Home Diplomatieke rel om een lijk in de Chinese ambassade

Diplomatieke rel om een lijk in de Chinese ambassade

  • Gepubliceerd op: 21 okt 2025
  • Update 28 okt 2025
  • Auteur:
    Fred Sengers
De ambtswoning van de Chinese zaakgelastigde aan de Adriaan Goekooplaan in Den Haag wordt door de politie in de gaten gehouden

Waarom nu?

De overheid plaatst chipfabrikant Nexperia onder toezicht uit angst dat het bedrijf met een Chinese eigenaar technologische kennis naar Beijing lekt. China dreigt met tegenmaatregelen.

In 1966 werd een Chinese ingenieur gewond op straat in Den Haag aangetroffen. Chinese diplomaten voorkwamen dat hij medische zorg kreeg en hij overleed later op de ambassade. Tot woede van China omsingelde de Nederlandse politie daarop het gebouw.

Op zaterdagmiddag 16 juli 1966 kreeg de meldkamer van de gemeentepolitie Den Haag een melding dat er een gewonde man op straat lag voor een woning aan de Prins Mauritslaan 17. Twee dienders reden in hun Volkswagen Kever zo snel mogelijk naar het opgegeven adres. Daar troffen ze de melder aan, een zakenman die toen hij passeerde het slachtoffer voor de deur had zien liggen. Ondanks herhaaldelijk aanbellen had niemand de deur opengedaan, vertelde hij. Daarna had hij maar bij nummer 19 aangeklopt om daar de politie te bellen. Toen hij terugkeerde was het lichaam verdwenen. Een buurtbewoner had gezien hoe het slachtoffer door Aziatische types bij nummer 17 naar binnen was gesleept.

Meer historische context bij het nieuws van vandaag?

Meld u aan voor de gratis nieuwsbrief van Historisch Nieuwsblad.
Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De agenten belden opnieuw aan en klopten op de deur. Dit keer werd er wel opengedaan. Agent H. Sibers zag direct achter de voordeur in het halletje een kermende man op de grond liggen, omringd door druk pratende Chinezen. Toen een ziekenwagen arriveerde, verordonneerde Sibers dat de gewonde man naar het ziekenhuis moest worden gebracht.

Achter de voordeur lag een kermende man op de grond 

Inmiddels was een Chinese diplomaat gearriveerd, met piepende banden was hij voor het huis gestopt. Uit alle macht probeerde hij te voorkomen dat de gewonde man werd meegenomen. Maar Sibers en de ambulancebroeders hielden voet bij stuk: deze man had dringend hulp nodig.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Begrijp het heden, begin bij het verleden: met HN Actueel leest u historische achtergronden bij het nieuws van vandaag. Nu de eerste maand voor maar 1,99.

In het Rode Kruis-ziekenhuis werd het slachtoffer naar de röntgenafdeling gebracht. De foto’s waren nog maar net ontwikkeld of twee Chinezen kwamen de afdeling op gesneld en namen het slachtoffer mee. Een zuster zag vanuit het raam hoe hij van de brancard werd getild en op de achterbank werd gesmeten van een auto met diplomatiek kenteken. Daarna bleek dat de Chinezen naar hun ambassade waren vertrokken.

De auto met vier Chinezen wordt tegengehouden omdat ze hun diplomatieke paspoort niet willen tonen. Later krijgen ze van het ministerie van Buitenlandse Zaken toch toestemming het terrein te verlaten
De auto met vier Chinezen wordt tegengehouden omdat ze hun diplomatieke paspoort niet willen tonen. Later krijgen ze van het ministerie van Buitenlandse Zaken toch toestemming het terrein te verlaten. 19 juli 1966.

In politiek Den Haag was het reces. Minister van Justitie Ivo Samkalden was op vakantie en ook minister Joseph Luns van Buitenlandse Zaken verbleef in het buitenland. Wel op zijn post was staatssecretaris Max van der Stoel. Hij ontbood dezelfde avond de Chinese zaakgelastigde Li En-chiu op het ministerie. Die kreeg te horen dat de Nederlandse regering niet kon accepteren dat een zwaargewonde man aan medische zorg werd onttrokken. De zaakgelastigde werd direct persona non grata verklaard. Bovendien eiste Van der Stoel dat de gewonde man zou worden teruggebracht naar het ziekenhuis. Li zei niets en hield zich ook daarna onbereikbaar. Pas op maandag kwam hij aan de telefoon en meldde dat de gewonde man op de ambassade was overleden.

