Na de verwoestende Tweede Wereldoorlog volgde de restauratie van het vertrouwde maatschappelijke leven in Nederland. Pas in de jaren zestig daagt de jongere generatie de gevestigde orde uit. De revolutie die hierop volgde is volgens conservatieven de oorzaak van de huidige problemen in de maatschappij. Dat is niet terecht, vindt H.J.A. Hofland.
Met de recente opkomst van het nieuwe conservatisme wordt het debat weer nieuw leven ingeblazen. De nieuwlichters van de jaren zestig, zeggen de neo’s en hun geestverwanten, hebben met hun revolutie de structuur van onze samenleving dusdanig aangetast dat we tot op de dag van vandaag bezig zijn met het herstel van de toen aangerichte schade. Dan volgen de klachten over de ‘doorgeschoten tolerantie’, verwording van de openbare zeden en – naarmate de criticus zich rechtser van het centrum bevindt – een harder verzet tegen abortus en euthanasie. En in Amerika de bestrijding van alles wat onder counter culture wordt samengevat.
Zelden wordt in deze kringen nader ingegaan op de vragen wat de bronnen of de oorzaken van deze revolutie zijn, hoe het komt dat in een aantal westerse landen de gezagsdragers hun macht kennelijk zo gemakkelijk hebben laten aantasten, en ten slotte waaraan de omwenteling kennelijk nog steeds haar levenskracht ontleent.
De lange reeks van gebeurtenissen waarover het hier gaat, vormt geen omwenteling in de strikte betekenis van het woord. Er zijn geen regeringen omvergeworpen, er is nergens een nieuw staatkundig systeem ingevoerd. Het enige resultaat is, achteraf bezien, dat de zeden en gewoonten en alles wat daarmee samenhangt – omgangsvormen, het openbare leven, entertainment – in het Westen ingrijpende en blijvende veranderingen hebben ondergaan. Dergelijke veranderingen zijn van alle tijden. De jaren zestig vormen voornamelijk een uitzondering omdat het van tijd tot tijd wat radicaler was en met meer tumult gepaard ging.
Hitler
Een van de oorzaken van het relatief sensationele karakter van de jaren zestig is dat hier een generatieconflict en een historische breuk nagenoeg zijn samengevallen. De eersten die na de oorlog de gevestigde orde uitdaagden behoorden tot dezelfde generatie. De houding waardoor ze werden verenigd was niet zozeer het verzet tegen de voorgangers als wel onverschilligheid voor de samenleving waarin ze volwassen waren geworden.
Ze waren geboren tussen het begin van de jaren twintig en 1933. Ze wisten uit eigen ervaring van het interbellum. De ouderen konden zich scherp herinneren dat ze Hitler op de radio hoorden. Ze kenden de aanblik van de grote crisis. Ze hebben gevoeld hoe de oorlog naderde. Ze wisten van de sfeer van de jaren dertig, de historische grootheid die wel door alle tijdgenoten gedeeld wordt, maar die nooit nauwkeurig valt te omschrijven. Toen de oorlog uitbrak, zaten verreweg de meesten op school; ze waren kinderen of pubers die geen verantwoordelijkheid droegen. Alleen de oudsten hebben zelf nog aan de strijd deelgenomen.
In 1939 en 1940 hebben ze de vertrouwde wereld ten onder zien gaan. Dat was geen volstrekte verrassing; ze waren erop voorbereid. De jaren dertig waren voor deze generatie een onderdeel van de opvoeding die – zoals veel opvoeding – terloops werd toegediend. Ook in de onschokbaar geachte orde van de Nederlandse neutraliteit behoorde het nieuws over de oorlog tot het dagelijks leven: oorlog in Abessinië, in
Zoals je dat dan altijd zelf moet ervaren: de praktijk verschilt aanmerkelijk van de theorie. Ik was twaalf, woonde in Rotterdam-Oost, ging op de fiets naar school in West. Het is een uiterst merkwaardige ervaring de stad die je bij wijze van spreken blindelings kende, binnen een paar uur in een brandende puinhoop te zien veranderen. Een verder uitweiden over de oorlog ligt buiten de strekking van dit opstel. Ik vat het samen: de oorlog in zijn geheel is voor mijn generatie niet een Umwertung aller Werte geweest, maar op den duur een dagelijks gedemonstreerde afschaffing daarvan, met als apotheose de anarchie van een halfjaar hongerwinter. Deze breuk van vijf jaar in de continuïteit van het normale maatschappelijke leven markeert het leven van een generatie. En daarin ligt de eerste oorzaak van de gebeurtenissen die we nu de jaren zestig noemen.
