Home COLUMN Annejet van der Zijl over de vergeten scheepsramp van 1939

COLUMN Annejet van der Zijl over de vergeten scheepsramp van 1939

  • Gepubliceerd op: 22 april 2016
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Annejet van der Zijl
  • 4 minuten leestijd
COLUMN Annejet van der Zijl over de vergeten scheepsramp van 1939

Op zoek naar een onbekende scheepsramp, stuitte Annejet van der Zijl op de eerste Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Hun leed bleef altijd verborgen. ‘Het is net alsof mijn moeder nooit heeft bestaan,’ zegt een dochter van inmiddels 80 jaar.

‘Nooit heb ik zoiets gezien als de scène op het dek na de eerste explosie. Bloedende mannen, vrouwen en kinderen lagen verspreid tussen stukken hout en glassplinters… Overal bloed, baby’s huilden, er klonk geschreeuw, de zee brandde… De stoom van de gesprongen olieleidingen maakte het moeilijk om iets te zien. Terwijl we probeerden ons in veiligheid te brengen, kwam de tweede explosie en werd ik de lucht in geblazen.’

Het zouden ooggetuigenverslagen van de recente terreuraanslagen kunnen zijn: dezelfde chaos, dezelfde verbijstering, dezelfde totale ontreddering. Maar het zijn de verhalen van de overlevenden van de scheepsramp van het Nederlandse passagiersschip Simon Bolivar, dat op 18 november 1939 op weg naar Paramaribo bij Harwich op twee Duitse mijnen liep. Honderdtwintig van de bijna vierhonderd opvarenden overleefden de ondergang van het schip niet. Onder hen waren 34 kinderen van twaalf jaar of jonger.
 

Het gezin Wensing aan boord van de Simon Bolivar

Behalve Britten waren er ook veel Nederlanders aan boord. Zoals het gezin van Gerard Wensing, die politieman op Aruba was. Ze kwamen net terug van verlof, dat ze hadden doorgebracht bij zijn familie in Twente. Hier was hun zevende kind geboren. Toen ze de thuisreis naar de West aanvaardden, lieten ze de twee oudste meisjes achter bij Gerards moeder. ‘Dat vonden ze veiliger, omdat er toen nog maar zo weinig blonde kinderen op het eiland waren,’ vertelt de nu 80-jarige Mien.

Achteraf redde die beslissing het leven van Mien en haar zusje. Want na een voorspoedige reis vanuit IJmuiden werd de Simon Bolivar op die noodlottige novemberdag om 23.25 uur in de avond plotseling uit het water getild door een enorme ontploffing aan stuurboord. De kapitein op de brug was op slag dood. Tien minuten later, net toen de inderhaast gestreken reddingsboten zich vulden met geschrokken en gewonde passagiers, ontplofte aan bakboord de tweede mijn. Officieel was het gebied mijnenvrij, maar daar hadden de Duitsers, op dat moment al enkele maanden officieel in oorlog met Engeland, geen boodschap aan gehad.
 

Met de baby in haar armen verdween Marie Wensing in de golven

Later zou Gerard Wensing vertellen hoe hij vanuit een reddingsboot zijn vrouw nog had gezien in de ijzige, met olie bedekte Noordzee. Ze had geroepen dat de baby in haar armen dood was. ‘Laat het gaan,’ had hij teruggeroepen terwijl hij zijn armen naar haar uitstrekte, ‘red jezelf!’ Maar Marie Wensing kon of wilde het lichaampje van haar laatstgeborene niet meer loslaten en verdween in de zwarte golven. Wensink werd samen met zijn oudste zoontje, de enige die hij uit de chaos had kunnen redden, uit het water gehaald door te hulp geschoten Britse mijnenvegers.

Die nacht dwaalde het tweetal door een Brits treinstationnetje dat door hun redders tot noodopvang was uitgeroepen, op zoek naar de rest van het gezin. Overal huilende kinderen – maar geen blonde jongetjes die Wensink heetten. Tot Gerards oudste riep: ‘Kijk, pa, het schoentje van onze Albert!’ En inderdaad, de peuter was gered. Hij was per abuis echter bij de zwarte kinderen ondergebracht, omdat hij zo onder de olie zat dat niemand kon vermoeden dat er eigenlijk een blank jongetje onder zat.  
 

Geen compensatie

En zo kwam het gehalveerde en getraumatiseerde gezin daags na hun vrolijke uitreis weer terug in Twente. Kort nadat Wensing alleen naar Aruba was teruggekeerd om de zaken voor zijn nu moederloze gezin in orde te maken, raakte ook Nederland in oorlog met Duitsland. Daardoor groeiden de vier overlevende kinderen uiteindelijk bij hun Twentse grootmoeder op. Toen ze hun vader in 1945 weer zagen, was hij een vreemde voor ze geworden en zijn vroege dood verhinderde dat ze de draad weer konden oppakken.

‘Ik mag niet klagen: wij hadden een heel fijne jeugd bij oma,’ zegt Mien. ‘Ondanks de oorlog, ondanks het feit dat eigenlijk niemand tijd of aandacht had voor ons verhaal, ondanks het geldgebrek. Omdat wij officieel op Aruba woonden en we in 1939 nog niet in oorlog waren, is ons gezin nooit officieel beschouwd als slachtoffer daarvan en dus ook niet gecompenseerd.
 

Drang naar erkenning van deze eerste Nederlandse oorlogsslachtoffers

Maar het gemis is altijd gebleven: ik heb mijn moeder, en eigenlijk ook mijn vader, nooit leren kennen. En nu ik ouder word, steekt het toch dat mijn moeder en mijn omgekomen broertjes en zusje eigenlijk niet eens lijken te hebben bestaan – geen monument, niets. Terwijl ze feitelijk de allereerste Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog waren. Ik zou het heel fijn vinden als ze toch eens, ergens, als zodanig zouden worden erkend.’
Bij dezen.
 
Met dank aan Mien Ending-Holthuis en Trudy van Esch.
 
  

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 5 - 2016