Home ‘Het is moeilijker om op te klimmen via het onderwijs’

‘Het is moeilijker om op te klimmen via het onderwijs’

  • Gepubliceerd op: 19 september 2021
  • Laatste update 06 dec 2023
  • Auteur:
    Mirjam Janssen
  • 6 minuten leestijd
Onderwijsfamilie

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot HN Actueel? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Veel familieleden van oud-minister Jeroen Dijsselbloem stonden of staan voor de klas. Over hen schreef hij De onderwijsfamilie. Via hun verhalen laat hij zien wat de effecten waren van de vele onderwijshervormingen op docenten. Hij kwam op dit idee toen hij voorzitter was van de parlementaire enquête Onderwijsvernieuwingen. Het verslag van deze commissie in 2008 deed veel stof opwaaien. Eruit bleek dat de voortdurende veranderingen de kwaliteit van het onderwijs en de positie van de docent hadden aangetast. ‘Hele secties haakten af.’

Sindsdien proberen politici hun wereldverbeterende neigingen op onderwijsgebied wat te beteugelen – er wordt zelfs gesproken van het ‘Dijsselbloem-spook’. Met drastische vernieuwingen valt het daardoor nu mee, toch blijft de kwaliteit van het onderwijs dalen.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

PvdA’er Dijsselbloem liep al jaren rond met het plan voor zijn boek, maar kon nooit de tijd vinden. Hij was minister van Financiën in het kabinet Rutte-II en voorzitter van de Eurogroep. Naast zijn huidige baan als voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid lukte het wel. Dijsselbloems ouders stonden beiden voor de klas, net als vele andere familieleden. Hij begint zijn boek met de ervaringen van zijn opa, die als zoon van een kleermaker opklom tot directeur van een ambachtsschool, en eindigt met de generatie die nu nog lesgeeft.

Waarom wilde u dit boek schrijven?

‘Het idee ontstond toen ik voorzitter van de enquêtecommissie was. Ik had het er met mijn moeder over wie van onze familie in het onderwijs zat. Ze kon zoveel mensen noemen. Toen ik later tijd had, ben ik samen met haar bij hen langsgegaan en hen gaan interviewen. Ik wilde weten hoe zij de veranderingen in het onderwijs hebben ervaren.’

Portret Jeroen Dijsselbloem

Is het aanzien van docenten veranderd?

‘Ze genieten nog steeds respect, maar staan op een lager voetstuk. De generatie van mijn ouders en grootouders kon via een baan in het onderwijs een sociale sprong maken. Die bood zekerheid en status. Tegenwoordig is de bevolking hoger opgeleid. Je kiest een ander beroep als je carrière wilt maken en veel wilt verdienen. Mijn vader had als docent nog een goed salaris, maar sinds de jaren tachtig worden docenten lager ingeschaald. Het respect voor gezagsdragers is ook verminderd. Als directeur van een ambachtsschool hoorde mijn opa bij de notabelen. Dat is niet meer zo.’

Is het onderwijs nog steeds een emancipatiemachine?

‘Voor groepen als migrantenkinderen nog wel, maar voor het geheel van de bevolking minder. De Mammoetwet van 1968 bood een samenhangend onderwijsstelsel met doorstroommogelijkheden. Leerlingen konden opleidingen stapelen. Dat had een enorm emancipatoir effect, leerlingen konden zo opklimmen. Door bezuinigingen is die mogelijkheid verminderd. Daarnaast zijn vervolgopleidingen zelf selectiecriteria gaan formuleren. Dan moet je bijvoorbeeld gemiddeld een 7 hebben om van de mavo naar de havo te mogen. Ook het curriculum is veranderd. Er ligt meer nadruk op algemene vorming, de beroepsvorming is uitgesteld, techniek is uit veel opleidingen verdwenen. Door de verbreding gaat het onderwijs minder de diepte in. Dat heeft een negatief effect op kinderen die van huis uit weinig bagage mee krijgen en waar geen geld voor bijles is. Scholen besteden minder aandacht aan basisvaardigheden en meer aan projecten om zich mee te profileren. Ze moeten immers met elkaar concurreren.’

