Ze bedachten een astrolabium, een mechanische klok en een equatorium. Hoezo waren de middeleeuwers primitief? In een diepgravende studie over de middeleeuwse natuurwetenschappen laat Seb Falk zien dat van onderontwikkeling geen sprake was.
Na de onvergelijkelijke Dante Alighieri is Richard van Wallingford (1292-1336) waarschijnlijk mijn favoriete middeleeuwer. Voor zover we weten was Richard geen dichter, maar deze theoloog en doortastende abt van het machtige klooster van St. Albans was wel een groot wetenschapper en uitvinder. Hij leefde in een periode waarin zich een wetenschappelijke, technologische en artistieke revolutie voltrok die te vergelijken is met de tijd rond 1900, toen film, radio, radioactiviteit, de relativiteitstheorie, abstracte schilderkunst en atonale muziek de wereld op zijn op zetten.
In de decennia rond 1300 werden het kompas, het kanon en de mechanische klok uitgevonden, werden de eerste zeekaarten getekend, begon Giotto geometrie toe te passen in fresco’s, probeerde Roger Bacon de hoek van de regenboog te meten, vond er een revolutie in de muziek plaats en werd de dubbele boekhouding ontwikkeld. Op het eerste gezicht zaken die weinig met elkaar te maken hebben, maar die allemaal uitdrukking geven aan het verlangen om ruimte en/of tijd te kwantificeren, en daarmee beheersbaar te maken.
Richard van Wallingford was niet de eerste die een mechanische klok bouwde – dat gebeurde waarschijnlijk twintig jaar voor zijn geboorte. Maar het exemplaar dat hij voor de abdijkerk van St. Albans ontwierp was zo ingenieus dat het woord ‘klok’ absoluut geen recht doet aan deze constructie. Het uurwerk gaf niet alleen de tijd aan, maar liet ook de standen van de zon, maan en sterren zien, plus de getijden bij London Bridge. Terwijl er naast een bewegende voorstelling van het menselijk rad van fortuin nog tal van andere lijnen en figuren te zien waren die de gemiddelde middeleeuwer boven de pet zijn gegaan.
Deze wonderbaarlijke constructie is helaas verloren gegaan toen tijdens de Engelse Reformatie de kloosters werden ontmanteld. Doordat de gebruiksaanwijzing die Richard schreef voor de monniken die de klok moesten onderhouden bewaard is gebleven, weten we wel hoe het gevaarte in elkaar stak. Wetenschapshistoricus John North schreef hierover een magistraal, maar helaas nooit vertaald boek, God’s Clockmaker (2005). Daarin worden ook Richards andere wetenschappelijke prestaties plus zijn strijd met de decadente monniken van zijn klooster en zijn tragische dood aan lepra beschreven.
Richard speelt een belangrijke rol in De verlichte middeleeuwen van de jonge wetenschapshistoricus Seb Falk. Maar zijn boek over de ontwikkeling die de wetenschap in de periode 1000-1500 doormaakte heeft hij opgehangen aan het levensverhaal van Johannes van Westwyk, een monnik die tegen het einde van de veertiende eeuw een tijd doorbracht in het klooster van St. Albans. Omdat de gegevens over deze geestelijke en wetenschapper schaars zijn, duikt hij slechts af en toe op in een verhaal dat breed uitwaaiert over nagenoeg het gehele terrein van de middeleeuwse natuurwetenschappen.
Volgens veel historici mag je het woord ‘wetenschap’ helemaal niet gebruiken voor de periode vóór de negentiende eeuw, omdat het begrip toen pas werd geïntroduceerd en zeker de middeleeuwers nog heel ver afstonden van wat wij hier tegenwoordig onder verstaan. Falk geeft zonder meer toe dat er sindsdien enorm veel veranderd is waar het gaat om de motieven, de methodes en de taal van wetenschappers. En hij voegt hieraan toe: ‘Militair historici zullen bemerken dat de kruistochten op heel andere manieren en om andere redenen werden uitgevochten dan moderne conflicten, maar ze zullen toch niet aarzelen om ze als oorlogen te zien. Datzelfde kunnen wij doen voor de wetenschap.’
Falk gaat vooral diep in op zaken als tijdmeting en astronomie, terwijl ook het ontstaan van de universiteiten en de cartografie, navigatie en geneeskunde aan bod komen. Hierbij schuwt hij details niet. Wie nog steeds denkt dat die middeleeuwers onbeholpen, simpele zielen waren, moet eens proberen of hij Falks zeer precieze beschrijving van een astrolabium of een equatorium kan volgen. Zoals de titel aan aangeeft, wil de auteur benadrukken dat het onzin is om de Middeleeuwen te voorzien van het predicaat ‘duister’ en dat de wetenschap toen zeker belangrijke vorderingen heeft gemaakt. Dat doet hij vol vuur, maar hoewel hij heel leesbaar schrijft, is zijn boek geen lichte kost.
En passant ruimt Falk veel misverstanden op. Wie bijvoorbeeld denkt dat middeleeuwers vooral de hemellichamen bestudeerden omdat ze in astrologie geloofden, kijkt waarschijnlijk op van de uitspraak van de filosoof, theoloog en wetenschapper Robert Grosseteste (1175-1253): ‘Sterrenwichelaars zijn zowel bedrogenen als bedriegers. Hun leer wordt gedicteerd door de duivel, en hun boeken zouden verbrand moeten worden.’ Ook wijst Falk erop dat het idee dat de middeleeuwers dachten dat de aarde plat was een negentiende-eeuws verzinsel is. Tegenwoordig zijn er in Nederland zo’n 100.000 mensen die ontkennen dat onze planeet bolvormig is. Je mag deze mensen zonder meer ‘idioten’ noemen, maar scheldt ze in elk geval niet uit voor ‘middeleeuwers’.
Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.
De verlichte middeleeuwen. Een ontdekkingsreis door de middeleeuwse wetenschap
Seb Falk
416 p. Spectrum, € 34,99