Sinds hun oprichting worstelen de Verenigde Staten met hun relatie tot de rest van de wereld. Moeten ze zich afzijdig houden of juist niet? Onder invloed van Donald Trump maakt het isolationisme een comeback.
In september 1796 bereidde Amerika’s eerste president, George Washington, zichzelf en zijn land voor op een wisseling van de wacht. Hij gaf een voor die tijd revolutionair voorbeeld door na twee termijnen vrijwillig terug te treden. In een Farewell Address aan het Amerikaanse volk stortte Washington zijn hart uit. Hij schreef over zaken die hem dwarszaten, zoals de ‘neiging tot partijvorming’, die hij destructief achtte. Ook sprak hij zich expliciet uit tegen permanente politieke bondgenootschappen met Europese grootmachten. Totdat Amerika zich meer had ontwikkeld kon het zich beter neutraal opstellen, vond de president.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Voorstanders van isolationisme mogen Washington graag aanhalen als hun leidsman. Dat is niet terecht. Dit waren de woorden van een president van een nieuw land dat zichzelf nog moest uitvinden en zijn rol in de wereld nog moest bepalen. Hij liet ook de mogelijkheid open dat dit ooit zou kunnen veranderen. Ook al hield Washington die slag om de arm en gebruikte hij de term niet, de hang naar isolationisme is een belangrijke Amerikaanse karaktertrek geworden. Zo gezien lijkt het naoorlogse internationalisme eerder een uitzondering, zeker nu het isolationisme weer populair is.
Washingtons stellingname – geëchood door latere presidenten – hield rekening met de ligging van het land, een oceaan verwijderd van de Europese machten. Amerika nam een ‘losgekoppelde en afgelegen positie’ in. Het kon zich vanwege zijn strategische ligging neutraliteit permitteren. Dat wil niet zeggen dat de wereld Amerika met rust liet: in 1812 voerde het een oorlog met Engeland. En Amerika isoleerde zichzelf al evenmin. Het land was buitengewoon actief in de negentiende-eeuwse diplomatie. Maar altijd was het basissentiment om geen permanente verstrengelingen aan te gaan.
Washingtons Farewell Address
In zijn afscheidsrede sprak Washington zich uit tegen permanente politieke bondgenootschappen met Europese grootmachten. Totdat Amerika zich meer had ontwikkeld, schreef Washington, kon het zich beter neutraal opstellen. Het land had op dat moment geen politieke of economische belangen die een Europees bondgenootschap rechtvaardigden. Washingtons stellingname was tijdgebonden: als Amerika wel tot volle ontwikkeling zou zijn gekomen, zou dit ook anders kunnen uitpakken. In 1801 echode Thomas Jefferson Washingtons boodschap in zijn inaugurele rede: ‘Vrede, handel, en oprechte vriendschap met alle naties – verstrengelende banden met geen enkele natie.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Niet meer afzijdig
Afgezien van bemoeienis met zijn eigen regio bleef Amerika op afstand van de wereld, totdat president Theodore Roosevelt het land vanaf 1901 de twintigste eeuw in sleepte. Dat kon ook moeilijk anders, want na de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898 had Amerika een kolonie in de vorm van de Filipijnen, terwijl Hawaii een Amerikaans ‘territory’ was geworden. De Pacific was, nog meer dan tevoren, de achtertuin geworden. Alleen al daarom kreeg de buitenlandse politiek een internationaler karakter.
Het land was nu nadrukkelijk op het wereldtoneel aanwezig. In 1906 leidde Roosevelt de vredesbesprekingen na de Russisch-Japanse oorlog van 1905, die de Russen hadden verloren. Hij hield er de Nobelprijs voor de Vrede aan over. Een jaar later stuurde de president de Amerikaanse vloot, ‘the great white fleet’ (de schepen waren wit geschilderd), de wereld rond om te laten weten dat Amerika meedeed. Het bleef niet onopgemerkt, al had het weinig directe gevolgen. Op afstand sloeg Amerika gade hoe Europa op pad ging richting zelfdestructie.
Geen wonder dat president Woodrow Wilson in 1917 de grootste moeite had zichzelf en het land in het oorlogsgewoel te storten. Wilson was net herkozen met de slogan ‘he kept us out of the war’, maar na de hervatting van de duikbootoorlog in het voorjaar van 1917 konden de Verenigde Staten niet meer afzijdig blijven. Het vanzelfsprekende isolationisme werd opzijgezet en vervangen door een even klassiek Amerikaans exceptionalisme: Amerika zou de wereld laten zien hoe het wél moest. President Wilson, niet vrij van messianistische aanvechtingen, wilde een betere wereld bouwen, ‘safe for democracy’. Hij ging hoogstpersoonlijk naar Parijs om de vredesonderhandelingen te leiden. Daar waren zijn Veertien Punten de basis voor verscheidene verdragen, ook al kwamen ze uiteindelijk nauwelijks uit de verf.
