Home Dossiers Martin Luther King De kloof tussen wit en zwart Amerika

De kloof tussen wit en zwart Amerika

  • Gepubliceerd op: 18 april 2003
  • Laatste update 31 mei 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 18 minuten leestijd
King wilde de kloof tussen wit en zwart Amerika dichten
Martin Luther King zwaait naar zijn toehoorders.
Dossier Martin Luther King Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Op 28 augustus 1963 sprak Martin Luther King de historische woorden ‘I have a dream’. Vijf jaar later werd hij vermoord, maar King bleef onsterfelijk als de man die zwarte Amerikanen hun burgerrechten gaf. De kloof tussen wit en zwart Amerika heeft hij echter niet kunnen dichten. Daarvoor is de ongelijkheid te diep geworteld.

Toen president Abraham Lincoln in 1863 het einde van de slavernij uitriep in heel Amerika, leek er een nieuwe tijd aangebroken van vrijheid en gelijkheid voor alle burgers. Al snel zou echter blijken dat eeuwen van onderdrukking van de ene bevolkingsgroep door de andere zich niet zomaar ongedaan lieten maken. Aan het eind van de negentiende eeuw leefden de meeste zwarte Amerikanen in de voormalige slavenstaten van het Zuiden. Vóór de afschaffing van de slavernij waren ze geknecht, erna vogelvrij.

Meer lezen over burgerrechten in Amerika? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Blanke zuiderlingen waren doodsbenauwd dat zwarten uit waren op hun land, hun huis, en vooral hun vrouw. ‘De zwarte man kreeg de stereotiepe rol van verkrachter van blanke vrouwen opgedrongen,’ zegt Chris Quispel, historicus aan de Universiteit Leiden en auteur van het vorig jaar verschenen boek Hardnekkig wantrouwen. De relatie tussen blank en zwart in de VS. ‘Het beeld van de zwarte mens als seksueel ongeremde diersoort kom je al tegen in zestiende-eeuwse reisverslagen. In het zuiden van de Verenigde Staten kwam daar nog de angst bij dat zwarte mannen wraak zouden nemen op hun blanke seksegenoten, die in de slavernijtijd vaak seks hadden met zwarte vrouwen.’

Die angst reageerden de blanken af met bruut geweld. Duizenden zwarte mannen werden in het Zuiden gelyncht, niet alleen door fanatieke genootschappen als de Ku Klux Klan en de White Brotherhood, maar ook door min of meer toevallige menigten van gewone mensen. De aanleiding kon verdenking van een (seksueel) misdrijf zijn, maar ook een geschil over een stuk grond, of de simpele behoefte aan een beetje actie.

Chris Quispel: ‘Het beeld van de zwarte mens als seksueel ongeremde diersoort kom je al tegen in zestiende-eeuwse reisverslagen.’

Quispel: ‘Zuidelijke gezagsdragers en politici lieten de lynchpartijen oogluikend toe, of stemden ermee in. Rebecca Latimer Felton, die in de jaren twintig de eerste vrouwelijke senator in Washington zou worden, riep in 1887: ‘‘Als lynchpartijen noodzakelijk zijn om het schoonste bezit van een vrouw te beschermen tegen de brandschattende mens-beesten, dan zeg ik: lynch zo nodig duizend keer per week.’’ Tot aan de Tweede Wereldoorlog zou geen enkele zuidelijke politicus zijn stem tegen lynchpartijen durven verheffen.’

Gescheiden toiletten voor wit en zwart Amerika

Vanaf 1887 voerden zuidelijke staten geleidelijk een apartheidssysteem in. Blanken en zwarten reisden voortaan in gescheiden treincoupés, gingen naar gescheiden scholen en deden hun behoefte op gescheiden toiletten. De zogenoemde Jim Crow-wetten werden goedgekeurd door het Amerikaanse hooggerechtshof, dat de doctrine equal, but separate niet in strijd achtte met de constitutie.