Lijk op sinaasappelkistjes

Inmiddels was meer over het slachtoffer bekend. Zijn naam was Hsu Tzu-tsai, 42 jaar oud en delegatieleider van een groep technici die een congres over booglassen aan de TU Delft bijwoonde. De Nederlandse media maakten daarvan dat het om ‘lassers’ ging – de zaak zou bekend komen te staan als ‘de Lassers-affaire’. In werkelijkheid waren het hoogopgeleide ingenieurs die zich bezighielden met rakettechniek. China had sinds 1964 een kernbom, maar nog geen ballistische raketten.

De delegatie was ondergebracht in het huurhuis van de derde secretaris van de ambassade, mogelijk om de kosten van een hotel te besparen. Maar waarschijnlijk ook om de leden in de gaten te houden. De Chinezen waren naar Nederland gereisd om kennis te halen; niet om anderen wijzer te maken over China’s raketprogramma.

Nu Hsu was overleden, was de zaak in ogen van de regering alleen maar ernstiger geworden. Premier Jo Cals eiste dat het lichaam werd vrijgegeven voor autopsie en dat de overige delegatieleden – die in allerijl naar de ambassade waren gebracht – konden worden verhoord over wat er was voorgevallen. ‘We leven in een rechtsstaat, er is hier bescherming voor elke vreemdeling. Ook voor de Chinees die hier de dood heeft gevonden.’

De Chinezen waren bereid het lichaam over te dragen, op voorwaarde dat het direct zou worden gecremeerd. Op 19 juli arriveerde de Haagse begrafenisondernemer C. Innemee om de pers te ontlopen om elf uur ’s avonds bij de Chinese vertegenwoordiging. Hij werd naar de garage geleid waar lag het stoffelijk overschot van Hsu lag; in een laken gewikkeld op twee sinaasappelkistjes met een plank eroverheen.

Een medewerker van de Haagse begrafenisondernemer verlaat het terrein van de Chinese ambassade.
Een medewerker van de Haagse begrafenisondernemer verlaat het terrein van de Chinese ambassade, 19 juli 1966.

Toen de kist in crematorium Ockenburgh al voor de oven stond, kwam officier van justitie Rosingh binnen. Hij nam het lichaam in beslag en liet Innemee het naar de sectiekamer van het hoofdbureau van politie brengen. Daar stelde patholoog-anatoom Jan Zeldenrust ernstige kwetsuren vast aan rug, hoofd en strottenhoofd, tien gebroken ribben en een beschadigde nier als gevolg van een val uit het raam. Mishandeling of moord waren niet waarschijnlijk. Behalve dan de verwonding aan het strottenhoofd, die – speculeerde Zeldenrust – mogelijk door kungfu was toegebracht. Daarna werd het lichaam naar Ockenburgh teruggebracht en nog voor zonsopkomst verbrand.

Om te voorkomen dat de acht ingenieurs stiekem de ambassade en het land verlieten, kreeg de politie opdracht het gebouw te omsingelen. Alleen Chinese diplomaten mochten zich buiten het ambassadeterrein begeven. De Chinezen lieten hierop een flinke hoeveelheid proviand aanrukken, onder meer duizend kilo rijst als signaal dat zij niet van plan waren spoedig de ambassade te verlaten om zich te laten verhoren. De kwestie was voorpaginanieuws. Het was vakantietijd en dagjesmensen dromden samen bij de ambassade om het diplomatieke rampgebied met eigen ogen te aanschouwen.

