Home Einde van de grote leugen

Einde van de grote leugen

  • Gepubliceerd op: 26 januari 2011
  • Laatste update 29 sep 2023
  • Auteur:
    Mirjam Janssen
  • 11 minuten leestijd
Einde van de grote leugen

In 1971 kreeg Nederland als een van de eerste landen een liberale echtscheidingswet. Echtparen die uit elkaar wilden, konden voortaan ‘duurzame ontwrichting’ bepleiten. Dat betekende het einde van ‘de grote leugen’, waarbij een van de partners om juridische redenen overspel veinsde. De wet voorzag in een grote behoefte: binnen tien jaar verdubbelde het aantal echtscheidingen.

Op 15 september 1796 had Agatha Lenaerts om tien uur ’s ochtends een afspraak met een ambtenaar van de burgerlijke stand in Maastricht. Ze wilde haar huwelijk met Wilhelmus Meers laten ontbinden. Het paar leefde al geruime tijd gescheiden. Wilhelmus was ook uitgenodigd, maar hij kwam niet opdagen om zijn zaak te bepleiten. Agatha kreeg dan ook haar zin. Daarmee behoorden Agatha en Wilhelmus tot de eerste Nederlanders die op een moderne wijze uit elkaar gingen. Ze verdeelden de zorg voor hun kinderen eerlijk: Agatha nam de dochters onder haar hoede, Wilhelmus de jongens.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

In Nederland gold sinds de Franse bezetting in 1795 de revolutionaire wetgeving, die op dit punt uiterst liberaal was. De Fransen vonden dat echtparen moesten kunnen scheiden met wederzijdse instemming of als een van beide partners vond dat er sprake was van onverenigbaarheid van karakters. Tot die tijd konden Nederlandse echtparen ook een einde maken aan hun huwelijk, maar daarvoor golden veel striktere regels.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Separatie

Volledige ontbinding van een huwelijk door de rechter, een divortie, werd alleen toegestaan bij aantoonbaar overspel – dikwijls kwam dat erop neer dat een van de partners een kind met een ander kreeg. Veel vaker wees de rechter een separatie toe, een scheiding van tafel en bed. Het stel hoefde dan niet meer onder één dak te leven – wat voor gehuwden verplicht was – en kon de bezittingen onderling verdelen. Maar het huwelijk bleef bestaan, de partners werden geacht celibatair te leven en hertrouwen was niet mogelijk. Dit in de hoop dat ze zich ooit weer met elkaar zouden verzoenen.

Deze wetgeving stond sterk onder invloed van de christelijke opvatting dat wat God had verbonden niet door mensen kon worden gescheiden. Tot 1580 was het in Nederland daarom niet mogelijk een huwelijk officieel te beëindigen. De katholieke kerk stond alleen een scheiding van tafel en bed toe. De gereformeerden, die daarna de macht kregen, waren liberaler. Zij vonden dat een huwelijk na overspel mocht worden ontbonden.

Op den duur stonden ze ook een scheiding toe na ‘kwaadwillige verlating’, dat wil zeggen dat een van beide partners de ander in de steek liet en ook na aandringen van de verlatene niet terugkwam. De rechters erkenden dit met tegenzin als scheidingsgrond; het was niet de bedoeling dat de echtelieden het op een akkoordje gooiden. De ‘onschuldige’ partner kon financiële steun van de kerk krijgen. Vooral voor vrouwen was dat belangrijk, hoewel ze vaak wel in staat waren zelf in hun inkomen te voorzien. Ze hadden dikwijls al een eigen bron van inkomsten, omdat in de meeste gezinnen beide partners moesten werken.

De Franse revolutionairen sneden iedere verwijzing naar het geloof door. Zij beschouwden het huwelijk als een strikt burgerlijke aangelegenheid, waar de kerk niets mee te maken had. Het moest ontbonden kunnen worden door een ambtenaar van de burgerlijke stand. Maar in 1803 draaiden de Fransen de mogelijkheid een huwelijk op deze manier te ontbinden al grotendeels terug en in 1811 maakte de Code Civil – het nieuwe Franse wetboek van 1804, dat nu ook in Nederland gold – het veel moeilijker om te scheiden.

Het bleef mogelijk uit elkaar te gaan met wederzijds goedvinden, maar het mocht niet lichtvaardig gebeuren. De man moest minstens 25 jaar zijn, de vrouw 21, en het huwelijk mocht niet langer dan 20 jaar hebben geduurd. Ook mocht de vrouw niet ouder zijn dan 45 jaar; mogelijk was dat een bescherming van oudere vrouwen. Verder werden allerlei procedurele drempels opgeworpen.

