Home Dossiers Tweede Wereldoorlog De geschiedschrijving van het Derde Rijk

De geschiedschrijving van het Derde Rijk

  • Gepubliceerd op: 11 april 2005
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Johannes Houwink ten Cate
  • 13 minuten leestijd
De geschiedschrijving van het Derde Rijk
Hitler in de Tweede Wereldoorlog
Dossier Tweede Wereldoorlog Bekijk dossier

Het rommelt in Duitsland. Na zestig jaar boetedoening vraag men zich af of de gewone Duitser niet ook slachtoffer was in de Tweede Wereldoorlog. Was alleen de nazi-top of de hele Duitse bevolking verantwoordelijk voor de Holocaust? Wat was de relatie tussen Adolf Hitler en zijn volk? En pleegden ook de geallieerden oorlogsmisdaden? Een overzicht van recente geschiedschrijving over deze brandende vragen.

Zestig jaar lang in de geschiedschrijving te boek staan als een volk van geüniformeerde criminelen zou iedereen gaan vervelen. In het kielzog van de val van de Muur en de Duitse hereniging wordt zichtbaar dat dergelijke – wetenschappelijk gefundeerde – zelfkritiek bij het grote publiek in Duitsland niet langer aanslaat. Dat is de pogingen het moreel krediet terug te winnen door boetedoening beu.

Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De Duitsers zijn er weer. De Bondsrepubliek is een democratie in het hart van Europa. Zelfs de historici van de sjoa, traditioneel sociaal-democratisch en links-liberaal, morrelen aan het daderperspectief en schrijven studies waaruit blijkt dat er ook goede Duitsers zijn geweest, die onder buitengewoon gevaarlijke omstandigheden joden hebben gered.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Conservatieven vieren, ook in de Bondsrepubliek, de historische overwinning op het communisme. Zij vinden het de hoogste tijd dat met monumenten en herinneringscentra meer aandacht wordt besteed aan de politieke misdaden van links. Waarom wel een monument voor de sjoa in het midden van Berlijn, maar niet voor de slachtoffers van Stalin? Was het stalinisme niet even verwerpelijk als het nationaal-socialisme?

Het grote publiek, in de Bondsrepubliek maar ook daarbuiten, toont zich gevoelig voor dit type simplificaties. Der Untergang is niet alleen een film over de laatste dagen van Hitlers Derde Rijk, maar ook een boek van Joachim Fest, die behoort tot de conservatieve groepering. De publiciteitsmachine spiegelde ons voor dat in deze kaskraker – wat spannend! – een menselijke Hitler wordt gepresenteerd. Dat is niet zo. Natuurlijk aait Hitler zijn hond. Maar maakt dat hem menselijk?

Geheel in strijd met de recente Brits-Duitse geschiedschrijving over het Derde Rijk wekt deze film de indruk dat er maar twee soorten Duitsers bestonden, namelijk zieke en gestoorde Duitsers – de leiders onder aanvoering van Hitler en Goebbels – en plichtsgetrouwe naïevelingen als de adjudanten en secretaresses van de Führer, die ook gewoon maar hun werk deden en er bovendien lief en appetijtelijk uitzagen. Anders gezegd: boek en film pretenderen dat er met het Derde Rijk niet zo heel veel mis was, behalve dat het de verkeerde leiders had. Hitler wordt daarbij vooral kwalijk genomen dat hij de oorlog verloor en niet tijdig wilde inzien dat hij moest capituleren.

Dringen dergelijke populaire beelden ook door in de wetenschappelijke geschiedschrijving van het Derde Rijk? Zeven brandende kwesties aan de hand van recent verschenen boeken.

Iedereen was zielig, ook de Duitsers

Het tweede publiekssucces van het afgelopen jaar was het ook in Nederland succesvolle boek Der BrandDe brand – van Jörg Friedrich. Het is een geschiedenis van de geallieerde bombardementen op Hitler-Duitsland, die vijf jaar geduurd zouden hebben – het waren er in werkelijkheid drie. Dit is een saai boek, met eindeloze beschrijvingen van allerlei mooie gebouwen die we nu niet meer kunnen zien omdat ze zijn stukgegooid. Ook de gevolgen van de luchtoorlog voor de gewone Duitsers komen er zeer expliciet in voor, in een stijl die bijna pornografisch is.

Natuurlijk is het waar dat het Derde Rijk in de as werd gelegd. Maar dat maakt de gewone Duitsers nog niet tot slachtoffers. De geallieerden hadden hier goede redenen voor; eerder – onder meer in Afrika – opgedane ervaringen leken te bewijzen dat bombardementen oorlogen konden beslissen. Met het bombardement van Rotterdam in gedachten kan Nederland hierover meepraten. Ons leger capituleerde in mei 1940 uit angst voor verdere bombardementen.