Dagjesmensen dromden samen bij de ambassade  

Ook in Beijing was de kwestie niet onopgemerkt gebleven. De Chinese overheid vond dat Nederland zich met een interne kwestie bemoeide. Ook het uitzetten van zaakgelastigde Li En-chiu kon niet onweersproken blijven. De hoogste Nederlandse diplomaat van dat moment, zaakgelastigde Gerrit Jan Jongejans, moest bij het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken op het matje komen. Daar werd hem te verstaan gegeven dat hij China moest verlaten, maar pas als Nederland de ingenieurs die in de Haagse missie zaten opgesloten had laten gaan. Een persona non grata die het land niet uit mocht – zoiets was in diplomatieke kringen nog niet eerder vertoond.

Ook de Nederlandse ambassade kreeg controles aan de poort. Jongejans, wiens gezin in Nederland was achtergebleven, hield rekening met een langdurig gedwongen verblijf in China. Misschien wel van enkele jaren, vertrouwde hij een naaste medewerker toe. Desondanks probeerde hij er het beste van te maken. Op een cocktailparty op de ambassade verschenen Britse diplomaten tot grote hilariteit in een gevangenispak.

Onschendbaar

Een jarenlang slepende kwestie zou het uiteindelijk niet worden. Maar lang duurde het wel. In september begon de Haagse politie te morren. Iedere dag waren er vijf politiewagens rond de ambassade gestationeerd. Om die rond de klok te bemannen waren dertig agenten nodig. ‘De vervelendste baan die men zich tussen Peking en Den Haag kan bedenken,’ verzuchtte een agent tegen Het Vrije Volk. De krant becijferde dat de operatie de belastingbetaler 3000 gulden per dag kostte; op dat moment waren de kosten al opgelopen tot een kwart miljoen gulden.

De ambtswoning van de Chinese zaakgelastigde aan de Adriaan Goekooplaan in Den Haag wordt door de politie in de gaten gehouden
De ambtswoning van de Chinese zaakgelastigde aan de Adriaan Goekooplaan in Den Haag wordt door de politie in de gaten gehouden, 19 juli 1966.

De politie maakte zich zorgen over de komende winterperiode. In de zomermaanden was het voor de postende agenten nog wel te doen. Maar als de temperaturen zouden dalen waren er betere faciliteiten nodig. Overwogen werd een drie meter hoge muur om de ambassade te bouwen, waardoor toezicht met minder mensen mogelijk zou zijn.

Tot de regering was inmiddels doorgedrongen dat de hele exercitie nergens toe zou leiden. Dagblad De Tijd vatte het kernachtig samen: ‘Als iedereen zegt dat de man verongelukt is, dan gelooft niemand het. De lassers zullen zeker niet mededelen dat ze hun collega hebben doodgeslagen en nog minder dat het ambassadepersoneel dat heeft gedaan.’

Met andere woorden: de kans dat de ingenieurs iets in strafrechtelijke zin viel te verwijten was nihil. En de ambassademedewerkers die Hsu uit het ziekenhuis hadden ontvoerd of hem iets hadden aangedaan genoten diplomatieke onschendbaarheid en konden op z’n best het land worden uitgezet.

Afluisterpraktijk BVD

Begin 1955 kreeg de afdeling Contraspionage van de Binnenlandse Veiligheidsdienst belangstelling voor China en werd een Chinese sectie opgericht. De Russische en Oost-Europese ambassades werden toen al – met technische hulp van de CIA – afgeluisterd met heimelijk geplaatste microfoons. Dat zou in 1958 ook in de Chinese ambassade gebeuren. In de afluistercentrale werden voormalige missionarissen ingezet die in China hadden gewerkt, al waren er problemen omdat zij vaak Kantonees spraken; toch net iets anders dan het Standaardmandarijn dat de meeste diplomaten hanteren. 

Microfoons konden toen nog niet draadloos communiceren. Om de ambassade te kunnen afluisteren moesten kabels worden getrokken. Dit moest uiteraard onopgemerkt gebeuren. Volgens een anekdote in BVD-kringen werd daarvoor een rij heesters in de tuin van de Chinese ambassade tijdelijk verwijderd. Toen een BVD’er enkele dagen later langsfietste bemerkte hij dat een van de heesters van de zon af leek te groeien. Die was in het donker verkeerd om teruggezet. Na overleg werd besloten deze heester tijdens een nieuwe nachtelijke operatie alsnog om te draaien. 

