Home Dossiers Nederlandse politiek De Vlootwet die niemand wilde

De Vlootwet die niemand wilde

  • Gepubliceerd op: 1 mei 2023
  • Laatste update 02 mei 2023
  • Auteur:
    Frans Verhagen
  • 12 minuten leestijd
Demonstratie tegen de Vlootwet.
Cover van
Dossier Nederlandse politiek Bekijk dossier

Een kostbaar kabinetsplan om de marine flink uit te breiden strandde in 1923 in de Tweede Kamer. Het was de katholieke minister-president Ruijs de Beerenbrouck, samen met zijn ministers van Marine en Oorlog, die de Vlootwet halsstarrig verdedigde. Maar de politieke rekening zou worden betaald door de minister van Financiën, Hendrikus Colijn.

Voor socialisten was de Eerste Wereldoorlog een bron van interne verdeeldheid. Hoewel principieel tegenstanders van militaire uitgaven, liet een deel van hen zich meeslepen in de nationalistische roes. De meer radicale socialisten, die vonden dat dit conflict tussen kapitalisten moest worden gesaboteerd met arbeidersopstanden, dolven het onderspit.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

In Nederland ging het niet anders. In 1914 had de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) haar antimilitarisme opgeschort. Zolang de oorlog duurde, verklaarde de socialistische leider Pieter Jelles Troelstra, zolang zou de ‘nationale gedachte de nationale verschillen overstijgen’. Anders was neutraliteit niet houdbaar. Morrend accepteerde zijn achterban die stellingname.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Geïnspireerd door de revoluties in Rusland en Duitsland had dezelfde Troelstra zich in november 1918 laten verleiden tot boude uitspraken die te boek kwamen te staan als zijn ‘revolutiepoging’. Het had desastreus uitgepakt voor hemzelf en voor de socialisten. ‘Troelstra’s vergissing’ was een mooi excuus voor de conservatieve partijen om de SDAP in het politieke verdomhoekje te houden.

Excessieve uitbreiding

De Vlootwet voorzag in de bouw in twaalf jaar van vier kruisers, 24 jagers, 32 onderzeeboten en vier mijnen leggende onderzeeboten. Zelfs voor een land met een lange maritieme traditie was deze uitbreiding van de vloot nogal excessief en zij was dan ook vooral bedoeld om Nederlands-Indië te verdedigen. Het plan kwam uit de koker van de departementen van Marine en Koloniën, en had de steun van de politieke elite. Maar volgens critici was een dergelijke investering helemaal niet nodig, omdat Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk, Italië en Japan op de Washington Naval Conference in februari 1922 de omvang van hun vloten hadden gefixeerd om een wapenwedloop te voorkomen.

Beerenbrouck
Charles Ruijs de Beerenbrouck.

Omdat er voor 5 juli 1922 verkiezingen waren voorzien, besloten de confessionele regeringspartijen het wetsontwerp pas daarna te behandelen. De Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), de grootste partij, was er zich van bewust dat er in haar kring grote verdeeldheid heerste over de noodzaak van de uitgaven. De vakbondsvleugel lag dwars, vooral omdat de regering tegelijkertijd aanzienlijke bezuinigingen op ambtenarensalarissen voorstelde. Als altijd was de leiding bang dat katholieke arbeiders zouden overstappen naar de socialisten.

Na de verkiezingen bleek dat de coalitiepartijen verder konden regeren. Tijdens de formatie liet de kandidaat-minister voor Financiën Dirk Jan de Geer, leider van de Christelijk Historische Unie (CHU), weten dat hij onoverkomelijke bezwaren had tegen de Vlootwet. Niet dat De Geer pacifistisch was, eerder realistisch: deze uitgaven waren meer dan de Nederlandse samenleving kon dragen. Zo’n enorme marine viel niet te financieren zonder dat andere fundamentele overheidstaken in het gedrang kwamen.