Uw vader en nog twee familieleden verlieten het onderwijs overspannen. Hoe kwam dat?

‘Deze generatie heeft heel hard gewerkt. Mijn vader en ooms gaven bijvoorbeeld naast een fulltime baan ook nog avondonderwijs. Daarnaast kregen ze in de jaren zestig en zeventig te maken met  veranderende groepen leerlingen en met andere omgangsvormen. Daar bovenop kwamen schaalvergrotingen en onderwijsvernieuwingen. Niet iedereen kon daar mee omgaan.’

‘Een oom van mij was natuur- en scheikunde docent en moest muziekles gaan geven’

Wie was in uw familie de meest succesvolle docent?

‘Er waren er verschillende, maar opvallend was mijn oom André. Hij werkte op een mavo in Rotterdam, die verkleurde in de veertig jaar dat hij voor de klas stond. Hij heeft tot zijn pensionering lesgegeven en wist contact met de jongeren te houden. Hij vertelde met veel plezier en humor verhalen over zijn vak geschiedenis. En hij trok zich niets aan van de onderwijsvernieuwers.’

Als voorzitter van de parlementaire commissie was u zeer kritisch over alle onderwijshervormingen. Waar kwam de drang vandaan de hele tijd het roer om te gooien?

‘Het was idealisme. De brede scholengemeenschappen met mavo, havo en vwo werden bijvoorbeeld opgezet om te zorgen dat kinderen later een schooltype konden kiezen. Want dat is een belangrijke kwestie: selecteer je kinderen niet te vroeg? Kun je ze niet beter wat uitstel bieden via brede brugklassen? Ook pogingen om de motivatie van leerlingen te verbeteren speelden een rol. Die leidden tot het nieuwe leren of het zogeheten ‘gepersonaliseerd onderwijs’. Het idee is dat je kinderen minder voorkauwt en meer zelf laat bepalen hoe ze leren. Deze trend is nog steeds gaande. Voor sommige leerlingen zal dit best goed werken, anderen hebben meer structuur nodig.

Het gevolg was in ieder geval dat de positie van docenten verslechterde. Zij moesten gaan begeleiden, werden coaches. Voor vakdocenten is dat niet aangenaam, die kregen een meer dienende rol. Of ze moesten andere vakken gaan geven. Een oom van mij was natuur- en scheikunde docent en moest muziekles gaan geven. Het gevolg van dit soort beleid was dat hele secties afhaakten.’

Er is tegenwoordig geen sprake meer van grote hervormingen. Is er nog wel overeenstemming over wat het doel van het onderwijs moet zijn?

‘Het is een eeuwig debat: wat verwacht de samenleving dat jongeren leren? Het antwoord verschilt per periode, de eisen veranderen steeds. Ik vind dat de overheid hierin een rol moet spelen. Je ziet nu dat het curriculum en de eindtermen onderdeel zijn van de concurrentiestrijd tussen scholen. Er bestaat een voortdurende druk om kinderen toch over de streep te trekken, om ze toch een diploma te geven. De overheid moet objectieve standaarden stellen. Die moet aangeven: dit moet je leren en kunnen. En als je aan die eisen voldoet heb je ook recht op toelating tot een vervolgopleiding. Dan mogen die geen aanvullende eisen stellen. De mogelijkheid tot stapelen moet blijven.

In de onderwijsland heeft men moeite om de leiding te nemen. Dat komt deels door artikel 23, dat onderwijsvrijheid garandeert. Scholen zijn daardoor zeer autonoom en een deel van de politiek wil daar niet tegen ingaan. Maar ook op scholen hebben leraren er vaak moeite mee één beleid te accepteren. De beroepsgroep zelf zou meer moeten professionaliseren en standaarden voor kwaliteit moeten ontwikkelen. Maar dat blijkt een moeizaam proces.’

De Onderwijsfamilie van Jeroen Dijsselbloem.

De onderwijsfamilie
Jeroen Dijsselbloem
200 p. Prometheus, € 21,99

 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 10 - 2021