Onveranderd bleef dat de Amerikaanse bevolking in haar hart geen behoefte had aan betrokkenheid bij de wereld. Het bloedbad in Europa had Amerikanen alleen maar meer overtuigd van de noodzaak zich afzijdig te houden. Vandaar dat de Volkenbond, Wilsons vehikel om oorlogen te voorkomen, aan het thuisfront niet onomstreden was. De gemiddelde burger gaf er weinig om en was vooral geïrriteerd vanwege de recessie die op de oorlog volgde. En in de Senaat, die verdragen moest goedkeuren, werd luidkeels geklaagd over mogelijk verlies aan soevereiniteit. De tegenstanders, geleid door de Republikeinse senator Henry Cabot Lodge, blokkeerden de Amerikaanse deelname. Mede daardoor werd de Volkenbond een tandeloze organisatie die in het Interbellum geen rol van betekenis speelde.
Amerikanen hadden geen behoefte aan betrokkenheid bij de wereld
Overigens werd pas in deze jaren de term ‘isolationisme’ courant, als definitie van iets dat voordien geen naam nodig had, zo vanzelfsprekend was het.
Roosevelts frustraties
In de jaren dertig nam het Congres verscheidene vergaande neutraliteitswetten aan, gestimuleerd door de ontwikkelingen in Europa waaraan het part noch deel wilde hebben. President Franklin D. Roosevelt, die al in een vroeg stadium de gevaren zag, zowel in de Pacific als in Europa, maakte zich steeds grotere zorgen. De Verenigde Staten hadden weinig oog voor de toenemende agressie van Japan. De invasie van China die onder meer zou leiden tot de ‘Rape of Nanking’, de moord op 300.000 burgers, werd betreurd, maar niet meer dan dat.
In die context besloot Roosevelt in 1937 kanttekeningen te zetten bij het heersende isolationisme. In een toespraak in Chicago stelde de president dat in deze wereld landen van elkaar afhankelijk waren en solidair moesten zijn. ‘Ontsnappen [is] niet mogelijk door simpel isolement of door neutraliteit,’ vond Roosevelt. Hij poneerde dat landen die zich misdroegen buiten die internationale gemeenschap moesten vallen.
Het was een proefballon en Roosevelt schrok van de publieke reactie. Hij krabbelde snel terug in nietszeggende algemeenheden, terwijl de neutraliteitswetten alleen nog maar werden aangescherpt. Met moeite torpedeerde de president een voorgesteld amendement op de grondwet dat een referendum eiste voordat het Congres oorlog kon verklaren. Roosevelt zag hoe gevaarlijk de nazi’s waren en wat het gewetenloze imperialisme van Italië en Japan betekende, en hoe dat een militaire dreiging voor Amerika zou worden. Voorzichtig probeerde hij de defensie-uitgaven te verhogen, geholpen door de Republikeinen die niet fascisme maar communisme als grootste dreiging zagen.
Toen Groot-Brittannië in september 1939 Duitsland de oorlog verklaarde, na de inval in Polen, verklaarde Roosevelt dat Amerika neutraal was. Maar in een radiopraatje zei hij dat hij van de gewone Amerikaan geen neutraliteit kon verlangen: ‘Zelfs iemand die neutraal is, heeft het recht de feiten af te wegen.’ Het was een mooie formulering van zijn eigen frustraties: hij wilde Engeland graag helpen, maar hij moest zich inhouden omdat zijn burgers nog niet zo ver waren. Roosevelts opmerking was voldoende om de isolationisten op de kast te jagen.
Defaitisme
Roosevelt probeerde de Engelsen te helpen om op cash-and-carry-basis wapens te kopen, hij joeg er een dienstplichtwet doorheen en sloot een deal met de Engelse premier Winston Churchill om vijftig oude Amerikaanse destroyers te ruilen voor marinebases in Newfoundland en het Caribisch gebied. Ondertussen begon de binnenlandse oppositie zich te organiseren. Een luidruchtige criticus van Roosevelt, zowel van de New Deal als van zijn internationalisme, was de katholieke priester Father Coughlin. Zijn radiopraatjes waren populair en zijn boodschap schuurde aan tegen een Mussolini-vriendelijk fascisme.
Maar de meest zichtbare leider van het verzet tegen Roosevelts internationalisme werd Charles Lindbergh, die als eerste vliegenier solo en non-stop de oceaan was overgestoken en gold als een all American hero. Lindbergh had zich laten inpakken door de Duitsers en was trots op de onderscheiding die Hitler hem had gegeven. De Duitse oorlogsmachine had hem zo geïmponeerd dat hij het vertrouwen had verloren dat Engeland kon overleven. Eenzelfde soort defaitisme beving ook Roosevelts ambassadeur in Londen, Joe Kennedy. De president negeerde zijn ambassadeur en onderhield zelf contacten met Churchill, maar hij maakte zich zorgen over een mogelijke kandidatuur van Kennedy in 1940, als isolationist.