Geitenfokkersvereniging
Vrijwel algemeen zijn de historici het er nu over eens dat na de Tweede Wereldoorlog bij de overwinnaars in het bevrijde Europa in ruime mate restauratie volgde. Nederland is daarin geen uitzondering. Wel heerste tijdens de bezetting in delen van het verzet en sommige ondergrondse clubs een sfeer die werd gekarakteriseerd door afkeer van de jaren dertig, de traumatische nachtmerrie van de grote crisis: een ‘weg met de hokjesgeest’, de afwijzing van de parochiale structuur waarin elke zuil zijn eigen scholen en geitenfokkersvereniging had. En in de Londense regering werden radicale denkbeelden omtrent de ‘Vernieuwing’ gekoesterd. Maar de eerste verkiezingen in 1946 bewezen dat de Doorbraak mislukt was. De politieke verhoudingen waren niet ingrijpend gewijzigd. De vernieuwing liet op zich wachten.
Dat is niet verwonderlijk. Degenen onder wier leiding aan de wederopbouw werd begonnen, ook de jongsten, behoorden tot generaties die hun opleiding en opvoeding in 1940 achter de rug hadden. De politieke en culturele elites die voor de oorlog hun stempel op de samenleving hadden gedrukt, waren met hun geestelijke bagage ongeschonden uit de bezetting tevoorschijn gekomen. In 1945 stond geen politieke of culturele barrière hun in de weg om aan de wederopbouw te beginnen.
De wederopbouw: we kunnen ons er nu geen voorstelling meer van maken wat dit woord toen inhield. Het weer op gang brengen van het maatschappelijk mechanisme in een verwoest en leeggestolen land.
Uit de politieke verwikkelingen die daarop volgden is de ‘Indonesische kwestie’ ontstaan. Zo noemen we nog altijd de oorlog die
De Indonesische tragedie, dat ’treurspel van gemiste kansen’, zoals Jacques de Kadt haar heeft genoemd, heeft zich voltrokken onder de verantwoordelijkheid van de vooroorlogse politieke elite en is – dat is het merkwaardigste – in die kringen niet als nederlaag erkend. Daarna integreerde hier de eerste grote groep van immigranten uit de voormalige kolonie, de ‘spijtoptanten’. En drie jaar later kwam het volgende probleem van reusachtig formaat: de stormramp van februari 1953. Het is een wonder dat de eerste bestuurders van het naoorlogse
Cobra
Intussen heeft de voorhoede van de volgende generatie, die van de breuk door de oorlog, de leeftijd bereikt waarop ze zich zelfstandig laat gelden. In de eerste plaats zijn het jonge kunstenaars die duidelijk laten weten dat ze niets met hun voorgangers te maken willen hebben. In Brussel, Kopenhagen en Amsterdam ontstaat eind jaren veertig de Cobra-groep. In 1947 verschijnt van Gerard Kornelis van het Reve de roman De avonden. In 1951 komt W.F. Hermans met zijn politieke roman Ik heb altijd gelijk.
Op 1 maart van hetzelfde jaar houden de Experimentelen in het
In de populaire cultuur is de belangrijkste oorzaak van de veranderingen de muziek. Niet Hilversum I en II zenden uit wat de jeugd wil horen; daar zal de verstarring nog jaren heersen. Er wordt geluisterd naar The American Forces Network in München en
In een artikel in Vrij Nederland uit 1955 beschrijft Jan Vrijman ‘de nozems van de Nieuwedijk’. Ook de seksuele revolutie komt op gang. In
Het duidelijkste teken van een algemene stagnatie is het verschijnen van nieuwe politieke partijen. In het
Dan breken de jaren zestig aan, waarin D66, Nieuw Links en de
Fatale tolerantie
In de krachtmeting tussen de culturen hebben de jongeren gewonnen. Aan het begin van de jaren zeventig is de politieke en culturele strijd afgelopen. De traditie van coalities en consensus heeft zich gehandhaafd. En laten we ons niet vergissen: de kraakbeweging heeft wel veel rumoer en geweld veroorzaakt, maar geen historische wending. Het kraken is een lang en sensationeel incident in voornamelijk de Amsterdamse geschiedenis.
Na het einde van de Koude Oorlog zijn we geleidelijk terechtgekomen in de tweede grote naoorlogse golf van verandering, veroorzaakt door de individualisering, de triomf van de vrije markt en de aanwezigheid van een grote minderheid van niet-westerse immigranten. Door het succes van het poldermodel hebben we in
Individualisering wil in het spraakgebruik zeggen dat ‘de burger’ in staat is voor zichzelf uit te maken wat goed voor hem is. De ideologische triomf van de vrije markt heeft geleid tot het verval van de verzorgingsstaat. De aanwezigheid van de niet-westerse minderheid is de oorzaak van een meestal latente en een enkele keer uitbrekende paniek. Sinds 2001 heeft geen regering de overtuiging gewekt voor deze grote vraagstukken een oplossing te weten. Wij zijn met onze malaise alweer geen uitzondering; we delen die in meerdere of mindere mate met het hele Westen.
