Michiel Adriaensz de Ruyter stond aan het hoofd van de beste vloot die de Republiek tot dan toe had gehad. Hij verbeterde de bevoorrading, oefende manoeuvres in vlootverband en genoot het vertrouwen van zijn manschappen. Afzonderlijk geen blijken van genialiteit, maar bij elkaar opgeteld een voedingsbodem voor succes.
In 2007 wordt de 400e geboortedag van Michiel De Ruyter (1607-1677) herdacht. Het ziet ernaar uit dat dit De Ruyter-jaar een oefening gaat worden in heldenverering, en daarmee een voortzetting van wat de zeeheld al bij leven te beurt viel: alle aandacht voor het genie. Een traditie die zo oud is, zit diep. Maar wat mij altijd zo heeft geïntrigeerd is wat De Ruyter nu zo enorm goed maakte. Zo evident is dat namelijk niet. Weinig zeeslagen verloren, veel gewonnen – maar als alle kruitdamp is opgetrokken, blijf je toch met die vraag zitten: wat maakte De Ruyter onoverwinnelijk?
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Ik denk dat het antwoord op die vraag verdergaat dan het verhaal over de man alleen. Dat verhaal moet ook gaan over het land en het tijdsgewricht die hem voortbrachten. De Ruyter was een opmerkelijk mens, maar hij was tevens het product van een opmerkelijke omgeving, zoals Johan Sebastiaan Bach dat was van een familie van tientallen componisten en muzikanten, en Maradonna dat van een land vol voetbalgekken.
Zo was de plaats waar De Ruyter in 1607 werd geboren niet zomaar het eerste het beste gat. Vlissingen was in de zeventiende eeuw een centrum van walvisvaart, koopvaardij, kaapvaart en oorlogvoering te water. Het stadje telde slechts 1600 inwoners, maar het was een ware hofleverancier van admiraals: behalve aan De Ruyter viel deze rang toe aan de beide Banckerts, aan Joos de Moor en aan de vijf Evertsens.
De Ruyter en Chatham
Michiel Adriaensz kon nauwelijks iets anders worden dan zeeman. Zijn vader was zeeman en zijn eigen zoons werden dat ook. Sterker: grofweg de helft van de beroepsbevolking van de kustprovincies was werkzaam op zee of in aan de zeevaart gerelateerde ambachten. Dat betekende dat vele tienduizenden dagelijks bezig waren in een beroep waarvoor geen scholen of handboeken bestonden. Ervaring werd in de praktijk verbeterd, afgekeken en overgedragen. Hoe meer aan die praktijk werd bijgedragen, hoe hoger het niveau. In Holland en Zeeland was dat niveau het hoogste ter wereld.
Een fraai staaltje daarvan was de befaamde Tocht naar Chatham langs de Theems en de Medway in 1667, tijdens de Tweede Engelse Oorlog. Bij deze expeditie was De Ruyter weliswaar aanwezig, maar hij heeft onder meer wegens ziekte weinig invloed gehad op het verloop. De Tocht naar Chatham was met de vaartuigen van die tijd een van de moeilijkst denkbare ondernemingen. Doel was om de bij Chatham opgelegde Engelse slagschepen te vernietigen. Maar om daar te komen moesten de Nederlanders eerst via een kronkelige rivier met vele ondiepten ver het vijandelijke gebied binnenvaren.
Ze deden er dagen over. Nadat ze de bloem van de Britse marine in de as hadden gelegd, namen de Nederlanders ook nog eens het mooiste schip als buit mee terug. Alleen was dit vaartuig, de Royal Charles, veel zwaarder dan de Nederlandse schepen. Om het toch over de ondiepten te krijgen lieten ze het zeekasteel slagzij maken, waardoor het minder diep stak. Engelse ooggetuigen waren verbijsterd over zoveel vindingrijkheid en vakmanschap.
