Home Dossiers Romeinen De Grootste Wetgever

De Grootste Wetgever

  • Gepubliceerd op: 26 augustus 2020
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Key Tengeler
De Grootste Wetgever
Cover van
Dossier Romeinen Bekijk dossier

De basis van ons rechtssysteem ligt in het Romeinse recht. Nog steeds leren rechtenstudenten over deze erfenis van het oude Rome en elke keer dat een jurist naar een wetboek grijpt, is hij schatplichtig aan de Romeinse keizers. Dat geldt voor één keizer in het bijzonder: Justinianus I.

In 528 stond keizer Justinianus voor de senaat van Constantinopel. Met slechts een halfjaar keizerschap achter de rug kondigde hij aan dat hij het onmogelijke zou doen: hij zou ál het Romeinse recht verzamelen en bijeenbrengen in één boek. Dit ging niet alleen om de wetten van de afgelopen honderd jaar, maar ook om alle keizerlijke documenten uit de Romeinse geschiedenis. Elke keizerlijke brief of speech en elk bevel moest in zijn wetboek komen te staan. En Justinianus zou die wetgeving niet alleen verzamelen, maar ook tot een samenhangend geheel aaneenvoegen. Zo ontstond er eindelijk één gecentraliseerd, eeuwig wetsysteem: de Codex Justinianus.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Justinianus wil de wetten eens en voor altijd duidelijk hebben

Bijna honderd jaar eerder had een keizer voor het laatst een poging gedaan het Romeins recht te ordenen. Intussen was er veel gebeurd: Attila de Hun was verslagen, de Vandalen hadden Rome geplunderd, het West-Romeinse Rijk was gevallen en de Ostrogoten hadden Italië veroverd. Het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk was overgebleven, en het centrum voor Romeinse rechtspraak had zich verplaatst naar de hoofdstad Constantinopel.

Nieuwe Oost-Romeinse keizers hadden nieuwe wetten uitgevaardigd die in strijd waren met oude. Rechters en advocaten hadden daar hun eigen interpretaties aan toegevoegd. In de loop van de zesde eeuw zag men door de bomen het bos niet meer. Er bestond zo’n lange traditie van rechtspraak dat een goede advocaat altijd wel een wet kon vinden die zo te interpreteren was dat die zijn cliënt goed van pas kwam. Dat moest een keer afgelopen zijn.

Vastberaden

Justinianus richtte een commissie op met tien belangrijke ambtenaren, geleid door Johannes van Cappadocië. Justinianus zag potentie in deze notaris en promoveerde hem tot zijn juridisch adviseur. Johannes kreeg de vrijheid om met zijn commissie de Romeinse geschiedenis door te spitten op zoek naar belangrijke wetten en die samen te vatten tot een paar regels in het nieuwe wetboek.

Johannes stond bekend om zijn nietsontziende vastberadenheid. Hij leidde niet alleen de Codex-commissie, maar verscherpte ook het belastingstelsel en dat maakte hem niet populair. Tijdgenoten noemden hem wreed en beschuldigden hem ervan dat hij ‘’s ochtends de belastingbetalers beroofde en zich de rest van de dag overgaf aan ongebreidelde losbandigheid’. Toch was het dankzij Johannes dat de commissie in ongelooflijke korte tijd de Codex wist samen te stellen: in anderhalf jaar was het wetboek compleet.

Bezielde wet

Vol trots presenteerde Justinanus zijn Codex. Eindelijk was de Romeinse wetgeving bevrijd van tegenstrijdigheden, zo schreef hij. Maar dat was niet de enige reden dat het voor hem zo belangrijk was om het Romeinse recht te verzamelen. De publicatie van het wetboek betekende ook een versteviging van zijn positie als keizer.

