel werd duidelijk dat hierbij geen sprake kon zijn van het opgeven van de Marokkaanse soevereiniteit. Het leger, de grote steun van de nieuwe koning, zou dat absoluut niet tolereren. In april 2002 kwam de Veiligheidsraad daarom met een nieuw plan voor de Westelijke Sahara: gedurende vijf jaar zou het gebied een autonome status krijgen onder Marokkaans toezicht, waarna uiteindelijk het referendum zou volgen. Marokko ging akkoord met een autonome status, maar dan wel onder definitieve Marokkaanse soevereiniteit. Polisario bleef vasthouden aan een referendum.
Toearegs
Er is dus nog altijd geen overeenstemming bereikt. Wel lijkt er sprake te zijn van enige toenadering. Polisario heeft bijna alle krijgsgevangenen vrijgelaten en familiebezoek en telefonische contacten zijn over en weer – in beperkte mate – mogelijk geworden. Maar nog steeds zitten 175.000 Saharanen in kampen in de Algerijnse Sahara, en wie weg wil naar Marokko wordt door Polisario beschouwd als een verrader.
De Sahara-kwestie lijkt mij een verlaat gevolg van de versnippering van Marokko tijdens de koloniale opdeling. Als het Marokkaanse Rijk rond 1900 in zijn geheel onder Frans protectoraat zou zijn gekomen, zouden de koloniale grenzen door de Fransen ongetwijfeld zoveel mogelijk naar het zuiden zijn opgeschoven. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Algerije, waar niemand erover peinsde om voor de Toearegs in de Sahara een eigen staat te claimen.
De eigenheid van der Saharanen zoals die bijvoorbeeld benadrukt wordt in het recente boek van Nicolien Zuijdgeest De laatste kolonie van Afrika. Reizen door de Westelijke Sahara heeft veel weg van een gelegenheidsargument. De rivaliteit tussen Algerije en Marokko lijkt mij een groter obstakel voor vrede dan de onverenigbaarheid van Saharanen en Marokkanen.
Het laatste plan van de Verenigde Naties (een overgangsperiode van vijf jaar waarin de bewoners uit de Algerijnse kampen kunnen terugkeren naar hun geboortestreek) zal hopelijk de basis vormen van een definitieve oplossing. Grote vraag blijft of Marokko dan alsnog wil instemmen met een referendum. Vooralsnog lijkt het land hiertoe niet bereid.
In ‘Het Hoge Woord’ schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleiding van de actualiteit. Herman Obdeijn is oud-universitair hoofddocent Noord-Afrikaanse geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees