De eerste keer dat ik de grote piramide van Gizeh zag, zag ik ’m niet. Ik was negentien, stond op het dak van Hotel Kinow in Cairo; mijn reisgenoot wees op de einder en zei: ‘Wauw.’ Ik tuurde, maar ontwaarde in de heiige lucht slechts lelijke gebouwen. Dat kwam doordat ik te klein dacht, ik concentreerde me op de kim. Pas toen ik uitzoomde, werd duidelijk hoe belachelijk kolossaal deze presse-papiers van de goden zijn: het hele firmament was gevuld met een hysterische symmetrie. Inderdaad, wauw.
Ik geef onmiddellijk toe dat een fascinatie voor de piramides een hoog clichégehalte heeft. Het is heel erg Discovery Channel met een sausje van Quest op een bedje van Kuifjes. Het interesseert me geen zier. Mijn eerste blik op de werken van Khufu zorgde ervoor dat Egypte zich nestelde in mijn persoonlijke top-vijf van bestemmingen. Na dat bezoek als piepjonge ontdekker ben ik een paar keer terug geweest, steeds weer diep onder de indruk. En ik denk dat er nog wel een bezoekje bij gaat komen. Mijn altijd smeulende Egyptische vuurtje is recent weer eens opgeschaald tot uitslaande brand.
Wetenschappers van Cornell University in de VS gaan namelijk iets bijzonders doen. Al millennia dringen kosmische deeltjes de grote piramide van Gizeh binnen. Door het contact met het materiaal beginnen deze bezoekers uit de ruimte te vervallen. Naast de piramide hebben de mensen van Cornell een gevoelig NASA-instrument neergezet dat de degeneratie van die deeltjes meet als ze er weer uit floepen. Deze machine is zo verfijnd dat die kan zien of de protonen onderweg door een steen, holte of sarcofaag zijn gekomen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De onderzoekers kunnen zo het binnenste van de piramide tot in absurd detail in kaart brengen. Er zijn aanwijzingen dat halverwege een van de façades een geheime gang zit, die wellicht naar een grafkamer leidt. Waar die ruimte zich precies bevindt en wat erin zit, dat moet deze techniek onthullen. Het enige probleem is dat het tijd kost om al die deeltjes uit het heelal te meten. Pas over drie jaar zijn er genoeg data verzameld om iets zinnigs te kunnen zeggen over het interieur. Drie jaar! Dan ben ik bejaard.
Want dat is wat de piramides ook doen: ze drukken ons met de neus op onze belachelijk korte levens. Ze waren er al toen onze voorouders nog in plaggenhutten leefden, ze zullen er nog zijn als we steden bouwen op de maan. Misschien zijn ze niet eeuwig, maar hun tempo is zo adagio dat menselijke oren de muziek niet eens kunnen horen. Toen ik de piramides die eerste keer zag – nog fris en onsterfelijk – gaven ze me een goed advies: pluk de dag, onbetekenend mugje. Dank nog daarvoor.