Justinianus was van eenvoudige komaf. Zijn oom Justinus, een succesvolle generaal, had hem geadopteerd en naar Constantinopel gebracht, waar hij onderwezen werd in theologie, geschiedenis en – natuurlijk – recht. Toen Justinus vervolgens de kinderloze keizer Anastasius opvolgde, stond de boerenzoon Justinianus ineens als eerste in de rij om de volgende keizer te worden. Nadat Justinus was overleden, wilde Justinianus laten zien dat hij het keizerschap waard was. Hij deed alles wat van een keizer verwacht werd – en daar nog een schepje bovenop. Hij begon een ambitieus bouwprogramma, vocht tegen de Perzen én hij maakte wetten. Dat was immers wat een keizer hoorde te doen.

Geen tegenstrijdigheid of herhaling zul je in het recht kunnen ontdekken

Alleen wetten uitvaardigen vond Justinianus niet genoeg. Hij maakte van wetgeving zijn paradepaardje, het ultieme bewijs dat hij een waardige keizer was. Hij ging een stap verder dan zijn voorgangers en presenteerde zichzelf als de bron van alle wetgeving – de ‘bezielde wet’. Hij was de enige onweerspreekbare autoriteit. Met zijn wetten wilde hij, geïnspireerd door God, de perfecte samenleving structureren. Als alle wetten in harmonie waren gebracht, zou de samenleving ook in harmonie zijn.

Ultiem handboek

Het bleek echter niet zo gemakkelijk om de wetgeving in harmonie te brengen. De Codex was nog niet afgerond of Justinianus vond het nodig om de wetgeving aan te vullen. In de zomer van 529 verordende hij de ‘Vijftig Beslissingen’ (Quinquaginta Decisiones) om langlopende controverses in de oude juridische teksten te beslechten. Naar eigen zeggen ‘perfectioneerde’ hij hiermee de meningen van juristen.

Mozaïek van Justinianus

Toch zaten die juristen nog steeds met veel vragen. In de Codex waren namelijk alle keizerlijke wetten opgenomen, maar het Romeins recht had ook een lange traditie van juridische commentaren. Er werd een tweede commissie in het leven geroepen, dit keer onder leiding van Tribonianus. Hij was een van de juristen uit de Codex-commissie en was de keizer opgevallen. In september 529 werd hij gepromoveerd tot quaestor, secretaris van de keizer, en in de twaalf jaar die volgden zou alles wat met wetgeving te maken had onder zijn leiding staan.

Tribonianus’ commissie kreeg als taak om 1400 jaar aan Romeinse jurisprudentie te bundelen tot één boek: de Digesten. Dit boek moest als ultiem juridisch handboek gaan gelden voor rechtenstudies en rechtbanken. Als een juridische tekst niet in de Digesten genoemd werd, mocht die niet meer gebruikt worden, en het was verboden nieuwe commentaren op het boek te maken. Vanaf dit moment mocht alleen de keizer het recht nog aanpassen of interpreteren.

Historische prestatie

Terwijl de Digesten gestaag vorderde, diende een nieuw probleem zich aan: door die nieuwe boeken was het lesmateriaal voor rechtenstudenten hopeloos verouderd. Op 21 november 533, een maand voordat de Digesten zijn voltooiing naderde, kondigde Justinianus daarom de Institutiones aan. Dit lesboek voor eerstejaars rechtenstudenten zou voor een juridische basis zorgen die van begin tot eind afkomstig was uit de mond van de keizer.

Om zijn complete omhaal van het Romeinse recht te voltooien, stond Justinianus nog één ding te doen: de Codex updaten. De Digesten en Institutiones verwezen in hun tekst naar de wetten in de Codex, maar deze was niet duidelijk meer in het licht van hun commentaren. De Codex moest dus worden herzien.