De Ruyter heeft alle tijd gekregen om de trucs van een varende natie te absorberen, maar ook om zich te ontwikkelen tot een leider van zulk weerbarstig volk als zeelieden. Reeds als elfjarig broekie was hij bootsjongen geworden op een koopvaarder. Tien jaar later werd hij walvisvaarder. Weer een paar jaar later werd hij kaperkapitein in de strijd tegen de Duinkerker kapers. Hij had er al dertig zeewaardige jaren op zitten toen hij zijn eerste benoeming kreeg als schout-bij-nacht. Dat was een kortstondige aanstelling. Pas tien jaar later, tijdens de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667), werd hij bevelhebber van de vloot. De Ruyter liep toen al tegen de vijftig.
De Ruyter heeft ook geluk gehad. En aan dat geluk had hij zijn leven te danken. In de jaren dat hij voer als kaperkapitein raakte hij gewond in een schermutseling met Spaanse kapers en werd hij gevangengenomen. Kapers kregen doorgaans geen genade, ook niet van andere kapers. Het was daarom min of meer traditie om ze de ‘voeten te spoelen’: overboord te gooien. In plaats daarvan zetten men De Ruyter aan land op een onbewoond eiland. Was dit niet gebeurd, dan had 2007 het zonder feestvarken moeten stellen.
Johan de Witt
Een ander geluk was dat De Ruyters militaire loopbaan samenviel met een cruciaal tijdperk in de Nederlandse scheepvaartgeschiedenis. De oorlogvoering te water professionaliseerde tot wat later zou uitgroeien tot een heuse marine. Dit had als resultaat dat toen De Ruyter luitenant-admiraal werd, hij aan het hoofd stond van de beste vloot die de Republiek tot dan toe had gehad.
Voor deze ontwikkelingen zijn twee factoren aan te wijzen. De eerste was de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654). De tweede was het beleid van Johan de Witt, die in 1653 was benoemd tot raadpensionaris van Holland. De Eerste Engelse Oorlog was voor de Nederlandse Republiek een onthutsende ervaring. Hollanders en Zeeuwen zagen zichzelf graag als de beste zeevaarders ter wereld. Maar in de Engelsen ontmoette de Republiek een vijand die veel gevaarlijker was dan alle vorige. Engeland was net als zij een zeevarende natie. Onder Oliver Cromwell was het land zich bovendien bewust geworden van zijn handelsambitie. Deze uitte zich in een roofdierachtige politiek jegens de Republiek.
De Engelsen ontketenden een revolutie in de oorlogvoering ter zee. Hun schepen waren exclusief gebouwd voor de strijd. Ze waren groter en sterker dan die van de Nederlanders, en veel sterker bewapend. De Nederlandse zeemacht daarentegen werd grotendeels samengesteld uit koopvaarders, die gewoon wat extra geschut aan boord kregen. De ongetrainde bemanning werd geacht het hoofd koel te houden tijdens het vuurgevecht en de vijand te behandelen zoals ze gewend was kapers te onthalen. Maar de Engelse zeemacht had de Nederlandse methoden achterhaald. De kogels uit het lichte Nederlandse geschut veroorzaakten nauwelijks schade, terwijl een Engels salvo in staat was een schip te perforeren.
Maerten Tromp had het ongeluk tijdens de Eerste Engelse Oorlog het bevel over de vloot te voeren. Net als De Ruyter was hij een uitzonderlijk goede luitenant-admiraal. Maar hij heeft het nauwelijks verder kunnen brengen dan meesterlijk uitgevoerde aftochten. De menselijke verliezen aan Nederlandse zijde waren enorm, vaak het dubbele en soms zelfs het driedubbele van die aan Engelse zijde. De Nederlandse kapiteins werden bang; steeds vaker kwam het voor dat ze zich uit de strijd terugtrokken. Muiterij waarde over de vloot als een epidemische ziekte.