Dat gold ook voor de talrijke maatregelen die blanke zuiderlingen namen om zwarten te beletten gebruik te maken van hun democratische recht. Zo nam de Democratische partij, die in het Zuiden het politieke monopolie bezat, geen zwarte leden aan. Ook werd het zwarten moeilijk gemaakt zich als kiezer te laten registreren, doordat ze een test moesten afleggen. Immers, 53 procent van de zwarten was analfabeet. Maar veel zwarte zuiderlingen durfden zich sowieso niet te laten inschrijven uit angst voor gewelddadige repercussies.

Blanke Amerikanen in het Noorden keken neer op de zuidelijke rednecks en hillbillies. Het Noorden zag zichzelf als de verlichte voorhoede van Amerika, het land van president Lincoln en de Republikeinen, dat de zuidelijke slavendrijvers op de knieën had gedwongen. Het prees zich gelukkig zelf verschoond te zijn van openlijk en gewelddadig racisme. Toen echter vanaf 1914 de noordelijke industriesteden een massale toestroom te verwerken kregen van arme zwarten uit het Zuiden, liepen ook daar de spanningen op.

Het Noorden zag zichzelf als de verlichte voorhoede van Amerika

‘Zwarten in het Noorden hadden meer vrijheden: ze konden stemmen en hadden eigen kranten,’ zegt Quispel. ‘De economische ongelijkheid was echter enorm. Zwarten woonden in aparte getto’s, gescheiden van de blanken.’

Zodra in een noordelijke stadswijk zwarte mensen kwamen wonen, vluchtten de blanken weg. Hele wijken verschoten van kleur. Regelmatig braken conflicten uit tussen zwarte en blanke fabrieksarbeiders. Directeuren buitten de raciale verschillen uit door zwarten in te zetten als stakingsbrekers. Dat leverde hun de woede op van hun blanke collega’s. Sommige vakbonden accepteerden geen zwarte leden.

Zwarte leiders

Intussen stonden de eerste zwarte leiders op die hun stem durfden te verheffen. Booker T. Washington had in 1881 in Alabama het Tuskegee Institute opgericht, waar zwarte jongeren een beroepsopleiding kregen. In 1901 benoemde president Theodore Roosevelt hem tot adviseur inzake rassenkwesties. Washington spoorde de zwarte bevolking aan zich door hard werken te emanciperen, maar hij durfde zich niet openlijk te verzetten tegen segregatie en discriminatie.

Dat kwam hem op kritiek te staan van andere zwarte voormannen, met name W.E.B. Du Bois. Deze voerde sinds 1905 de Niagara Movement aan, een club zwarte intellectuelen die alle Amerikanen bewust wilde maken van het onrecht dat zwarte landgenoten werd aangedaan.

In 1909 ontstond uit deze beweging de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP), nog altijd een invloedrijke club. In de jaren twintig kwam het pan-Afrikanisme op, een stroming die zwarten leerde om trots te zijn op hun etnische wortels. De belangrijkste vertegenwoordiger was Marcus Garvey, die met zijn admiraalskostuum en nepmedailles een wat kolderieke verschijning was. Volgens sommigen was Garvey zelf een racist; hij was geobsedeerd door (zwarte) raszuiverheid en verdedigde zelfs de Jim Crow-wetten.

Volgens sommigen was Garvey zelf een racist. Hij was geobsedeerd door raszuiverheid en verdedigde de Jim Crow-wetten

Vooralsnog lukte het de diverse zwarte bewegingen niet werkelijke invloed te winnen. Achtereenvolgende presidenten hadden weinig oog voor het zwarte belang, of waren ronduit voorstander van apartheid. Dat gold zeker voor Woodrow Wilson, die in 1912 als eerste zuiderling na de Burgeroorlog tot president werd gekozen. De man die de geschiedenis in zou gaan als de grote idealist wiens doel was to make the world safe for democracy, voerde in alle regeringsgebouwen strikte rassenscheiding in. Niet dat er veel zwarte ambtenaren waren; sollicitanten moesten een portret meesturen, zodat zwarten direct konden worden weggefilterd.

De blanke publieke opinie over zwarten werd in deze periode in het Noorden ook negatiever. Boeken en toneelstukken van de zuidelijke racistische auteur Thomas Dixon werden overal in Amerika razend populair, evenals de film Birth of a Nation (1915), waarin de Ku Klux Klan werd verheerlijkt.