In 534, vijf jaar na de start van de Codex-commissie, was de driedelige collectie van het totale Romeinse recht compleet. Wat tegenwoordig bekendstaat als het Corpus Iuris Civilis, het verzamelwerk van burgerlijk recht, was afgerond. Zonder bescheidenheid sprak Justinianus van zijn historische prestatie: ‘Niemand vóór Onze heerschappij heeft ooit gehoopt om nieuwe schoonheid te geven aan de oude wetten die door ouderdom geteisterd werden. Sterker nog: er was niemand die dacht dat de menselijke geest hiertoe in staat was. Maar het is met wonderbaarlijke consistentie dat het Romeinse recht, van de stichting van Rome tot Onze heerschappij – bijna 1400 jaar – is gezuiverd van interne contradicties die zelfs de wetten van de keizers bezoedelden. Geen enkele tegenstrijdigheid of herhaling zul je nu in het recht kunnen ontdekken, zodat nooit meerdere wetten over hetzelfde onderwerp bestaan.’

Perfectionistisch

Het bleek slechts een mooie droom. De wereld veranderde en nieuwe wetten waren nodig. Sterker nog: Justinianus werd ervan beschuldigd dat hij te veel nieuwe wetten uitvaardigde. In de dertig jaar van zijn verdere bestuur – hij regeerde tot 565 – verkondigde hij nog 155 nieuwe wetten, meer dan we van enig andere keizer overhebben.

Het bijzondere aan deze ‘Novellen’ is dat ze in hun geheel zijn overgeleverd. Van de meeste wetten kennen we alleen de sterk ingekorte versie die in de Codex werd gebruikt. De Novellen geven ons daarentegen een kijkje in hoe een wet er echt uitzag: meer als een brief dan als een regel. Het waren bloemrijke teksten namens de keizer, gericht aan de gouverneurs van verschillende provincies. Elke brief begon met een inleiding over hoe de nieuwe wet tot stand was gekomen, behandelde vervolgens de nieuwe regelingen en sloot af met een oproep om de wet verder te verspreiden. De gouverneurs moesten ervoor zorgen dat de brieven werden gekopieerd en gepubliceerd op verschillende plekken in het rijk.

De Corpus Iuris Civilis wordt aangeboden aan keizer Justinianus.

Vooral vlak na de voltooiing van het Corpus Iuris Civilis vaardigde Justinianus vele nieuwe wetten uit. Volgens de keizer was dit wederom om het Corpus te ‘perfectioneren’, maar volgens tijdgenoten wist Justinianus simpelweg niet waar hij moest stoppen. Hij kreeg de bijnaam ‘de keizer die nooit sliep’. Volgens zijn biografen hield de zorg voor zijn onderdanen hem letterlijk dag en nacht bezig. In Novelle 8 schrijft hij zelf: ‘Wij gebruiken de nachten net als de dagen, zodat Onze onderdanen bevrijd van alle zorg rust krijgen, omdat Wij ten bate van allen die zorgen op onze eigen schouders nemen.’

Hetzelfde perfectionisme dat Justinianus dreef om het gehele Romeinse recht tot een coherent geheel te maken, zorgde nu dat hij niet kon ophouden. Hij wilde alles tot in de kleinste details geregeld hebben. In een van zijn wetten schreef hij dat ‘alle zaken van groot tot klein, ja zelfs de allerkleinste, Ons ter harte gaan, en dat er niets is wat Wij aan Onze aandacht laten ontsnappen’.

De keizer blijft maar wetten maken

Justinianus besefte dat hij met het Corpus niet het volmaakte systeem had bewerkstelligd dat hij beloofd had. Keer op keer deed hij moeite om zijn nieuwe wetten te rechtvaardigen en uit te leggen waarom de nieuwe wet toch echt nodig was. Als hem weer een nieuwe klacht over de veelheid aan wetten ter ore kwam, liet hij duidelijk zijn teleurstelling blijken. Begrepen die klagers dan niet dat ‘tegen de verwachting in voortdurend situaties opkomen die niet door hetgeen reeds schriftelijk vastgesteld is verholpen kunnen worden’? De keizer had geen andere keus dan hierop te reageren.