Waarschijnlijk waren de revolutionaire opvattingen voor die tijd toch te vooruitstrevend en was de invloed van de katholieke kerk nog groot. Na Agatha en Wilhelmus togen in ieder geval weinig echtparen naar de burgerlijke stand om hun huwelijk te laten ontbinden. Mogelijk betreurden zelfs Agatha en Wilhelmus hun stap achteraf, want op hun oude dag gingen ze weer samenwonen. Na het overlijden van Wilhelmus noemde Agatha zich zijn weduwe.

Vrij snel na het vertrek van de Fransen uit Nederland in 1813 werden pogingen ondernomen een Nederlands Burgerlijk Wetboek te ontwerpen, maar dat werd pas in 1838 ingevoerd. Het was vanaf dat moment niet meer mogelijk met wederzijdse instemming uit elkaar te gaan. Wel kwamen er twee extra echtscheidingsgronden bij. Een stel mocht ook scheiden als een van beiden langdurig in de gevangenis zat of als er sprake was van zware mishandeling.

‘Ontwrichting’ als reden voor echtscheiding

In de loop der jaren begonnen de scheidingsregels te knellen. Voor de meeste paren was alleen overspel een haalbare reden, maar dat was vaak lastig of slechts op een gênante manier te bewijzen. De Hoge Raad kwam de ongelukkigen in 1883 tegemoet door te bepalen dat een scheiding ook kon worden doorgezet als een van beiden overspel bekende – diegene hoefde dus niet meer te worden betrapt.

Voortaan kon een van de partners tegenover de rechter een buitenechtelijke relatie veinzen; dit werd ‘de grote leugen’ genoemd. Maar dat had ook vervelende consequenties, want de ‘schuldige’ partij had geen of minder recht op alimentatie of financiële compensatie. Bovendien moest de relatie nog zo goed zijn dat het stel samen een toneelstukje voor de rechter kon opvoeren.

Voor velen zat er niets anders op dan voort te sukkelen als het echtpaar uit ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot uit 1910. De man in dit gedicht was zijn vrouw gaan haten en wenste haar dood: ‘Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond/ het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen./ Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,/ en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.’

Verschillende ministers kwamen met nieuwe wetgeving, maar die strandde steeds bij gebrek aan overeenstemming. Na de Tweede Wereldoorlog werd de kloof met de praktijk te groot. Commissies van verschillende religieuze en levensbeschouwelijke gezindten bogen zich over de kwestie. Ze kwamen met verfijningen van de echtscheidingsgronden die niet veel oplosten. Zo overwoog een commissie ook langdurige en ernstige krankzinnigheid als grond toe te voegen en wilde een andere vooral dat de rechters extra pogingen tot verzoening deden. Globaal vond de ene groep deskundigen dat ‘ontwrichting’ een goede reden was om uit elkaar te gaan, terwijl de andere volhield dat er beslist sprake moest zijn van ‘schuld’. Uiteindelijk zou het eerste kamp winnen.

In de jaren zestig nam het aantal echtscheidingen geleidelijk toe van 5672 in 1960 tot 9080 in 1969; zo’n duizend stellen per jaar vroegen bij de rechter een scheiding van tafel en bed aan. De kerk verloor in deze periode definitief zijn greep op de samenleving. Steeds meer mensen vonden het vernederend om ‘de grote leugen’ te moeten volhouden.

Vervreemding

Minister van Justitie Carel Polak (VVD) uit het kabinet-De Jong legde in een Memorie van Toelichting in 1968 uit wat het probleem was: veel huwelijken mislukten doordat er sprake was van vervreemding en niet doordat er wettelijke overtredingen werden begaan. Volgens Polak moest de wetgever meegaan met de tijd, omdat de gevolgen anders kwalijker waren. Als de wet niet werd aangepast, voorzag hij meer wetsontduikingen (liegen tegen de rechter) of ongewenste maatschappelijke toestanden: de echtelieden gingen dan ‘in concubinaat’ leven met anderen en kregen onwettige kinderen. Bovendien kon de wetgever maatschappelijke ontwikkelingen niet tegenhouden, betoogde Polak. Als gehuwden echt van elkaar af wilden, waren ze door geen wet te verzoenen.