Friedrich, die de geallieerde vliegers typeert als beulen, lijkt daarbij te vergeten dat deze bij tienduizenden neergehaald en gesneuveld zijn. Sommigen van hen boven Nederland. Op het graf van zo’n vlieger in het Drentse dorp Gieten staat de regel A place forever England, ontroerende woorden. Hier ligt iemand die bereid was om ook voor ónze bevrijding te sterven.

Wel is het zo – eerlijk is eerlijk – dat leiders als Churchill er hoegenaamd geen problemen mee hadden om zoveel mogelijk Duitse slachtoffers te maken, met in het achterhoofd de weduwen en wezen van Londen, die hun pensioenen dankten aan de Luftwaffe. Het ging ook om wraak: om te laten zien dat wraak kon worden genomen en wérd genomen. Het was oorlog.

Het bombardement van Dresden was misdadig

Als wij in de geallieerden onze bevrijders blijven zien, neemt dat niet weg dat deze helden ook misdaden hebben begaan. De vuurzee waarin de geallieerde vliegers Dresden veranderden, deels door stom toeval – mooi weer, een geniale master bomber, het gebrek aan luchtafweer -, was een oorlogsmisdaad. De bevolking van Dresden werd gebraden doordat de temperatuur in de binnenstad opliep tot duizend graden. Wie Dresden, dinsdag 13 februari 1945 van de Britse journalist Frederick Taylor leest, komt te weten dat degenen die voor het vuur vluchtten in fonteinen daarin niet werden gebakken maar gekookt.

Dit werk biedt militaire geschiedenis op z’n allerbest, niet geschreven op basis van de herinneringen van generaals, maar op grond van getuigenissen – egodocumenten en interviews – van gewone mensen, voor een deel afkomstig uit archieven die toegankelijk werden na de val van de Muur. Het is zo goed geschreven dat je denkt naar een film te kijken. Je ziet voor je hoe de bommenwerpers, voor één keer zonder doodsbenauwd te hoeven zijn voor luchtafweer, hun tapijt konden uitrollen. Ze smeten de stad willens en wetens helemaal stuk, in een letterlijk adembenemend tempo.

Toch is Taylors boek een passend antwoord op het larmoyante Duitse zelfbeklag van Friedrich. Hij nuanceert mythes die in de Bondsrepubliek, bij extreem-rechts, en vooral in Dresden zelf, gemeengoed zijn geworden. Het bombardement was geen holocaust. Er waren niet honderdduizenden slachtoffers, maar ongeveer 35.000. Het is niet waar dat geallieerde jachtbommenwerpers onschuldige burgers van dichtbij doodschoten. Dergelijke vliegtuigen waren er niet, en als ze er wel waren geweest, hadden zij ook last van de warmte gekregen. Het geallieerde doel in Dresden was bovendien de Duitse industrie, die er wel degelijk was.

Dresden was, concludeert Taylor, een oorlogsmisdaad, in een inhumane oorlog die van geallieerde kant werd gevoerd om een genocidaal bewind te verpletteren. Die oorlog duurde vreselijk lang. Daarmee komt – al zegt Taylor dat niet expliciet – een andere vraag aan de orde.

Waarom hielden de Duitsers de oorlog zo lang vol?

Van dezelfde kwaliteit als Taylors boek over Dresden is De Slag om Duitsland 1944-1945 van Max Hastings over het laatste oorlogsjaar, waarin de geallieerde troepen niet konden wat de Duitsers onder de briljante strategische leiding van Hitler in 1939-1941 wel deden: Blitzkrieg voeren en winnen. Volgens Hastings, een grandioze auteur, woedden er twee oorlogen tegelijk. Een betrekkelijke normale landoorlog met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in het westen en tegelijkertijd een bestiale slachtpartij van Russen en Duitsers aan het oostelijke front.

‘Goddank bewoonden de Amerikanen en de Britten een ander universum dan de Russische soldaten,’ schrijft hij. Maar Hastings beschouwt ook de gezagsgetrouwe gepensioneerde Wehrmacht-soldaten die zich nu beklagen over het bombardement op Dresden als misdadigers. Met instemming citeert hij Helmut Schmidt, de vroegere bondskanselier, die in de oorlog officier bij de luchtafweer was. Schmidt gaf ononwonden toe dat wat de Wehrmacht in de Sovjet-Unie aan misdaden had begaan qua wreedheid het Rode Leger overtrof. En die wreedheden waren ondenkbaar zonder de participatie van de gewone Duitse soldaat.