Ministerscrisis door de Vlootwet

Premier Ruijs de Beerenbrouck vond een oplossing in het klassieke middel in de Nederlandse politiek: hij parkeerde de Vlootwet bij een staatscommissie. Niet voor niets was Ruijs de Beerenbrouck na Ruud Lubbers de langst zittende premier van de twintigste eeuw. Een van zijn motto’s was: ‘Komt tijd, komt raad.’ De Geer werd minister en dan zouden ze wel zien.

Het rapport van de staatscommissie veranderde niets: het schoof wat met de termijnen van bouw, maar dat hield niemand voor de gek. Toen de ministerraad het rapport op 23 mei behandelde, bleek dat De Geer erop stond dat de Vlootwet helemaal niet in behandeling werd genomen. Hij kon bezuinigingen op onderwijs, openbare werken, ambtenarensalarissen en rechtsbedeling niet rechtvaardigen als tegelijkertijd de vloot werd uitgebreid. Hoewel de katholieke minister van Arbeid, Piet Aalberse, dat ook vond, was die vooral bezorgd dat de verdeeldheid in katholieke kring zichtbaar zou worden.

De Geer kon bezuinigingen niet rechtvaardigen als tegelijkertijd de vloot werd uitgebreid

Het kabinet besloot toch door te zetten. Op 28 mei stuurde De Geer zijn collega’s ‘duidelijkheidshalve’ nog een nota over de Vlootwet. Hij zou niet meewerken aan het vastleggen van de Marinebegroting voor jaren in de toekomst. Ruijs schoof het agendapunt nog een paar keer door, maar op 18 juli werd De Geers ontslag openbaar gemaakt. Het kabinet bleef zitten: het was slechts een ministercrisis.

Colijn

De vacature op Financiën gaf Ruijs de gelegenheid om Hendrik Colijn, de leider van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), binnen de regering te halen. Colijn had een reputatie als man van stavast, een militair met ruime ervaring in Indië, rijk geworden in de aardolie. Hij was het soort sterke man dat in de jaren twintig populair zou worden, een probleemoplosser die de stroperigheid van de democratie kon doorbreken. Koningin Wilhelmina was een fan.

Bij de kabinetsformatie in 1922 had Ruijs de Beerenbrouck Colijn al gevraagd als minister toe te treden, maar de ARP-leider had toen laten weten dat hij enkel in de markt was als premier. Iedereen had echter gezien dat hij als Kamerlid niet gelukkig was. Veel katholieken vonden dat Colijn veel te hardhandig wilde bezuinigen, maar Ruijs vond zijn toetreden tot het kabinet een versterking. Colijn zelf zag het als een opstapje naar de volgende regering, die dan onder zijn leiding zou staan.

Demonstratie tegen de Vlootwet.
Demonstratie tegen de Vlootwet.

Wel had de ARP-leider nog wat eisen. Zo wilde hij een bezuiniging van tien procent op de totale begroting. Ieder departement moest daaraan meedoen, uitgezonderd Marine, anders kon de Vlootwet niet doorgaan. De regering moest ook een aantal niet-materiële eisen van de ARP accepteren, zoals afschaffing van de Staatsloterij en een nieuwe Zondagswet. De katholieken gingen akkoord.

Als minister van Financiën bleek Colijn flexibeler dan zijn eisenpakket zou doen vermoeden. Er werd geschoven, geknipt en geplakt dat het een lieve lust was. Maar het eindresultaat was een bezuinigingsprogramma dat de sociale voorzieningen aanpakte en de rijken buiten schot hield. Minister-president Ruijs boog moeiteloos mee, de andere ministers waren minder enthousiast. Ze stelden vast dat de sfeer in het kabinet met Colijns aantreden danig was verslechterd.

Vlootwet was een magneet voor verzet

Alles wijst erop dat de Vlootwet Colijn weinig kon schelen. Colijn was diep pessimistisch over de Nederlandse economie en het mogelijke niveau van welvaart. Permanente neutraliteit en daarbij behorende beperkte uitgaven waren wel het maximale wat een land als Nederland kon dragen. Toch moest hij het wetsontwerp namens het kabinet verdedigen, waardoor de brede afkeer van de bezuinigingen én van Colijn nu samenkwamen in een mooi doelwit, namelijk de Vlootwet.