Hoofdrol

Het Corpus Iuris Civilis was misschien niet zo alomvattend als Justinianus in eerste instantie voor ogen had gehad, maar het heeft wel een enorme erfenis achtergelaten. In de bijna duizend jaar dat het Oost-Romeinse (Byzantijnse) Rijk bleef bestaan, bleef het Corpus in gebruik. In West-Europa verdween het een tijd naar de achtergrond, tot het opnieuw opdook in Noord-Italië in de elfde eeuw. Daar vormde het al snel de basis van de internationaal leidende rechtenstudie aan de eerste universiteit van Europa in Bologna.

Zelfs in de negentiende eeuw speelde het Corpus een hoofdrol op het juridische toneel. Het Romeins recht leverde de ruggengraat voor de Napoleontische Code, die definitief een einde maakte aan het feodale stelsel in Europa. Het Corpus was misschien niet eeuwig perfect, zoals Justinianus had gewild, maar het maakte de keizer wel onsterfelijk.

Key Tengeler is historicus en journalist.

Nika-opstand

Politieke hooligans

De hervormingen van Justinianus vielen niet bij iedereen in goede aarde. Zijn strenge belastingstelsel en strijd tegen corruptie ontnamen de elite geld en macht. Om de gemoederen te bedaren organiseerde Justinianus in 532 paardenrenwedstrijden in het Hippodroom. Deze wedstrijden waren net zo populair als de hedendaagse voetbalcompetitie, maar konden ook net zo gewelddadig aflopen. De supporters van de Blauwen en de Groenen gingen regelmatig met elkaar op de vuist. Bovendien hadden deze ‘hooligans’ vaak een politieke boodschap.

Meestal vochten de supporters met elkaar, maar tijdens de wedstrijd van 13 januari 532 trokken ze samen op. Blauwen en Groenen bestormden het paleis onder de strijdkreet ‘Nika!’ (‘Overwin!’). Vijf dagen belegerden ze het paleis en ze eisten het vertrek van de juristen Johannes van Cappadocië en Tribonianus. Ze riepen zelfs een neef van de voormalige keizer uit tot nieuwe keizer.

Justinianus verzon een plan. Hij zond een generaal naar het Hippodroom met een grote zak geld. De generaal sprak met de leiders van de Blauwen en verzekerde hun dat Justinianus aan hun kant stond. De keizer was immers ook een supporter van de Blauwen! Daarna deelde hij het geld uit. Tevreden vertrokken de Blauwen massaal uit het Hippodroom. Op dat moment stuurde Justinianus zijn soldaten eropaf. Duizenden overgebleven opstandelingen werden afgeslacht.

Boete van 10 pond goud

Horizonvervuiling

 Justinianus wilde elk detail in een wet vastgelegd hebben en dat maakt zijn wetten soms verrassend modern. In 538 kwam hij bijvoorbeeld met een Novelle over ‘horizonvervuiling’. Het was in Constantinopel niet geoorloofd binnen 100 voet (circa 30 meter) van de zee een huis te bouwen, maar sommige inwoners hadden geprobeerd deze wet te omzeilen.

In de Novelle legt Justinianus uit dat mensen een zeil hadden gespannen op 100 voet van de zee, wat het uitzicht ontnam, maar wat wel legaal was. Vervolgens bouwden ze hun huis achter het zeil, wat ook legaal was, want het ontnam niet het uitzicht op zee – er stond immers al een zeil voor dat dat deed. Toen het huis af was, haalden ze het zeil weg, en voilà: ze hadden een prachtig optrekje op slechts een paar meter van de zee.

Dit was natuurlijk niet de bedoeling, dus met zijn nieuwe wet benadrukte Justinianus dat ook deze sluwigheid illegaal was. Boete: 10 pond goud.

Meer weten?

The Cambridge Companion to the Age of Justinian (2005) samengesteld door Michael Maas.

Een kleine geschiedenis van het Byzantijnse rijk (2012) Hein van Dolen.

Corpus Iuris Civilis. Tekst en vertaling I-XXII (2012) door J.E. Spruit e.a.

 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 9-2020