Op 1 april houden veel media het publiek voor de gek met nepnieuws. Ze verzinnen bijvoorbeeld een gloednieuwe uitvinding. Soms lopen zulke 1-aprilgrappen miraculeus ver vooruit op de technologische werkelijkheid, zo blijkt achteraf.
Op vrijdag 30 maart 1877 – de zondag daarop was het 1 april – deed de Amerikaanse krant The Sun verslag van de ‘elektroscoop’, een nieuwe uitvinding van een anonieme New Yorkse wetenschapper. Deze uitvinding zou ‘in zeer korte tijd de gebruikelijke methodes van telefonische en telegrafische communicatie vervangen,’ voorspelde het dagblad. ‘Een combinatie van de elektroscoop en de telefoon zal mensen in staat stellen niet alleen daadwerkelijk met elkaar te converseren, hoe ver ze ook van elkaar zijn verwijderd, maar ook om elkaar in de ogen te kijken, en elkaars gezichtsuitdrukking, gebaren en beweging te zien,’ aldus The Sun.
Het bericht werd wereldwijd door andere kranten overgenomen. Ook de Twentsche Courant van 12 mei 1877 maakte melding van deze premature beeldtelefoon. De redactie had niet door dat het een 1-aprilgrap was. En dat terwijl de telefoon toen nog amper was uitgevonden: de patentaanvragen voor verbeteringen van de nieuwe technologie buitelden dat jaar over elkaar heen. Er werd volop geëxperimenteerd, maar de eerste commerciële telefoonverbindingen zouden pas vanaf 1878 tot stand komen.
De beeldtelefonie, die The Sun bij wijze van grap aankondigde, liet nog een halve eeuw op zich wachten. In 1927 demonstreerde de American Telephone and Telegraph Company (AT&T) in New York de eerste experimentele beeldtelefoon. Deze ikonophone gaf beeld weer met een Nipkowschijf, de elektromechanische voorloper van de televisie. In nazi-Duitsland werd in 1936 het eerste openbare beeldtelefoonnetwerk in werking gesteld. De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan deze Fernseh-Sprechdienst.
‘Telefoon van de toekomst’
Na de oorlog hernam AT&T zijn leidende rol. In 1964 stelde het concern openbare beeldtelefooncellen in bedrijf. Een gesprek van drie minuten tussen New York en Washington kostte 16 dollar, vergelijkbaar met ongeveer het tienvoudige in onze tijd. Maar de beeldtelefooncellen werden in 1968 alweer gesloten. De picturephone van AT&T hield nog wel even stand in het bedrijfsleven, maar eind jaren zeventig trok AT&T de stekker uit het zieltogende project.
Gedurende de jaren zeventig en tachtig probeerden overheidsbedrijven en elektronicaconcerns in Europa en Japan een beeldtelefoon(netwerk) uit te rollen. Ook het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie (PTT) en Philips startten in 1974 een proef met ‘de telefoon van de toekomst’. Maar een beeldtelefoongesprek was tien keer duurder dan een gewoon telefoongesprek en in de zomer van 1977 werd het project wegens gebrek aan succes beëindigd.

Pas later heeft de ICT-revolutie beeldtelefonie binnen bereik gebracht van iedereen met een computer. Het van oorsprong Scandinavische bedrijf Skype nam vanaf 2003 het voortouw in internettelefonie met gebruik van een webcam. Het overweldigende succes van de smartphone maakte beeldtelefonie vanaf 2007 nog laagdrempeliger. Maar zelfs in 2025 zou het nog altijd voorbarig zijn om te stellen dat de beeldtelefoon de spraaktelefoon heeft verdrongen, zoals The Sun anderhalve eeuw geleden voorspelde.
Filmbeelden door een draad
Een andere visionaire 1-aprilgrap stond in 1913 in het Nederlandse weekblad Het Leven – Geïllustreerd.In een artikel werd bericht over een nieuwe uitvinding: de telebioscoop. Het idee was een samenvoeging en extrapolatie van twee technologische ontwikkelingen die rond 1913 een enorme vlucht namen: telefonie en cinema. Kort gezegd zou de telebioscoop het mogelijk maken om de beelden die in een bioscoop werden geprojecteerd, door te zenden naar de mensen thuis.
Het Leven liep niet alleen vooruit op de komst van de televisie, maar ook van de beamer en van streaming media. De eerste (publieke) tv-uitzendingen vonden pas in 1928 plaats in de Verenigde Staten. Nederland volgde in 1951. De eerste videoprojectoren verschenen rond 1980 op de markt. Pas met de komst van YouTube (2005), Spotify (2006) en Netflix (2007) groeiden streaming media en video on demand uit tot een succes.
Het Leven liep vooruit op de komst van de televisie, de beamer en streaming media
Curieus is hoe accuraat Het Leven de distributie van de filmbeelden beschrijft: ‘Men zal natuurlijk hebben begrepen, dat een lens in verbinding brengen met een draad, onzin is – de geleidingen, die de abonnés met de bioscoop verbinden en die we tot nog toe voor het gemak draadgeleidingen hebben genoemd, zijn dan ook in werkelijkheid geen draden, al lijken ze er ook uiterlijk volkomen op, het zijn zeer dunne buisjes, holle draden dus om zoo te zeggen.’ Het licht van de projector zou door die buisjes en zeer kleine lensjes naar de woningen van de telebioscoop-abonnees worden verzonden.