Het wetsvoorstel werd zo een magneet voor verzet tegen de rechtse coalitie, zeker toen Ruijs blunderde door te laten weten dat het hele kabinet zou aftreden als de Vlootwet werd verworpen. Tegen zijn katholieke partijgenoten zei de premier: slikken of het kabinet valt. De oppositie hoorde hem zeggen: stem tegen de Vlootwet en je bent het kabinet en Colijn kwijt.

Tegen zijn katholieke partijgenoten zei de premier: slikken of het kabinet valt

Tegenstanders van de Vlootwet hadden hun toevlucht genomen tot een volkspetitionnement. Dat leverde meer dan een miljoen handtekeningen op, op een bevolking van net zeven miljoen Nederlanders. Bij de handtekeningenactie en de grote demonstraties trokken liberalen, de SDAP en andere linkse partijen samen op, gesteund door zowel de socialistische als de katholieke vakbonden.

Een dergelijke demonstratie vond plaats op 23 september op het Amsterdamse ijsclubterrein, het huidige Museumplein. De tienduizenden demonstranten hoorden toespraken van SDAP-fractieleider Pieter Jelles Troelstra, de Amsterdamse wethouder Floor Wibaut en Kamerlid Suze Groeneweg. De SDAP’ers stelden zich teweer tegen ‘de waanzin, misdaad en domheid’ van de regering: ‘Een vloot waar niemand om gevraagd heeft. Maar wij willen geen vloot. Wij willen geen bewapening! Heel de wereld krimpt nog van de gevolgen van den oorlog en wij zeggen: dat nooit meer!’

Schrik om het hart

Een complicatie was dat de gevestigde orde niet erg enthousiast was over het marinevolk. Het onderbetaalde, laag opgeleide en slecht behandelde marinepersoneel werd gezien als een potentiële haard van onrust. Toen de Duitse matrozen in oktober 1918 in Kiel in opstand kwamen tegen de oorlog, was ook de Haagse marinestaf de schrik om het hart geslagen, zozeer dat ze schepen had ontwapend en had verboden uit te varen. Sommige conservatieve politici vonden dat de hele vloot maar beter kon worden opgeheven.

Het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck in de Tweede Kamer.
Het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck in de Tweede Kamer.

Verder had Nederlands-Indië in katholieke kringen nooit hoge prioriteit. De binding van de katholieke gemeenschap met de koloniën was beperkt. Veel belangrijker was het behoud van de interne eenheid nu een deel van de katholieke Kamerleden, vakbondsvertegenwoordigers en een enkele progressief, zich tegen de bezuinigingen keerde. Zij zagen de lonen dalen en zwaar bevochten sociale wetgeving teruggedraaid.

Op 26 oktober 1923 viel de beslissing. Fractieleider Nolens slaagde er niet in om de discipline te herstellen: dankzij tien katholieke tegenstemmen werd de Vlootwet met 50 tegen 49 stemmen verworpen. De linkerzijde vierde feest. Achter de regeringstafel prevelde Ruijs: ‘verworpen’. Volgens krantenberichten was hij oprecht verbaasd dat zoveel katholieken hadden tegengestemd. ‘God regeert toch’, zei hij tegen Colijn, die naast hem zat. De ARP-minister leek onaangedaan, misschien in de overtuiging dat niet God maar hijzelf nu eindelijk kon gaan regeren.

Katholieke eenheid hersteld

Het kabinet-Ruijs diende zijn ontslag in. Verkiezingen lagen voor de hand, maar de katholieken voelden er niets voor het bezuinigingsbeleid daarvan de inzet te maken. De koningin liet eerst de katholieke Kamervoorzitter Dionysius Koolen onderzoeken of hij een rechts parlementair kabinet kon formeren. Dat was niet slim, want toen het Koolen niet lukte, kon de koningin niet aan haar favoriet Colijn vragen om dat nog eens over te doen.