Wilde muziek

De eerste president die populariteit genoot onder zwarte Amerikanen, was Franklin D. Roosevelt. Zwarten waren dankbaar voor zijn werkgelegenheidsprojecten in de crisisjaren, ook al profiteerden zij daar relatief weinig van. Verder benoemde Roosevelt zwarte beleidsmedewerkers, en was zijn vrouw Eleanor bevriend met leiders van de NAACP. ‘Hoewel Roosevelt weinig concreets heeft gedaan voor zwarten, gaf hij hun wel het gevoel dat ze ertoe deden,’ zegt Quispel.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog namen de Verenigde Staten de rol op zich van ideologische vijand van het nationaal-socialisme, met zijn totalitaire staatsvorm en rassenhaat. Omgekeerd werden de nazi’s niet moe te benadrukken dat Amerika een gedegenereerde natie was van joodse plutocraten en wilde negermuziek. De overeenkomsten in de manier waarop de Duitse en Amerikaanse samenlevingen omgingen met het ‘rassenvraagstuk’, werden genegeerd. ‘Tot de Tweede Wereldoorlog was iedere blanke Amerikaan ervan overtuigd dat het witte ras superieur was,’ aldus Quispel. Hitler stond dan ook niet alleen in zijn afkeer van de overwinning van de zwarte hardloper Jesse Owens op de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn. In Owens’ vaderland waren er aparte sportcompetities voor blanken en zwarten.

‘Tot de Tweede Wereldoorlog was iedere blanke Amerikaan ervan overtuigd dat het witte ras superieur was’

Schoorvoetend begonnen Amerikanen tijdens de oorlog in te zien dat wie het racisme in Europa wilde bestrijden, ook het racisme in eigen land moest aanpakken. Tegenstanders van rassendiscriminatie spraken hoopvol over Double Vvictory at home and abroad. De buitenlandse overwinning werd evenwel nog altijd gesegregeerd bevochten, want zwarte soldaten streden in aparte pelotons, onder blanke officieren. De bloedtransfusiedienst van het Amerikaanse leger hield ‘zwart’ en ‘blank’ bloed strikt gescheiden.

Na de oorlog werd het systeem van rassenscheiding in de Verenigde Staten langzamerhand onhoudbaar. Zwarten in het Zuiden daagden de autoriteiten steeds openlijker uit met geweldloze acties. In 1952 klaagde de zwarte Oliver Brown een schoolbestuur van een witte school in Topeka, Kansas, aan, omdat het weigerde zijn dochter als leerling aan te nemen. Het hooggerechtshof gaf Brown gelijk en wees onderwijssegregatie ondubbelzinnig af: een historisch moment. In 1955 weigerden zwarte inwoners van Montgomery, Alabama, om nog langer met de bus te reizen, omdat ze verplicht waren hun zitplaatsen af te staan aan blanke passagiers. Twee jaar later schafte het hooggerechtshof de Jim Crow-wetten in het openbaar vervoer af.

In 1960 voerden zwarte studenten acties in diverse zuidelijke steden: ze posteerden zich in ‘witte’ lunchrooms en wachtten net zo lang tot ze zouden worden bediend. Dikwijls probeerden blanke jongeren de sit-ins met geweld te verstoren, en werden vervolgens de zwarte actievoerders door de politie opgepakt. In 1961 werden zwarte freedom riders, die per bus van staat naar staat trokken om te toetsen of de rassenscheiding daadwerkelijk overal was afgeschaft, onthaald door meutes razende blanken.

Mars op Washington

Publicitair gezien deed het blanke geweld de zwarte zaak alleen maar goed. Een aantal blanken schaamde zich en kreeg sympathie voor de ‘burgerrechtenbeweging’ en haar belangrijkste leider: dominee Martin Luther King. King, begonnen als aanvoerder van de busboycot, groeide uit tot een Messiaanse figuur. Het jaar 1963 werd ‘zijn’ jaar. In mei waren er massale demonstraties in Birmingham, Alabama, en kon iedere Amerikaan op televisie zien hoe zwarte schoolkinderen door honden en waterkanonnen van de straat werden geveegd. Op 28 augustus volgde de wereldberoemde mars op Washington, waar King zijn beroemde woorden ‘I have a dream’ uitsprak voor een menigte van 250.000 Amerikanen.