In 1963 werden de microfoons bij een verbouwing ontdekt. Eerst klonk een geweldig kabaal en gescheld op de afluisterkamer. Daarna doodse stilte. Enkele dagen later arriveerden arbeiders uit China die grote stalen rijplaten verticaal in de grond sloegen om eventuele kabels door te snijden. 

Een verslaggever en een fotograaf van de Haagsche Courant posten bij de ambassade in een caravan
Een verslaggever en een fotograaf van de Haagsche Courant posten bij de ambassade in een caravan, 9 augustus 1966.

Dat najaar deed zich de kans op een opening voor. Op 15 oktober was het kabinet-Cals gevallen na de zogeheten Nacht van Schmelzer. De Chinezen deden daarop een handreiking: Justitie mocht Hsu’s collega’s op de ambassade spreken op voorwaarde dat zij daarna het land konden verlaten. Het kersverse kabinet-Zijlstra, dat in november was aangetreden, hapte toe.

Op 29 december spraken de rechter-commissaris en de officier van justitie met de acht ingenieurs. Ze hadden een lange lijst vragen meegebracht, maar al na de tweede vraag begonnen de Chinezen af te ronden. Na drie kwartier stond de Nederlandse delegatie alweer buiten.

De volgende dag werden de acht in auto’s van de ambassade naar Schiphol gereden, geëscorteerd door politiewagens. Voor zij aan boord gingen van vlucht SU 042 naar Moskou vroeg de marechaussee ieder van hen expliciet of ze in Nederland wilden blijven. Tot algemene opluchting zei niemand ‘ja’. Op de vliegtuigtrap van de Aeroflot Toepolev zwaaiden de mannen nog even naar de verzamelde pers met het Rode Boekje, terwijl ze een steunbetuiging aan Mao schreeuwden. Dezelfde nacht kreeg Jongejans in Beijing te horen dat zijn uitreisvisum klaarlag.

De uitgewezen Chinezen zwaaien op Schiphol met het Rode Boekje van Mao
De uitgewezen Chinezen zwaaien op Schiphol met het Rode Boekje van Mao, 30 december 1966.

Onbeantwoorde vragen

Eind goed, al goed. Het slepende conflict was zonder gezichtsverlies opgelost. Maar weten we ook de waarheid? Hoe verhoudt de conclusie van patholoog-anatoom Zeldenrust zich tot die van de arts op de spoedeisende hulp van het Rode Kruis-ziekenhuis, die tot de conclusie kwam dat Hsu was mishandeld, mogelijk gemarteld? En is Hsu inderdaad naar beneden gevallen toen hij probeerde via aan elkaar geknoopte lakens uit het raam op de tweede verdieping te klimmen, zoals de officiële lezing luidt? Of moeten we waarde hechten aan een getuigenis van een 11-jarige jongen die beweerde dat Hsu was aangereden door een zwarte limousine terwijl hij over de Prins Mauritslaan rende?

Had de CIA contact met Hsu Tzu-tsai gelegd? 

De Britse krant The Observer citeerde in september 1966 anonieme Nederlandse overheidsfunctionarissen die stelden dat Hsu was overreden door een auto, waarna hij door ambassadepersoneel het huis in werd gesleept en uit het raam gegooid om een zelfmoord te suggereren. Of Hsu nu wegrende of uit het raam klom: waarom deed hij dat eigenlijk? Heeft dat misschien te maken – zoals decennia later uit BVD-dossiers zou blijken – met het contact dat de CIA op een eerder congres in Parijs met Hsu had gelegd? Wilde hij misschien in Den Haag overlopen en moest hij dat met de dood bekopen? Vragen als deze zijn nog altijd onbeantwoord.

Meer weten:

  • Geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (1995) door Dick Engelen over het ontstaan en de beginjaren van de dienst. 
  •  Niet alles blijft geheim (2025) door Kees Jan Dellebeke over zijn ervaringen als analist en spion. 
  •  Het is oorlog, maar niemand die het ziet (2022) door Huib Modderkolk, over de wereld van digitale spionage en sabotage. 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2025

Loginmenu afsluiten