Aan het einde van het eerste oorlogsjaar weerklonken er al protesten over de kwaliteit van de vloot. Tromp, vice-admiraal Witte de With en ook De Ruyter dienden een officiële klacht in over de beroerde staat van de schepen. Langzaam begon het tot de regenten door te dringen dat zeemanskunst alleen de oorlog niet kon winnen.
Johan de Witt was een van de eersten die lering trokken uit de protesten van de vlootvoogden. Hij heeft er alles aan gedaan om het benodigde geld bij elkaar te krijgen. Maar het was te weinig, en vooral: te laat. In de rampzalige zeeslag bij Terheide sneuvelde Maerten Tromp en verloor de vloot bijna twintig schepen. In de zomer van 1654 was Johan de Witt gedwongen een zeer nadelige vrede te sluiten. De maritieme reputatie van de Republiek had nog nooit zo’n dreun gekregen als in deze oorlog.
Tacticus
Toen tien jaar later de Tweede Engelse Oorlog uitbrak, was er veel ten gunste veranderd. De scheepswerven hadden bijna zestig oorlogsbodems afgeleverd, een compleet nieuwe generatie forten van eikenhout. Ze waren groter en zwaarder bewapend dan de schepen uit de vorige oorlog. Het enige wat er nog ontbrak, was een goede vlootvoogd.
Inmiddels was iedereen het erover eens dat te midden van alle voortreffelijk zeilende kapiteins en vlootvoogden De Ruyter over een combinatie van eigenschappen beschikte die hem boven de anderen uittilde. De Witt vroeg hem dan ook om de gesneuvelde Tromp op te volgen. Maar De Ruyter beweerde niet over de vereiste kwaliteiten te beschikken. Tot De Witts grote teleurstelling wees hij de promotie af.
Voor De Witt stond De Ruyter eenzaam aan de top, daarna kwam een hele tijd niets. Johan Evertsen was te onbesuisd, Witte de With te impopulair en Cornelis Tromp, de zoon van Maerten, was een roekeloze opschepper met een twijfelachtige loyaliteit. Daarom benoemde hij Jacob van Wassenaer van Obdam tot admiraal, telg uit een van Hollands oudste adellijke geslachten. Obdam had zijn sporen verdiend als cavalerieofficier en wist niets van de zeevaart. Zijn grootste verdienste was dat niemand hem kende, zodat zijn gezag niet door onderlinge jaloezie zou worden ondermijnd. Toen hij in het begin van de Tweede Engelse Oorlog met vlaggenschip en al de lucht in vloog, kwam de post van luitenant-admiraal alsnog vrij. Nu kon De Ruyter geen nee meer zeggen.
Van De Ruyter wordt altijd beweerd dat hij zo bescheiden was. Toen hij De Witts aanbod afwees, deed hij dit inderdaad door te wijzen op zijn geringe capaciteiten. Was hij oprecht? Ook Johan de Witt heeft zich herhaaldelijk geringschattend over zijn eigen vermogens uitgelaten, zonder dat hij daar ook maar iets van meende. Bescheidenheid – althans publiek beleden bescheidenheid – was in bepaalde situaties domweg de verstandigste houding. Hierin zat een tactische component, al was die component bij De Ruyter ongetwijfeld minder groot dan bij De Witt.
Maar De Ruyter wist dat hij, als hij het commando zou aanvaarden, Johan Evertsen en Witte de With voor het hoofd stootte. Immers, de regel van anciënniteit schreef voor dat hun als oudsten voorrang werd verleend. De Ruyter was nuchter genoeg om in te zien dat het geen zin had het bevel te voeren als zijn gezag voortdurend werd betwist door oudere heren.
Was zijn bescheidenheid oprecht geweest, dan had het hem ontbroken aan zelfkennis. Juist de onoprechtheid wijst op een grote kwaliteit. De Ruyter was niet naïef, hij was een tacticus. Resultaat was voor hem belangrijker dan de eer van een baan. In zijn streven naar resultaat werd hij niet in de weg gezeten door een overspannen eerzucht. Hij had een onzelfzuchtig oog voor het grotere belang en dreef tegenstellingen pas op de spits als dat belang werd bedreigd.