In 1964 tekende president Lyndon Johnson een nieuwe Civil Rights Act: de Jim Crow-wetten werden afgeschaft en discriminatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt werd verboden. Een jaar later volgde de Voting Rights Act en konden zwarten eindelijk in alle staten stemmen.

‘Geen andere president heeft zoveel gedaan voor zwart Amerika als Johnson,’ zegt Quispel. ‘Hij heeft zwarten niet alleen burgerrechten toegekend, maar ook actief geprobeerd de zwarte armoede te bestrijden. De Vietnam-oorlog heeft Johnson echter een slechte reputatie bezorgd. De lievelingspresident van veel mensen is nog altijd John F. Kennedy, hoewel hij de eerste president was die Amerikaanse troepen naar Vietnam stuurde. Bovendien heeft hij niets gedaan voor de zwarten, omdat hij zonder de steun van zuidelijke kiezers nooit herkozen zou worden. Wel pleegde Kennedy een meelevend telefoontje naar de vrouw van King toen die weer eens was opgepakt. Dat gebaar heeft Kennedy meer krediet opgeleverd dan hem in feite toekwam.’

Johnson deed meer voor zwart Amerika dan iedere andere president

Kennedy en Johnson waren lid van de Democratische partij, die traditioneel veel stemmen kreeg van conservatieve zuiderlingen en blanke arbeiders. Zwarten stemden altijd massaal op de Republikeinen, de partij van Lincoln. De rollen werden omgedraaid bij de verkiezingsstrijd van 1964 tussen Johnson en Goldwater.

De Republikein Barry Goldwater was een tegenstander van de nieuwe Civil Rights Act, met als argument dat het zelfbeschikkingsrecht van de individuele staten belangrijker was. Dat leverde hem winst op in een aantal zuidelijke staten, maar veel zwarten kozen voor de Democraat Johnson. Sindsdien zijn de Democraten nummer één bij de zwarte bevolking, en hebben de Republikeinen een stevige machtsbasis in het Zuiden.

Black power

Veel blanken dachten dat met de juridische gelijkberechtiging de zwarte beweging haar zin had gekregen en iedereen weer rustig kon gaan slapen. De meeste zwarte Amerikanen dachten daar anders over. Nog steeds waren zij sociaal en economisch achtergesteld. Toen King op 4 april 1968 werd doodgeschoten op het balkon van het Lorraine Hotel in Memphis, braken er rellen uit in meer dan honderd steden, waarbij tientallen doden vielen. ‘Door de moord op King kregen veel zwarte Amerikanen het gevoel dat tussen zwart en blank definitief een muur was opgetrokken,’ zegt Quispel.

In de jaren zestig was naast de gematigde burgerrechtenbeweging een radicale stroming ontstaan: black power. Malcolm X, vooraanstaand lid van de Nation of Islam, stelde dat het zwarte ras superieur was aan het blanke. Zwarten moesten een nieuwe wereld opbouwen waarin voor blanken geen plaats zou zijn. De zogenoemde Black Panther Party flirtte met geweld. De leden lieten zich het liefst fotograferen met leren jassen, zonnebrillen en machinegeweren, en zochten de confrontatie met de politie. Opstandige jongeren vereerden hen als helden. Dat patroon zette zich door. Sinds de jaren tachtig zijn gangsta rappers razend populair: zwarte macho’s die rappen over het gang-leven vol drugs, geweld en bitches.

De zogenoemde Black Panther Party flirtte met geweld

Malcolm X heeft in getto’s meer aanzien dan Martin Luther King. Vijfendertig jaar na zijn dood wordt King vaker geciteerd door conservatieve blanken dan door zwarten. Zijn droom van een wereld waarin ras er niet toe doet, wordt als argument gebruikt tegen positieve discriminatie. ‘In zwarte ogen heeft King niet bereikt wat hij had moeten bereiken. Er zijn individuele zwarten die het ver hebben geschopt, maar gemiddeld staan zwarte Amerikanen nog altijd onder aan de ladder.’ Bovendien zijn veel blanken inconsequent, vindt Quispel. ‘Er zijn er genoeg die wel luisteren naar zwarte muziek en zwarte sporters toejuichen, maar die voor geen goud een zwarte buurman willen.’

