Een van de bijwerkingen van publiceren is dat je post krijgt. Vooral na het uitbrengen van een boek ontvang ik altijd veel mailtjes en brieven. Soms geven mensen complimenten, soms zijn ze kritisch. Geregeld laten eigenwijze mannen – het is altijd een bepaald type kerels – weten dat ze het zelf héél anders hadden aangepakt, dat onderwerp. Of ze leggen mij op belerende toon iets uit over wat ik zelf heb geschreven.
Maar af en toe krijg ik post waar ik stil van word. Zoals een paar weken terug. In mijn laatste boek Moederstad – Jakarta, een familiegeschiedenis schrijf ik onder andere over mijn tante Hannie en haar leven in Batavia. Daarbij horen de traumatische oorlogsjaren, die ze doorbracht in kamp Tjideng – een tijd waarover ze nooit wilde vertellen. Een heer uit Brabant las dat en klom in de pen. Hij had als kind ook in Tjideng gezeten, schreef hij, in hetzelfde huis als mijn tante, die hij daardoor best goed had leren kennen.
Zijn mailtje leidde tot een telefoongesprek. Het Bataviase jongetje van toen is inmiddels in de tachtig, maar zijn herinneringen aan die dagen achter prikkeldraad zijn nog springlevend. We spraken over Hannie, de oorlog en de andere bewoners van het kamp. Het ging over de stad Batavia toen en het Jakarta van nu. Over toeval en het gevoel dat sommige gebeurtenissen zijn voorbestemd. Allemaal op opgewekte toon. Tot een enkel woord een oude wond openreet en het stil werd aan de andere kant.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Ik weet hoe erg het Japanse schrikbewind tijdens de bezetting is geweest. Maar een man die acht decennia later nog overvallen wordt door de paniek van zijn kindertijd, geeft me pas het gevoel hoe vreselijk het leven in de kampen was. Door zijn stilte stond ik ook even in Tjideng – klein, hongerig en bang. Getuige van de wreedheden die mensen elkaar aandoen als de normale wereld is opgeschort.
Uiteindelijk hingen we een uur aan de telefoon. Twee vreemden, van zeer uiteenlopende generaties. Maar dit gesprek ging dwars door tijd en ruimte.
Dit is waarom ik me bezighoud met geschiedenis. Niet om de jaartallen, de veldslagen en de wereldleiders – wie wil in hemelsnaam het 7539ste boek over Napoleon schrijven? –, maar om mensen, de verhalen, de tragedie en de catharsis.
Ik dook na het gesprek weer in de waan van de dag; mijn mailprogramma liet weten dat er nieuwe post was. Ik klikte. Het was van een man die dacht dat Moederstad over Paramaribo ging. Hij vond de Surinamers maar ondankbaar, Nederland had daar veel goeds gedaan. Mijn vingers jeukten om iets terug te mailen over zorgvuldig lezen, maar in plaats daarvan plakte ik mijn standaardbedankbriefje in het antwoordvak. En liet mijn gedachten terugkeren naar Tjideng.