De Duitsers hielden de oorlog zo lang vol, omdat ze wílden volhouden, zoals uiteindelijk de geallieerden niet hebben gewonnen omdat ze sterker waren, maar omdat ze nog meer wilden winnen dan de Duitsers. Natuurlijk is oorlogvoeren ook een kwestie van mankracht, hulpbronnen en dergelijke. Maar voor een misschien nog groter deel wordt een oorlog beslist door de vraag wie er bereid is voor de overwinning de hoogste prijs te betalen. Stalin wist wie dat was: hij zelf. Kon het Churchill niet schelen hoeveel Duitse burgerslachtoffers hij maakte, Stalin interesseerde het niet hoeveel Sovjet-burgers en -soldaten hij zou verliezen.

Hitler en de Duitsers

De kwestie van het Duitse uithoudingsvermogen raakt heel direct aan de band tussen Hitler en de Duitse bevolking. Hitler dacht al na een paar jaar van grote successen, vanaf 1936 of 1937, dat hij de Messias was. Veel Duitsers geloofden dat ook. Hitler was een ‘communicator’ avant la lettre. Persoonlijk was hij een lege doos; als dictator een spiegel waarin gewone Duitsers zichzelf herkenden. Zelf verwoordde hij het gevoel dat hij geen gezalfde maar een verkozen verlosser was met de woorden: ‘dat jullie mij hebben gevonden, uit talloos veel miljoenen.’

Misschien is liefde niet het goede woord voor de speciale relatie tussen de leider en zijn miljoenen volgelingen. ‘Obsessieve kalverliefde’ lijkt geschikter. Het was niet ongewoon dat getrouwde Duitse vrouwen die ‘de Führer in de ogen hadden gezien’ intuïtief zeiden te begrijpen dat hij, en hij alleen, alles maar dan ook werkelijk alles weer helemaal goed zou maken. Hitler beloofde een paradijs waar vele Duitsers even sterk naar verlangden als hijzelf. Als zij aan het paradijs dachten, zagen ze Hitler.

Hoe die band tussen Hitler en de Duitsers historisch gegroeid is, is het thema van een nieuwe driedelige geschiedenis van het Derde Rijk van de Engelse historicus Richard J. Evans. Het eerste deel, Opkomst, verscheen dit jaar. Onder het in de Duitse geschiedschrijving gangbare motto dat er in den beginne Bismarck was, traceert Evans de wortels van het Derde Rijk in het keizerlijke Duitsland. Zijn eerste deel bevat een complete geschiedenis van de Republiek van Weimar. Dit is misschien een beetje veel van het goede, maar wat beheerst hij een groot vakgebied!

Evans wil de kloof dichten tussen academische historiografie en geschiedschrijving voor een breed publiek. Wie geen Duits kan of wil lezen, moet Evans zeker kopen, al is hij stilistisch geen virtuoos. Maar anders dan Evans lijkt te suggereren zijn er in de Bondsrepubliek wel degelijk schitterend geschreven, toegankelijke algemene studies over het Derde Rijk.

Verführung und Gewalt (verleiding en geweld) van Hans-Ulrich Thamer is naar mijn smaak daarvan een van de beste. In tegenstelling tot Evans beschouwt de christen-democraat Thamer het Derde Rijk als een radicale breuk met het Duitse verleden. Zijn compacte boek behandelt vooral de binnen- en buitenlandse politiek, de nationaal-socialistische totalitaire staat en de opmars naar de wereldoorlog. De oorlogsperiode zelf komt er bij Thamer bekaaid af, maar dat is dan ook het enige nadeel van dit werk.

De gewone Duitsers en de sjoa

Vergeleken bij de bloei van de Britse militaire geschiedschrijving over de oorlog is de oogst aan nieuwe studies over de sjoa dit jaar beperkt. Maar de kwaliteit is soms des te hoger. Dit jaar is Holocaust van Dieter Pohl, een boek uit 2001, eindelijk in het Nederlands vertaald. Het handzame boek van nog geen tweehonderd bladzijden bevat eenvoudigweg alles wat u over de sjoa wilt weten.

Het beeld dat Pohl schetst van de Duitse betrokkenheid bij de sjoa is dat van algemene medeplichtigheid. Je kunt – letterlijk – geen Duitse instantie bedenken die geen vuile handen heeft gemaakt. De Duitse daders vormden een afspiegeling van alle geledingen van de nationaal-socialistische samenleving. De gewone Duitse soldaten en overige functionarissen deinsden werkelijk nergens voor terug.