Positieve discriminatie

Veel blanke Amerikanen hebben genoeg van positieve discriminatie. Het was president Johnson die vond dat zwarten een extra zetje nodig hadden, en die daarom wetten liet aannemen waardoor zwarten bevoordeeld werden bij het verkrijgen van een opleiding of een baan. Er werden quota’s ingesteld, zodat bedrijven een representatief aandeel zwarte werknemers zouden aanstellen. Deze vormen van affirmative action liggen sinds de invoering ervan voortdurend onder vuur van met name conservatieve blanken en Republikeinse politici. Zij hebben traditioneel een hekel aan overheidsbemoeienis in het economisch leven en vinden dat zwarten genoeg kansen hebben om zelf hun positie te verbeteren.

Conservatieve wetenschappers als Dinesh D’Souza en Shelby Steele – de laatste is zelf zwart – zeggen dat positieve discriminatie vooroordelen juist in stand houdt. Volgens D’Souza zijn zwarten over het algemeen minder gekwalificeerd dan blanken en snijden de Amerikanen zichzelf door positieve discriminatie economisch in de vingers. Met instemming citeert hij uit het omstreden boek The Bell Curve (1994) van Charles Murray en Richard Hernstein, die statistisch ‘bewijzen’ dat de meeste zwarten een laag IQ hebben. D’Souza is wel zo slim om de oorzaak daarvan niet bij de genen te leggen, maar bij de cultuur. Daarom pleit hij voor een cultuurverandering in de zwarte gemeenschap: niet telkens met een beschuldigende vinger wijzen naar de blanken, maar zelf de schouders eronder.

De meeste zwarte Amerikanen en liberale blanken daarentegen wijzen erop dat zwarten op de arbeidsmarkt nog altijd last hebben van racistische vooroordelen. Politicoloog Andrew Hacker schrijft in Two Nations (1992) dat zwarten 12,1 procent van de Amerikaanse bevolking uitmaken, maar slechts 7,8 procent van het nationale inkomen verdienen. Het gemiddelde inkomen van een zwarte man bedraagt 57 procent van dat van een blanke man. Volgens Hacker is positieve discriminatie daarom pure noodzaak.

Het gemiddelde inkomen van een zwarte man bedraagt 57 procent van dat van een blanke

Dat Amerikanen nog steeds veel belang hechten aan ‘rassen’ blijkt uit het debat over whiteness. Nieuwe immigranten uit Azië en Latijns-Amerika zijn maatschappelijk succesvoller dan zwarte Amerikanen die er al generaties lang wonen. Deze migranten lijken sneller te worden geïncorporeerd in het ‘blanke’ deel der natie. Dat roept de vraag op wie nou eigenlijk blank is en wie zwart. ‘Het punt is dat blank Amerika altijd in staat is geweest zijn domein uit te breiden.

Echter, zowel vroeger als nu toont het een grote weerstand om mensen van Afrikaanse herkomst op te nemen,’ aldus Hacker. Van oudsher geldt in de Verenigde Staten de one drop rule: één zwarte voorouder, hoe ver weg ook, maakt iemand al ‘zwart’. Deze regel wordt door blank én zwart erkend. De ‘zwarte’ Walter White, een van de leiders van de NAACP in de jaren dertig, had zelfs een lelieblanke huid, blond haar en blauwe ogen.

‘Nog altijd zijn Amerikanen gepreoccupeerd door ras,’ zegt Quispel. ‘De VS zijn het enige land ter wereld waar je bij de douane moet invullen van welk ras je bent. Dat is ernstig, want rassenregistratie heeft maatschappelijke consequenties. Als bekend is dat je zwart bent, wordt het bijvoorbeeld moeilijker om een hypotheek of een gunstige verzekering af te sluiten. In de afgelopen tien jaar is er niet veel veranderd. Door de goede economische omstandigheden is het de zwarte gemeenschap beter gegaan. Maar nu de economie inzakt, is het gevaar groot dat zwarten als eersten de klappen krijgen.’