Alles wijst erop dat de Vlootwet Colijn weinig kon schelen

In arren moede besloot Wilhelmina het ontslag van het kabinet-Ruijs te weigeren. Daarop verklaarde de minister-president in de Kamer dat de regering de afwijzing van de Vlootwet ‘als feit’ zou aanvaarden en zich zou concentreren op het financiële beleid. Gegeven de uitgesproken stellingnames van Ruijs en zijn ministers van Marine en Koloniën over de noodzaak van de investeringen was het vreemd dat zij rustig bleven zitten. ‘Zitten al de excellenties daar weer’, sneerde de oppositie.

De katholieke breuk bleek geen structurele gevolgen te hebben. Een interne botsing over defensie was minder brisant dan een breuk over het terugdraaien van sociale uitgaven. Er werd zelfs gespeculeerd dat Nolens, toen een scheiding der geesten onvermijdelijk bleek, zijn dissidenten de vrije hand had gegeven. Daardoor konden ze Colijn dwarsbomen, in elk geval in diens ambitie om premier te worden. De tien dissidente katholieken schaarden zich weer keurig achter de regering, inclusief het bezuinigingsbeleid. De linkervleugel had even mogen blaffen, nu was eenheid het parool.

Vlootwet bracht Colijn serieuze schade toe

Al snel zou blijken dat ARP-leider Colijn, die het premierschap al aan de horizon zag, serieuze schade had geleden. Dit bleek toen hij in september 1925, na  verkiezingen waarbij zijn partij zetels verloor, dan toch eindelijk zat waar hij wilde zitten: in de stoel van minister-president. Binnen drie maanden viel Colijns eerste kabinet over de financiering van een gezantschap bij de paus.

De katholieken stonden op dat gezantschap, een restant van de oorlog, de gereformeerden wilden er vanaf. De rest van de politiek gaf er weinig om, maar was graag bereid om op 11 november in de ‘nacht van Kersten’, zo genoemd naar de fractieleider van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP), tegen de financiering te stemmen om Colijn onderuit te halen. Daarop stapten de katholieken uit het kabinet.

Hendrikus Colijn in 1925.

Colijn had gedacht weer snel verder te kunnen. Zo ging het immers altijd en wie moest anders leiding geven? Hij liep echter pijnlijk vast bij het opnieuw installeren van zijn kabinet. Na enig heen en weer hielp Ruijs de Beerenbrouck, ondanks tegenstand in zijn eigen partij, CHU-leider De Geer een kabinet te formeren. Beide politici vonden Colijn te hard en ze hadden bezwaar tegen diens pessimistische kijk op de Nederlandse economie.

Zo werd De Geer, aan wie Colijn een pesthekel had, minister-president van een kabinet dat zichzelf extraparlementair noemde, een ‘intermezzokabinet’. Knarsetandend moest Colijn toezien dat dit intermezzo de hele periode duurde en, erger nog, dat De Geer na de verkiezingen van 1929 werd opgevolgd door Ruijs de Beerenbrouck met diens derde kabinet.

Links hield er weinig aan over

Het verwerpen van de Vlootwet had grote gevolgen gehad. De schepen werden nooit gebouwd, maar belangrijker nog: al die jaren stond Hendrik Colijn, de bekendste en vaak als meest krachtdadig aangemerkte premier in het Interbellum, buitenspel. Hij zou pas in 1933 zijn tweede regering vormen, toen de Grote Depressie de ruimte voor zijn strakke beleid aanzienlijk kleiner had gemaakt.

Links hield er uiteindelijk weinig aan over. De katholieken bewaarden de rest van het Interbellum hun eenheid en hielden vast aan hun beleid om ‘alleen in uiterste noodzaak’ met de socialisten te regeren. Vanuit historisch perspectief was Colijn de grootste verliezer. De erfenis van de Vlootwet, Colijns rol bij het bezuinigingsbeleid en de weerstand die zijn persoon opriep, zouden hem in de bloei van zijn politieke leven buitenspel zetten, met enkel een drie maanden durend premierschap als oogst van de jaren twintig. ‘Operatie dwarsbomen Colijn’ was dus een enorm succes gebleken.