Natuurlijk verschijnt er in een herdenkingsjaar ook gewoon rotzooi. Wie Auschwitz van Laurence Rees leest, moet van holo-porno houden en daarbij ook nog een sterke maag hebben. Quasi-integer draagt Rees zijn boek op aan de nagedachtenis van de slachtoffers, maar hij staat eindeloos stil bij verhalen over een bordeel in Auschwitz, de medische experimenten, en de verliefdheid van een SS-man op een joodse vrouw met een baantje. Er blijft de lezer werkelijk niets bespaard.

Daarentegen is Auschwitz. Een geschiedenis, van de Duitse historica Sybille Steinbacher, degelijk vakwerk, omdat Auschwitz hierin juist niet behandeld wordt als een ander universum, maar als een kamp dat in een Pools-Duitse stad lag, en in die specifieke regionale context uitgroeide tot het epicentrum van de zogenoemde Endlösung. Alles wat Ian Kershaw aan lof had voor dit boek is terecht. Het is kort en betrouwbaar, zo kort en zo betrouwbaar als het boek van Pohl over de sjoa als geheel.

Stalin, de nieuwe Hitler

In de tijd dat Nederland en de Bondsrepubliek deel uitmaakten van Het Vrije Westen, tijdens de Koude Oorlog, was het gemeengoed om Stalin en Hitler onder één noemer te brengen. Als vijandelijke dictator was Stalin de nieuwe Hitler. Zo gangbaar als deze vergelijking in de publieke opinie was, zo weinig navolging vond deze in de wetenschap. De Brit Richard J. Overy, misschien wel de beste historicus van zijn generatie en extreem productief, met een voorliefde voor grote vraagstellingen, heeft deze vergelijking nu toch aangedurfd.

Daarbij probeert hij naar antwoorden te zoeken die meer bieden dan de theorie van het totalitarisme. Die houdt in dat de heerschappij van Hitler en Stalin berustte op de angst die deze geestelijk gestoorde tirannen genereerden. Het uitgangspunt van Overy is echter dat de dictators niet optraden als solo-artiesten, maar dat de farce die zij ophielden bestond bij de gratie van een of andere vorm van acceptatie – ideologische overeenstemming of vluchtgedrag – door de bevolking. Wat Overy in feite doet is het meer recente onderzoek naar Hitler en de Duitsers projecteren op Stalin en de Russen.

Messcherp is Overy waar hij schrijft over de functie van terreur. Repressie ziet hij niet als een bewijs van macht, maar juist als indicatie van zwakte. In de vrees voor de denkbeeldige vijand – de jood of de contra-revolutionair – leken beide systemen en beide dictatoren het meest op elkaar. Agressie en haat waren geen ondeugden maar deugden, beginselen van politieke moraal. Het waren die haatgevoelens die in elk geval voor een deel verklaren waarom politiek geweld beide dictaturen kenmerkte. De populistische – en populaire – heersers Hitler en Stalin gingen over lijken. Zij voelden zich echter geen moordenaars, maar verlossers.

Is iedereen in staat om genocide te plegen?

Hitler en Stalin zijn twintigste-eeuwese iconen van geweld en genocide. Adolf Eichmann is dat ook, en daarom was het ontbreken van zijn biografie een belangrijke omissie. David Cesarani, een land- en generatiegenoot van Overy, heeft nu de eerste en waarschijnlijk ook definitieve biografie van Eichmann geschreven. Trefzeker en venijnig legt Cesarani uit hoe elke naoorlogse generatie een nieuw beeld van Eichmann schiep.

In de eerste naoorlogse decennia leek het fascisme uitgeroeid en genocide een historische aberratie. Eichmann – en vele Duitsers met hem – waren demonen met pathologische trekken. Ze waren gestoord en ziek. Hannah Arendt en andere aanhangers van de totalitaristische school zagen in Eichmann daarentegen een product van het politieke systeem. De historici die niet de vraag naar het waarom, maar die naar het hoe van de jodenmoord aan de orde stelden, benadrukten de directe betrokkenheid van vele Duitsers, onder wie Eichmann, bij de jodenmoord.

Ten slotte, schrijft Cesarani, bleek dat met de ondergang van het Derde Rijk en de val van de Muur wel de totalitaire systemen tot het verleden behoorden, maar politiek geweld en genocide allerminst. Integendeel, genocide heeft een ‘absolute comeback’ gemaakt. In een wereld die ‘wordt overstroomd door vluchtelingen en slachtoffers van “etnische zuivering”‘, waarin ‘racisme en fanatisme de politiek blijven bepalen’, blijkt Eichmann ‘steeds meer een mens van onze tijd’.

Is iedereen, vraagt Cesarani zich af, in staat tot massamoord?