Vader van de zwarte geschiedenis

Bijna iedere Amerikaanse universiteit biedt tegenwoordig de mogelijkheid om de Afro-Amerikaanse en Afrikaanse geschiedenis en cultuur te bestuderen. Grondlegger van de black history is Carter G. Woodson (1875-1950). Zwarte Amerikanen vereren hem; nog steeds hebben zijn boeken een bijna heilige status. Dat is mede te danken aan de omstandigheden waaronder Woodson zijn pionierswerk verrichtte. Afkomstig uit een arm gezin van ex-slaven in Virginia, maakte Woodson een uitzonderlijke academische carrière. Hij kon pas op zijn twintigste naar de middelbare school – daarvóór had hij het te druk met werken in de kolenmijnen – maar slaagde al na anderhalf jaar voor zijn eindexamen.

Nadat hij een aantal jaren voor de klas had gestaan, ging Woodson literatuurwetenschap studeren in Chicago. In 1903 haalde hij zijn bachelor-examen. Vervolgens reisde Woodson enige tijd door Azië en Europa en leerde hij vloeiend Frans aan de Sorbonne in Parijs. In 1912 haalde Woodson als tweede zwarte Amerikaan ooit – alleen W.E.B. DuBois was hem voorgegaan – een Ph.D. aan Harvard University. Vanaf dat moment manifesteerde Woodson zich als historicus en zwarte activist. In 1915 stichtte hij de Association for the Study of Negro Life and History. Het tijdschrift van het genootschap, Journal of Negro History, bestaat nog steeds.

Zwarte Amerikanen vereren Carter G. Woodson

Woodson zag black history niet, zoals de pan-Afrikanisten rond Marcus Garvey, als een manier om zwarten bewust te maken van hun eigen superieure cultuur, die zich moest afzetten tegen de dominante blanke beschaving. Woodson wilde zwarten én blanken laten zien dat zwarten een grote bijdrage hadden geleverd aan de Amerikaanse samenleving. Hij hoopte dat black history uiteindelijk overbodig zou worden en dat iedere Amerikaan het zwarte verleden zou beschouwen als een integraal onderdeel van de Amerikaanse geschiedenis. Woodsons bekendste boek, The Negro in Our History (1922), getuigt daarvan.

In 1926 bedacht Woodson de Negro History Week. Die viel in februari, de maand waarin de slaven in het Zuiden hoorden dat ze waren bevrijd. In 1976 werd februari uitgeroepen tot Black History Month.

Na zijn dood in 1950 is Carter G. Woodson opgenomen in het zwarte pantheon van de Verenigde Staten. Instituten, scholen en prijzen zijn naar hem vernoemd, en zijn woonhuis in Washington, DC, wordt momenteel verbouwd tot museum.

Zwart en moslim: dubbel verdacht

De ‘oorlog tegen het terrorisme’ die president George W. Bush van de Verenigde Staten heeft ontketend na de aanslagen op 11 september 2001, dreigt zwarte Amerikanen opnieuw in een kwaad daglicht te stellen. Vooral zwarte moslims krijgen de stempel van potentiële terrorist. Sinds nine-eleven hebben Amerikaanse geheime diensten via de USA Patriot Act aanzienlijk ruimere bevoegdheden gekregen om de eigen bevolking te bespioneren en zo mogelijke plegers van nieuwe aanslagen bijtijds op te sporen. Vooral zwarten staan in de belangstelling van politie en FBI.

Die belangstelling is onder normale omstandigheden trouwens ook al groot. Veel zwarte automobilisten worden geregeld zonder duidelijke reden aangehouden, gecontroleerd en gefouilleerd. Driving while black wordt hun ‘misdaad’ in de volksmond spottend genoemd. De zwarte dominee Al Sharpton, voorzitter van het National Action Network, protesteerde afgelopen december openlijk tegen de USA Patriot Act. ‘Deze wet wordt gebruikt om gekleurde mensen te stigmatiseren,’ verklaarde Sharpton.