Wat Het Leven hier schetste – licht door draad – was in essentie niets anders dan de optische geleiding, die in onze tijd de basis vormt van een snelle internetverbinding. Hiermee kon pas in de jaren zeventig, met de komst glasvezelkabels en lasertechnologie, voor het eerst worden geëxperimenteerd. Het tekstfragment in Het Leven is waarschijnlijk niets anders dan een visionaire toevalstreffer. Maar toch opmerkelijk, zo’n voorafschaduwing van de belangrijkste technologische doorbraak van de late twintigste eeuw.
Sensationeel weekblad
Het Leven – Geïllustreerd was een markant tijdschrift, dat vanaf 1906 pionierde met fotojournalistiek toen dat in dagbladen technisch nog onhaalbaar was. Het onderscheidde zich van andere bladen met een mengeling van sensationele misdaadverslaggeving, sociaal bewogen fotoreportages, oorlogsverslaggeving, sport, roddel en satire. De nadrukkelijke aandacht voor zedenschandalen en badmode gaven het blad een hoog oh la la-gehalte. Maar ondertussen signaleerde Het Leven in een vroeg stadium de opkomst van Hitler en later diens maatregelen tegen Joden. En dan waren er de 1-aprilgrappen. Sommige waren ronduit onzinnig, zoals de aankondiging van een bom waarin een soldaat verstopt zat, die achter de vijandelijke linies kon worden geschoten (1917). Maar andere bleken visionair. Zoals de Zwitserse ‘kogel-bliksemtrein’, die een snelheid tot wel 400 kilometer per uur zou halen.
IJ-slinger
Een Amsterdamse kwestie, die al bijna twee eeuwen de gemoederen bezighoudt, is hoe mensen snel het IJ kunnen oversteken. In 1915 presenteerde Het Leven het definitieve antwoord op die vraag. Burgemeester en ingenieur Jan van Tellegen deed, amper een maand na zijn benoeming, in het tijdschrift uit de doeken wat hij samen met ‘de knapste ingenieurs in Delft’ had bedacht. Namelijk: ‘de Tellegensche IJ-slinger!’
In het midden van het IJ moesten twee 70 meter hoge masten van gewapend beton verrijzen. Tussen beide torens kwam aan 24 centimeter dikke kabels een gondel te hangen, die als ‘een reusachtige schommel’ de IJ-oevers met elkaar verbond. Het Leven nodigde zijn lezers uit om zich de komende donderdag – 1 april – te melden op de De Ruyterkade, waar de burgemeester een rede zou houden bij de start van de werkzaamheden.

De argeloze lezer van het artikel krabt zich eerst achter het oor en begint vervolgens steeds breder te grijnzen bij de opeenstapeling van ongerijmdheden. Zoals de onpraktische capaciteit van de enorme gondel: 120 auto’s of rijtuigen, 10.000 passagiers en een totaalgewicht van 2,8 miljard kilogram (ongeveer het gewicht van 45 Titanics). De genoemde snelheid van de gondel is al even absurd. De auteur stelt dat het gevaarte tijdens de slinger naar de overkant een topsnelheid van 312 meter per seconde bereikt. Daarmee zouden de 10.000 passagiers worden blootgesteld aan een zwaartekrachtsversnelling van 30 à 40 g (gravitatie). Geen mens zou de oversteek overleven. Daar komt bij dat de masten niet 70 meter, maar ongeveer 1000 meter hoog zouden moeten zijn om te voorkomen dat de arme reizigers tijdens hun helletocht ook nog eens worden gekielhaald.
Maar hoe absurd deze 1-aprilgrap uit 1915 ook was, misschien had hij toch voorspellende waarde. Sinds 2023 hebben het AD, Het Parool en andere kranten herhaaldelijk geschreven over het baanbrekende en ogenschijnlijk serieuze plan van de Amsterdamse ingenieur Paul van Milligen. Een reusachtige schommel zou de IJ-oevers met elkaar moeten verbinden. Opmerkelijk dat noch de ingenieur, noch de kranten melden dat het idee al meer dan eeuw oud is.
Zwartkijkers werden bang gemaakt
1-aprilgrappen in de media spelen in op de actualiteit. Grappen uit het verleden geven dan ook vermakelijke inkijkjes in de eigenaardigheden, de angsten en de verlangens van een tijdsgewricht. Op woensdagavond 31 maart 1971 berichtte het NOS-Journaal over een landelijke actie om ‘zwartkijkers’ op te sporen, oftewel mensen die hun kijk- en luistergeld niet hadden betaald. Postbodes zouden worden uitgerust met apparaatjes waarmee ze de televisies van wanbetalers konden traceren. Maar de NOS meldde ook dat de werking van het apparaatje kon worden tegengegaan door je televisie in aluminiumfolie te wikkelen.
De volgende dag meldden honderden zwartkijkers zich bij de postkantoren om alsnog de omroepbijdrage te betalen. Ook zou de verkoop van aluminiumfolie in de supermarkten een vlucht hebben genomen. Een geslaagde grap dus, die inspeelde op de nervositeit van vele zwartkijkers. Uit onderzoek was gebleken dat naar schatting 15 procent van de televisiebezitters de belasting ontdook. Hoe lang konden de zwartkijkers zich nog onbespied wanen? Er waren immers bijna geen huishoudens meer zonder radio of televisie.
Openingsbeeld: Een telebioscoop in een woonkamer. Uit Het Leven, 1913. Bron: Spaarnestad Photo/Nationaal Archief.