Niet Kennedy, die vastzat in Londen, maar Lindbergh werd het uithangbord van het isolationistische America First Committee, dat in september 1940 was opgericht. Op het hoogtepunt had de organisatie meer dan 800.000 leden in 450 afdelingen over het hele land. De argumentatie voor isolationisme was klassiek: geen land zou Amerika kunnen aanvallen, ook niet als Duitsland Engeland zou verslaan. Geleidelijk aan werd de toon van de vliegenier schriller. Op 11 september 1941 hield hij de toespraak die zijn plaats in de geschiedenis zou bepalen. ‘De drie belangrijkste groepen die dit land voortdrijven naar een oorlog zijn de Engelsen, de Joden en de regering-Roosevelt,’ zei Lindbergh. De Joden zouden ook de media controleren. Dit waren niet meer de woorden van iemand die neutraal was, Lindbergh wekte de schijn dat hij zich aan de Duitse kant geschaard had.
In 1940 werd het America First Committee opgericht
De Japanse aanval op Pearl Harbor, op 7 december 1941, maakte korte metten met de illusie van absolute veiligheid. Een dag later verklaarde het Congres Japan de oorlog, waarop Duitsland en Italië de oorlog verklaarden aan Amerika. Dat was een gelukje voor Roosevelt, want als Amerika het isolationisme al liet varen, dan was dat eerder om tegen Japan te vechten dan tegen Duitsland en Italië.
Roosevelt bepaalde uiteindelijk tijdens de oorlog dat Europa voorging, maar een groot deel van de Amerikaanse aandacht en vuurkracht zat in de Pacific. Het America First Committee hief zichzelf vier dagen na de aanval op. Isolationisme was even uit de mode. Niemand nam meer ‘America First’ in de mond tot Donald Trump dat in 2016 ging doen, en de reputatie van Lindbergh heeft zich nooit hersteld.
Verantwoordelijkheid
Het was geen verrassing dat na de oorlog het klassieke isolationisme weer de kop opstak. Het was nooit echt weggeweest, alleen tijdelijk opgeborgen. Vooral bij de Republikeinen bestond een sterke stroming van isolationisten, geleid door senator Robert Taft.
Eisenhower wilde samenwerking
Op 10 juni 1953 reageerde president Dwight Eisenhower op kritiek op zijn buitenlands beleid door isolationisten. De Verenigde Staten waren gewikkeld in een wereldwijde strijd tegen het communisme, zei hij. Eisenhower verwierp het idee van senator Robert Taft dat Amerika een eigen, onafhankelijke buitenlandse politiek kon voeren. Alle vrije landen moesten samen een vuist maken: ‘Er is niet zoiets als gedeeltelijke eenheid.’ Zijn beleid leunde op twee stellingnames. Hij wilde een antwoord op communistische agressie door meerdere landen, niet door Amerika alleen. Daarnaast vond hij dat de Amerikaanse defensie moest worden opgebouwd rondom kernwapens en dat minder moest worden uitgegeven aan traditionele krijgsmachtonderdelen.
Gelukkig voor Roosevelt en daarna voor president Harry Truman was een belangrijkere Republikein, de aanvankelijk isolationistische senator Arthur Vandenberg, na Pearl Harbor bekeerd tot een gedegen internationalist. Vandenberg was van 1947 tot 1949 de voorzitter van de commissie voor Buitenlandse Zaken van de Senaat en hielp president Truman diens internationale koers uit te zetten. Zowel Democraten als Republikeinen steunden het lidmaatschap van de Verenigde Naties om Amerika bij de les te houden.
In de eerste naoorlogse jaren was er ook tweepartijensteun voor de Truman Doctrine: hij liet Amerika overal interveniëren waar een vrij land werd bedreigd. Ook gingen ze akkoord met het Marshallplan en de oprichting van de NAVO, al moesten sommige politici worden overgehaald met overdreven dreigingsverhalen. De vooruitziende staatslieden in deze jaren wisten dat kernwapens en de wereldwijde tegenstellingen tussen de bezitters ervan afzijdigheid gevaarlijk maakten. De Koude Oorlog was een wereldwijde strijd, maar op de achtergrond worstelde Amerika nog altijd met de aanvechting om zich terug te trekken.
Senator Robert Taft probeerde in 1948 en in 1952 de Republikeinse nominatie te verwerven met een onversneden isolationistische boodschap. Sterker nog, in 1952 kon generaal Dwight Eisenhower, de militaire leider van de invasie op juni 1944 en het eerste hoofd van de NAVO, enkel worden overgehaald om presidentskandidaat te worden in de wetenschap dat de Republikeinen anders zouden terugvallen op het America First-isolationisme.