Autoriteit
Hierin was hij zeldzaam. Witte de With was berucht om zijn arrogantie en lichtgeraaktheid. De man werd gehaat door de hele vloot. Dit had zijn functioneren dramatisch gehinderd. Toen hij eens als vice-admiraal zijn smaldeel vanuit de Zuiderzee langs Texel naar open zee wilde leiden, was geen enkel schip hem gevolgd. Pas een dag later hadden de eerste kapiteins zich gemeld.
In een tijdperk waarin de mensheid nog zuinig met zelfbeheersing was bedeeld, was De Ruyters bedachtzaamheid van grote waarde. Cornelis Tromp was zijn zuivere tegendeel. Niet alleen lapte Tromp in zijn jacht naar het oppercommando de regels van anciënniteit aan zijn laars, ernstiger was zijn gedrag tijdens zeeslagen. Hij kon zo opgaan in de strijd dat hij uit de formatie brak en daardoor de hele vloot kwetsbaar maakte. Toen Tromp dit een paar keer onder De Ruyters commando had gedaan, kwam het tot een breuk tussen beiden.
Een ander gunstig contrast met De Ruyter biedt de vergelijking met Obdam. Toen deze admiraal met een enorme vloot uitvoer naar de zeeslag bij Lowestoft, had hij verzuimd seininstructies aan zijn kapiteins te verstrekken. Zonder seinen kon een bevelhebber niet met zijn vloot communiceren. Het zegt veel over Obdam, maar ook over het geringe zelfcorrigerende vermogen op de vloot zelf. Tijdens de zeeslag hadden de schepen erbij gedreven, aldus een pamfletschrijver, ‘als schapen in een schaapskooi’. Een leider die routine combineerde met een systematische inslag beschermde de zeemacht tegen zulke fatale nalatigheden.
Zodoende was De Ruyter de juiste man op het juiste moment op de juiste plek. In tien jaar tijd was een professionele marine ontstaan, waarin behoefte bestond aan standaardisering. De Ruyter leverde hieraan een beslissende bijdrage. Hij voerde een verbeterd seinsysteem in. Hij verbeterde de bevoorrading. Hij oefende manoeuvres in vlootverband. Hij trainde zijn kanonniers, zodat ze sneller konden laden en schieten. Het zijn geen blijken van genialiteit, maar bij elkaar opgeteld vergrootten ze de kansen op succes aanzienlijk.
Voeg hieraan toe het vertrouwen dat zeelieden in De Ruyter hadden. Op de Nederlandse vloot zaten al snel 15.000 man. Autoriteit was essentieel, vooral met het vooruitzicht van een zeeslag. Het geweld op zee was onvergelijkbaar met dat tijdens een veldslag. Landlegers hadden vaak niet meer dan honderd kanonnen bij zich – kinderspel vergeleken bij de maritieme vuurkracht. De Vierdaagse Zeeslag, bijvoorbeeld, die werd gevoerd van 11 tot en met 14 juni 1666, werd uitgevochten met ruim 8000 kanonnen. Kogels boorden zich in de volgepakte scheepsrompen, zaaiden dood en verderf; masten braken af en stortten zich op de bemanning. Een luitenant-admiraal die zijn vloot niet nodeloos in de waagschaal stelde, verwierf de toewijding van zijn matrozen. Was hij ook nog eens succesvol, dan waren wonderen mogelijk.