Louis Farrakhan: ‘Mensen die Mohammed heten voelen zich door 9/11 en de nasleep ervan gekwetst, beschadigd en gestigmatiseerd’

De arrestatie van John Allen Muhammed, die ervan verdacht wordt een van de twee sluipschutters te zijn in 2002 pompstations in Washington, DC, onveilig maakten, draagt bij aan de stigmatisering van zwarte moslims. ‘Mensen die Mohammed heten voelden zich door de verschrikkelijke gebeurtenissen op 11 september en de nasleep ervan toch al gekwetst, beschadigd en gestigmatiseerd. Nu er ook nog een sluipschutter is, een verdachte die Mohammed heet, voelen alle moslims opnieuw de pijn van een dergelijk stigma verbonden aan de islam,’ aldus Louis Farrakhan, de huidige leider van de Nation of Islam in een verklaring op 31 oktober 2002.

De oorlog in Irak maakt de positie van de zwarte moslims niet eenvoudiger. Farrakhan is van het begin af aan fel tegen de oorlog geweest en heeft voorspeld dat Amerika keihard zal worden gestraft door Allah. In de huidige verhoudingen word je dan al snel beschouwd als unpatriotic – een ernstige beschuldiging. Daar is in de eerste dagen van de invasie in Irak nog het incident bij gekomen rond de zwarte soldaat Asan Akbar, die ervan wordt verdacht militairen uit het eigen Amerikaanse kamp met handgranaten te hebben verwond en gedood. Wat Akbars motief ook geweest mag zijn, een slechtere dienst had hij de zwarte moslimgemeenschap niet kunnen bewijzen.

Tijdlijn

  • 1863
    President Abraham Lincoln maakt formeel een einde aan de slavernij in de Verenigde Staten.
  • 1887
    Zuidelijke staten voeren apartheidswetten in, de Jim Crow-wetten.
  • 1901
    Booker T. Washington wordt regeringsadviseur inzake rassenkwesties.
  • 1905
    Oprichting van de Niagara Movement onder leiding van W.E.B. Du Bois.
  • 1912
    President Woodrow Wilson introduceert Jim Crow-wetten in het federale regeringscentrum.
  • 1914
    Zwarte arbeiders beginnen in groten getale te migreren van het zuidelijke platteland naar de steden in het Noorden.
  • 1915
    De racistische film Birth of a Nation trekt volle zalen.
  • 1917
    Pan-Afrikanist Marcus Garvey richt in New York een afdeling op van de Universal Negro Improvement Association (UNIA).
  • 1929 
    De crisis treft vooral de zwarte gemeenschap zwaar.
  • 1933 
    Verkiezing van Franklin D. Roosevelt, vaderfiguur voor zwart Amerika.
  • 1945 
    De overwinning op het racistische regime van Hitler wakkert bij vooruitstrevende Amerikanen de hoop aan dat ook in eigen land het racisme zal worden verslagen.
  • 1952 
    De zaak-`Brown vs. Board of Education’ leidt tot de afschaffing van de schoolsegregatie.
  • 1955 
    Zwarte busstaking in Montgomery. Martin Luther King coördineert de acties.
  • 1961
    Vreedzame demonstraties voor burgerrechten in verschillende zuidelijke steden gesmoord in blank (politie)geweld.
  • 1963 
    Op 28 augustus houdt King in Washington, DC, voor 250.000 mensen zijn `I have a dream’-rede.
  • 1964 
    President Lyndon Johnson ondertekent de nieuwe Civil Rights Act, waardoor zwarte Amerikanen officieel gelijkberechtigd zijn.
  • 1965 
    Malcolm X, een van de leiders binnen de Nation of Islam, wordt vermoord. De Voting Rights Act maakt een einde aan maatregelen in zuidelijke staten die zwarten tot dan toe het stemmen beletten. Rassenrellen in Los Angeles kosten het leven aan 34 mensen.
  • 1966
    Oprichting van de Black Panthers Party.
  • 1968 
    Martin Luther King wordt vermoord in Memphis.
  • 1984 
    President Ronald Reagan bindt de strijd aan met positieve discriminatie.
  • 1992 
    Rellen in Los Angeles na televisiebeelden van de gewelddadige aanhouding van Rodney King. Er vallen 50 doden. De nieuwe president Bill Clinton wordt populair onder zwarten.
  • 2000 
    George W. Bush wordt president en heropent het Republikeinse offensief tegen positieve discriminatie.