Eisenhowers overwinning en zijn stabiele en gezaghebbende hand tijdens de eerste jaren van de Koude Oorlog zetten Amerika op het spoor van internationalisme en betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de wereld. En er valt wat voor te zeggen dat die Pax Americana, ondanks zijn onaantrekkelijke kanten en foute afslagen, leidde tot een meer stabiele en meer democratische wereld.
Ongeleid projectiel
De periode van onbetwiste wereldwijde activiteit van de Verenigde Staten kwam ten einde met de val van de Muur en de ondergang van de Sovjet-Unie. Het leidde tot overmoed en arrogantie, en gekakel over een unipolaire wereld, waarin Amerika alles naar zijn hand zou kunnen zetten. Bill Clintons minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, had het over een ‘onmisbare natie’.
Onder president George W. Bush werd Amerika een ongeleid projectiel. In de naweeën van 9/11 verwierpen neoconservatieve Republikeinen het isolationisme. Ze vonden het juist nodig de hele wereld naar Amerikaans beeld te hervormen, om democratie te verspreiden. Het was Amerikaans exceptionalisme in de overdrive. De door president Bush gestarte oorlogen in Afghanistan en Irak waren er het gevolg van.
American Century
Henry Luce, de uitgever van het weekblad Time, schreef in februari 1941 dat Amerika de ‘Goede Samaritaan voor de wereld’ moest zijn en democratie moest verspreiden. De twintigste eeuw moest de ‘American Century’ worden. Amerika had de oorlog gewonnen, zonder binnenlandse schade en met een op massaproductie ingestelde industrie. Het gaf Amerika zelfvertrouwen, en leidde zelfs tot enige arrogantie. De opdracht was van die American Century iets goeds te maken. Voor veel Amerikanen sprak het helemaal niet vanzelf dat dit goed uit zou pakken: de depressie was niet vergeten en oorlogen werden vaak gevolgd door een recessie. Het gevoel van onkwetsbaarheid van voor Pearl Harbor was verdwenen, de oceanen boden niet meer vanzelfsprekend veiligheid. Isolationisme viel niet vol te houden, dat zagen ze ook wel, maar de oude wens van afstand tot de wereld was niet zomaar verdwenen.
Na twintig jaar zinloos oorlog voeren tegen enorme kosten, kon het isolationisme een comeback maken. Dat is ook het gevolg van de wereldwijd verknoopte economie, die weliswaar een belofte inhield van langdurige vrede – je kon niet zonder elkaar – maar die tegelijkertijd leidde tot binnenlandse pijn vanwege verlies aan industriële kracht. Geen wonder dat Amerikaanse kiezers naar hun eigen land kijken en geen zin hebben veel geld te besteden in de rest van de wereld. Als de Republikeinse senator J.D. Vance van Ohio verklaart dat het hem ‘eerlijk gezegd niets uitmaakt wat er met Oekraïne gebeurt’, dan verwoordt hij die sentimenten.
In zijn buitenlandse politiek heeft Amerika altijd heen en weer bewogen tussen idealisme en realisme, tussen isolationisme en internationalisme. Donald Trump voelt goed aan wat de doorsnee-Amerikaan vindt – er is niets mis met zijn gutfeelings. En die zeggen dat de buitenlandse politiek die hij voorstaat beter aansluit bij de gemiddelde kiezer dan het beleid van president Joe Biden.
Senator J.D. Vance maakt het ‘niet uit wat er met Oekraïne gebeurt’
Ook internationaal ingestelde Democraten (en de paar Republikeinen die nog zo denken) moeten onderkennen dat ze hun internationalisme moeten temperen om te voorkomen dat Amerika terugvalt in het diepe isolationisme dat het land in de jaren dertig koesterde. ‘America First’ mag een kreet zijn met een beladen verleden, en degene die hem uit, mag een gevaarlijke opportunist zijn, isolationisme is een gevoel dat diep verankerd zit in de Amerikaanse psyche. En het is weer helemaal terug.
Meer weten
- Isolationism (2021) door Charles Kupchan beschrijft Amerika’s pogingen zich af te schermen van de rest van de wereld.
- Geschiedenis van de Verenigde Staten (2023) door Frans Verhagen. Deze vierde druk behandelt ook het presidentschap van Joe Biden.
- Freedom from Fear (2001) door David Kennedy laat zien hoe Franklin Roosevelt Amerika veranderde.
Openingsafbeelding: Uncle Sam verdedigt het Amerikaanse continent tegen Europese invloeden. Cartoon door F. Victor Gillam, 1896. Bron: Bridgeman Images.