Zo’n wonder volbracht De Ruyter, samen met Cornelis de Witt, in het Rampjaar 1672 tijdens de zeeslag bij Solebay. De Engels-Franse vloot had een overwicht van twintig oorlogsschepen, meer dan 1500 kanonnen en 40.000 matrozen en soldaten aan boord: tweemaal zoveel als de Nederlanders. Maar De Ruyter voerde een verrassingsaanval uit volgens het boekje, die de Engelsen tegen hun kliffen en de Fransen op de vlucht joeg. De schade was zo groot dat het gevaar vanuit zee was gedecimeerd. Het was de enige Nederlandse overwinning tijdens dat jaar. De Republiek werd bijna geheel onder de voet gelopen door de legers van de bisschoppen van Münster, Keulen en de immense strijdmacht van de Franse koning.
De laatste heldendaden van De Ruyter vonden plaats tijdens het Rampjaar en vlak daarna. De vloot was toen al op zijn retour. De overlevingsstrijd van de Republiek lag niet langer op zee, maar op het land. Alle middelen, aandacht en energie gingen naar het leger. De Ruyters tijd was voorbij. In 1677 voer hij uit naar de Middellandse Zee voor een actie met de Portugezen tegen de Fransen. De schepen, de bevoorrading, de commandostructuur – niets deugde. Onder de rook van de Etna stuitte men op de vijand. Een kanonskogel rukte zijn benen af. Een week later stierf hij, op 70-jarige leeftijd.
De heldendaden van De Ruyter
‘Waer de Heeren Staten hun Vlagh vertrouwen sal ick meyn Leven waaghen’. Deze woorden van De Ruyter stonden aan de basis van zijn roem. Het waren echter zijn daden die hem tot held maakte. Vooral zijn triomfen in de drie Nederlands-Engelse oorlogen, gevoerd tussen 1652 en 1674, deden zijn imago goed.
De eerste Nederlandse overwinning in de Eerste Engelse oorlog werd door De Ruyter behaald, in de slag bij Plymouth (1652). Hij maakte hem in één klap tot zeeheld. Een ander belangrijk wapenfeit was de herovering van de Nederlandse factorijen in West-Afrika op de Engelsen in 1664. De Ruyter verwoestte bovendien de Engelse factorijen, stak de Atlantische Oceaan over en berokkende daar de Britse koloniën grote schade.
De Ruyter zorgde ervoor dat de Nederlandse vloot sterk moderniseerde. Dit leverde hem in 1666 met het schip De Zeven Provinciën een van de weinige Nederlandse successen op in de Tweede Engelse Oorlog. In de Derde Engelse Oorlog wist hij in drie cruciale zeeslagen te voorkomen dat de numeriek superieure vloot van de Engelsen en Fransen op Hollandse of Zeeuwse kust kon landen.
Maar ook aan het begin van zijn carrière deed De Ruyter al van zich spreken. Zo wist hij als zestienjarige jongen, door de Spanjaarden in Frankrijk gevangen gezet, te ontsnappen en keerde hij te voet terug naar de Republiek. Ook zou hij in zijn jonge jaren een kaping verijdeld hebben door het dek van het schip met boter in te smeren.
Meer weten
- Over De Ruyter niets dan goeds. Wie zich hieraan niet stoort, kan zijn hart ophalen. Het standaardwerk over Michiel de Ruyter staat nog altijd op naam van Gerard Brand, die in 1687 Leven en bedryf van den Heere Michiel de Ruyter, ridder etc, L. admiraal Generaal van Holandt en Westvrieslandt publiceerde, waarvan in 1988 een facsimile-uitgave verscheen bij Van Wijnen. Brandt houdt dermate van zijn onderwerp dat hij niets ongenoemd wil laten, waardoor zijn boek meer dan duizend bladzijden bedraagt.
- Als volgende standaardwerk geldt Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel de Ruyter (1996) door Ronald Prud’homme van Reine. Even jubelend als Brandt, en even compleet maar toch veel dunner.
- Wie de grote man tussen zijn collega’s en soortgenoten wil zien, leze Vlootvoogden en Zeeslagen (1985) door Ph. M. Bosscher. Antiquarisch is makkelijk te komen aan 12 doorluchtige zeehelden (1941) de verzamelde, wat babbelige radiocolumns van J.C. Warnsinck.