Polak stelde een herziening van het Burgerlijk Wetboek voor met als enige grond voor echtscheiding en scheiding van tafel en bed een ‘duurzame ontwrichting’ van het huwelijk. De bepaling dat alimentatie alleen kon toekomen aan de eisende – lees: ‘onschuldige’ – partij liet hij ook vervallen. De rechter moest voortaan in billijkheid beslissen over een financiële regeling.

Op 17 maart 1971 debatteerde de Tweede Kamer tot ’s avonds laat over de wijzigingen. De verkiezingen stonden voor de deur, maar verschillende partijen lieten weten dat ze uit deze gevoelige materie geen politiek voordeel wilden slepen.

Tegen de formulering ‘duurzame ontwrichting’ bestond weinig bezwaar. Toch plaatsten de afgevaardigden nog heel wat kanttekeningen bij de wet. Zo ontstond er een verhitte discussie over de termijn waarbinnen een huwelijk kon worden ontbonden. Polak stelde voor dat pas getrouwde stellen pas na een jaar mochten scheiden en dat in alle andere gevallen de echtscheidingsprocedure een halfjaar moest duren. Vooral D66 vond echter dat stellen uit elkaar moesten kunnen zodra ze dat wilden.

Echtscheiding, wetten en regels

1580, Politieke Ordonnantie
Echtscheiding is toegestaan op grond van overspel. Op den duur kan ook worden gescheiden na ‘kwaadwillige verlating’.

1796-1803, Franse revolutionaire wetgeving
Een echtpaar mag scheiden met wederzijdse instemming of als een van beide partners vindt dat er sprake is van onverenigbaarheid van karakters.

1811, Code Civil
Echtscheiding met wederzijds goedvinden is alleen mogelijk als de man minstens 25 jaar oud is en de vrouw 21, het huwelijk niet langer dan 20 jaar heeft geduurd en de vrouw niet ouder is dan 45 jaar. Verder gelden er allerlei procedurele beperkingen.

1838, Nederlands Burgerlijk Wetboek
De enige echtscheidingsgronden zijn:
1. Overspel
2. Kwaadwillige verlating
3. Langdurige gevangenisstraf van een van de partners
4. Zware mishandeling door een van de partners
Na een scheiding van tafel en bed van vijf jaar kan ook echtscheiding worden aangevraagd.

1883, Arrest van de Hoge Raad
Overspel hoeft niet meer te worden bewezen; het is genoeg als een van de partners voor de rechter overspel bekent. Een huwelijk kan ook ontbonden worden als een van beide partners zijn zaak niet bij de rechter komt bepleiten.

1971, Herzien Burgerlijk Wetboek
Een of beide echtelieden kunnen voortaan ‘duurzame ontwrichting’ van een huwelijk bepleiten.

2001-2009, Flitsscheiding
Alternatieve vorm van scheiden zonder tussenkomst van de rechter. Het huwelijk wordt omgezet in een geregistreerd partnerschap, waarna de beëindiging van dat partnerschap wordt ingeschreven bij de burgerlijke stand. Dit is nu niet meer mogelijk, omdat deze vorm van scheiden niet in het buitenland werd erkend en omdat de rechten van ex-partners er minder goed door werden gegarandeerd.

De christelijke partijen hadden daar moeite mee. Zo verklaarde professor Isaac Diepenhorst namens de ARP: ‘Men wekt in het volksbewustzijn onbedoeld de indruk dat het huwelijk erg gemakkelijk kan worden verbroken.’ De wet moest volgens hem toch ‘de hoogheid’ van het huwelijk uitdragen. Polak bleef bij zijn voorstel. Hij wilde de partners de tijd te geven hun zaken te regelen en te wennen aan de nieuwe situatie. Ook hoopte hij zo vrouwen die in de steek werden gelaten door mannen ‘in hun tweede jeugd’ beter te beschermen.

De Kamerleden dominee Hette Abma (SGP) en Piet Jongeling (GVP) vonden het hoe dan ook bezwaarlijk dat de ene partner voortaan zonder instemming van de andere een echtscheiding kon aanvragen. Dat was volgens hen een probleem als die ander echtscheiding op religieuze gronden afwees. Minister Polak antwoordde dat hij bewondering had voor echtparen die uitsluitend op grond van hun religieuze overtuiging bij elkaar bleven, maar dat zij van anderen niet hetzelfde konden verlangen.