Vanzelfsprekend wordt dan naar de oorzaken, de verantwoordelijken, de schuldigen gezocht. In Amerikaanse conservatieve en neoconservatieve kringen heeft men ontdekt waar de bron van de ellende ligt: in de counter culture van de jaren vijftig en zestig. Hierdoor geïnspireerd hebben Nederlandse geestverwanten de schuldigen aangewezen: de revolutionairen van de jaren zestig. Het voorafgaande decennium wordt gezien als een voorbeeld van constructief evenwicht. Daarna is de neergang, en in het bijzonder de fatale tolerantie, begonnen. Zoals ik hierboven heb geschreven, ben ik het daarmee niet eens. De wederopbouw en het stichten van de verzorgingsstaat zijn de grote verdiensten, en het misverstand met de Indonesische revolutie is de catastrofale fout van de eerste naoorlogse regeringen.
Het was onvermijdelijk dat de taboes uit de vooroorlogse tijd verdwenen, niet alleen in
Vanaf 1980 heeft de vrije markt in toenemende mate zijn kansen gegrepen, ook in de media. Het snelst kunnen we ons daarvan overtuigen door bij de kapper of in een café de leesmap door te nemen. Of een paar allesdurvende columnisten te volgen. Of weblogs te raadplegen. Of in de late avond wat langs een aantal commerciële televisiezenders te zappen; of in de normale tijd naar het vrije blowen, slikken en spuiten op BNN te kijken. Afgronden van talentloze treurigheid gaan open. De vrije concurrentie vergt dat de grenzen van platheid, grofheid en onbeschoftheid steeds verder worden verlegd.
Pim Fortuyn
Met zijn ‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’ is Pim Fortuyn in zekere zin een product van de jaren zestig. Maar cultuur vergt soms – en dit is al sinds mensenheugenis het geval – dat men uit beleefdheid, ter wille van de samenwerking, om een hoger doel te bereiken of ter bescherming van de ingewikkelde structuur van het grote openbare leven, juist niet zegt wat men denkt, laat staan dat men doet wat men van plan was te zeggen. Met geen andere dan de uiterst beschaafde bedoeling om ‘de boel bij elkaar te houden’.
De grote zorg van deze tijd is dat de samenhang uit de maatschappij verdwijnt. Daarvoor zijn allerlei oorzaken aangewezen. Bij mijn weten is er nog geen grondig onderzoek verricht naar de soms rampzalige invloed die de tot het uiterste gecommercialiseerde media, televisiezenders, populaire kranten en nu in toenemende mate weblogs hebben op de proletarisering van de westerse omgangsvormen in het algemeen en de Nederlandse in het bijzonder. Mij leek dat tot een jaar of vier geleden bij uitstek het onderwerp voor conservatieve cultuurcritici.
Daarin heb ik me vergist. Ze hebben zich verder geprofileerd als fanatieke verdedigers van de vrije markt en de onverkorte toepassing van artikel 7 van de Grondwet zolang dit hun belang dient. En waar het misloopt, zoeken en vinden ze de schuld in de ‘revolutionairen’ van de jaren zestig. Maar het is hun eigen schuld dat
Meer informatie
Boeken
In hun 1950. Welvaart in zwart-wit (2000) plaatsen Kees Schuyt en Ed Taverne de jaren zestig in hun historische context, van de bevrijding en wederopbouw tot het aantreden van het eerste kabinet-Den Uyl in 1973. Hans Righart geeft in zijn De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (1995) een zorgvuldig totaalbeeld van het decennium. Uit hetzelfde jaar is Nieuw Babylon in aanbouw, waarin James Kennedy de betrekkelijk rustige wisseling van de wacht verklaart uit de Nederlandse traditionele neiging tot verstandige aanpassing als verzet geen zin meer heeft.
Dwars door puinstof heen (1997) van H.J.A. Hofland en Tom Rooduijn bevat zestien gesprekken met literatoren die een rol van betekenis in de veranderingen hebben gespeeld. In de zesde druk van Tegels lichten (1996) heeft H.J.A. Hofland een nawoord toegevoegd, waarin hij betoogt dat de generatie die verantwoordelijk was voor de wederopbouw en de oorlog in Indonesië in de jaren zestig verbruikt was.
Een theorie over de eerste naoorlogse generaties in Amerika wordt gegeven door Norman Mailer in zijn essay The White Negro (1957). Een uitvoerig overzicht van hun invloed op de Amerikaanse cultuur geeft Beat Culture and the New America 1950-1965 (1996), de geïllustreerde catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Whitney Museum of American Art.
Dit artikel is exclusief voor abonnees