De Kamerleden stonden uitgebreid stil bij de financiële positie van vrouwen na een echtscheiding. Verlaten vrouwen en gezinnen zonder mannelijke kostwinner stonden er financieel vaak erbarmelijk voor. De inning van alimentatie bleek lastig, of de man kon het geld niet opbrengen omdat hij een nieuw gezin had. Ondertussen waren veel vrouwen niet in staat zelf voldoende te verdienen omdat ze al ouder waren, slecht waren opgeleid of een veeleisende huishouding hadden.

Kamerleden van de VDD en D66 wezen erop dat door de voorschrijdende emancipatie vrouwen steeds beter in hun eigen onderhoud konden voorzien, maar Polak vond dat geen reden om vrouwen de arbeidsmarkt op te jagen. ‘Komen man en vrouw overeen dat de vrouw zich tijdens het huwelijk daaraan zal wijden, dan moet de man ook na de ontbinding daarvan de consequenties dragen.’

De PvdA wilde gescheiden en alleenstaande moeders helpen. De partij dacht aan een aparte uitkeringsregeling voor deze groep. Kamerlid Nel Barendregt vond dat een goede echtscheidingswet ook een regeling moest bevatten voor de economisch zwakste partij, en dat was meestal de vrouw. Tot het zover was, wilde ze gescheiden en alleenstaande vrouwen de mogelijkheid bieden extra bij te verdienen naast een bijstandsuitkering. Ze diende een motie van deze strekking in, maar daartegen volgde veel protest. De voornaamste kritiek was dat andere bijstandsgerechtigden in eenzelfde positie dan werden achtergesteld.

De motie van de PvdA werd verworpen, maar de echtscheidingswet werd aangenomen. Daarmee had Nederland in vergelijking met het buitenland een zeer progressieve wetgeving. In veel omliggende landen gold overspel nog als de belangrijkste voorwaarde om een huwelijk te mogen beëindigen.

Alleen voor belijdend katholieken vormde de herziene echtscheidingswet maar een beperkte oplossing. Zij trouwden meestal ook voor de kerk, en het sacrale huwelijk was – en is – vrijwel niet te ontbinden. Wie burgerlijk was gescheiden, was voor de kerk nog steeds getrouwd en kon dus niet voor de kerk hertrouwen. Een kerkelijke rechtbank kon het huwelijk eventueel nietig verklaren, maar daar was een lang, soms pijnlijk onderzoek voor nodig.

De liberale echtscheidingswet was overigens niet het enige wapenfeit van minister Polak. Hij maakte ook de vrije verkoop van voorbehoedmiddelen mogelijk en schafte discriminerende wetgeving op grond van homoseksualiteit af. Met de herziening van het echtscheidingsrecht in het Burgerlijk Wetboek kwam hij eveneens tegemoet aan de tijdgeest.

Maar in één opzicht onderschatte Polak de kracht daarvan. Tijdens het debat in de Tweede Kamer betoogde hij dat er door de nieuwe wet weinig zou veranderen. Hij verwachtte vooral dat veel scheidingen van tafel en bed zouden worden omgezet in volledige echtscheidingen. Hij ging er niet van uit dat de wet tot veel meer verbroken huwelijken zou leiden, zoals bijvoorbeeld de CHU vreesde.
Maar daarop verkeek hij zich: de echtscheidingsstatistieken explodeerden na de herziening van de wet. In 1972 vroegen bijna 15.000 stellen een scheiding aan en in 1980 al bijna 26.000. Sinds de jaren negentig gaan 30.000 à 35.000 paren per jaar officieel uit elkaar.

Een speciale regeling om gescheiden vrouwen te helpen, zoals de PvdA wilde, kwam er nooit. Alleenstaande vrouwen met kinderen van wie de ex-echtgenoot geen alimentatie kon of wilde betalen, deden steeds vaker een beroep op de Algemene Bijstandswet. Deze wet bood veel vrouwen niet alleen een tijdelijk vangnet, maar leidde zelfs tot een nieuwe leefwijze: ‘bijstandsmoeder’ werd een gevleugeld begrip. In 1971 zaten 20.000 vrouwen in de bijstand, de decennia daarop verveelvoudigde hun aantal. Voortaan waren deze vrouwen niet meer afhankelijk van een man of van de kerk, maar van de staat.

Meer weten

  • ‘Gescheurde bedden’. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810 van Dini Helmers (2002)
  • Van Limburgse voorouders (2005) van Régis de la Haye
  • ‘1796: de eerste echtscheiding van Nederland’ van Régis de la Haye in Limburgs Tijdschrift voor genealogie, 1996, nr. 1.