De legioenen die de noordgrens van het Romeinse Rijk bewaakten, moesten natuurlijk eten. Daarom stichtten de Romeinen grote landbouwbedrijven in het vruchtbare Limburgse heuvelland. De mooiste archeologische vondsten uit dit gebied zijn te zien in de tentoonstelling Romeinse villa’s in Limburg, die de komende maanden langs drie musea reist.
Het vergt enige verbeeldingskracht, maar hier in Kerkrade, 60 centimeter onder het groene weidegras, liggen de fundamenten van een geweldig Romeins landbouwcomplex: een villa rustica. Het omvatte een hoofdgebouw, meerdere huizen, graanschuren, veestallen, werkplaatsen, siertuinen, een vijver en akkers. Villa Holzkuil werd in 2001 ontdekt tijdens het vooronderzoek voor de geplande realisatie van een woningbouwproject. Vandaag leiden archeologen op deze bijzondere vindplaats een groep journalisten rond, ter introductie van de tentoonstelling Romeinse villa’s in Limburg. Die reist vanaf 25 april langs het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden, het Thermenmuseum in Heerlen en het Limburgs Museum in Venlo.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Karen Jeneson, conservator van het Thermenmuseum, en haar collega Jasper de Bruin van het RMO namen tot hun grote geluk als studenten deel aan de opgraving van Villa Holzkuil. Sinds de jaren tachtig waren er geen Romeinse villa’s in Limburg meer blootgelegd. ‘Holzkuil is een van de mooiste Nederlandse opgravingen,’ vindt De Bruin. ‘Opgraven gebeurt tegenwoordig door commerciële archeologische bedrijven die elkaar beconcurreren, maar toen was de concurrentie nog niet moordend.’ Er was voldoende geld om zorgvuldig de hele nederzetting te onderzoeken, niet alleen het voorname hoofdgebouw. Het onderzoek leidde tot nieuwe kennis: aanvankelijk werden de Romeinse villa’s van hout gebouwd en waren ze zelfvoorzienend, maar in de tweede eeuw werden ze van steen en produceerden ze voor de markt.
Soldaten waren consumptiemachines
De Romeinse geschiedenis in Nederland is niet alleen een militair, maar ook een agrarisch verhaal. Jeneson vertelt het met verve. In het heuvelachtige landschap van Zuid-Limburg vestigden zich de Romeinen vanwege de lössbodem, ‘de meest vruchtbare aarde ter wereld’. De Romeinen zetten grote commerciële akkerbouwbedrijven op, waar tientallen mensen woonden en werkten. Die produceerden veel meer dan de Germaanse en Gallische keuterboeren, die alleen in hun eigen levensonderhoud voorzagen. Een Romeinse soldaat was namelijk een consumptiemachine: hij had recht op een pond graan per dag. De villa’s produceerden de tienduizenden kilo’s graan die de legioenen langs de limes dagelijks nodig hadden. Ze leverden ook aan de stedelijke bevolking van Heerlen (Coriovallum) en Keulen (Colonia Claudia Ara Agrippinensium).
Op een villa rustica woonden en werkten meerdere boerenfamilies, aangevuld met wisselende aantallen seizoenarbeiders en vermoedelijk ook slaven. Verondersteld wordt wel dat steenrijke grootgrondbezitters hun landgoederen verpachtten. De herenboeren waren niet alleen Romeinen, maar ook plaatselijke social climbers en inwoners die in het Romeinse leger dienden, en daarmee burgerrechten en grond verwierven. ‘Het duurde wel een tijdje voor een akkerbouwer het arbeidsintensieve boeren in de vingers kreeg,’ vertelt Jeneson. ‘Er waren handleidingen “Hoe word ik een goede boer” in het Latijn.’
Met de opbrengsten van het graan transformeerden de boeren hun aanvankelijk lemen huizen in mediterrane villa’s van beton en natuursteen, soms compleet met luxe Romeinse voorzieningen zoals waterleidingen en vloerverwarming. Met hun mooiste persoonlijke bezittingen lieten de herenboeren, en vooral ook de -boerinnen, zich buiten hun erven begraven. Eeuwen later zijn die rijke graven blootgelegd door archeologen.
Vondsten eerlijk verdeeld
Naar schatting telde Zuid-Limburg minstens zestig Romeinse villa’s, slechts twintig zijn opgegraven. De grootste is villa Ten Hove in Voerendaal. Het hoogtepunt van het archeologische speurwerk lag tussen 1850 en 1950, vertelt Jeneson. Een legertje van lokale amateurarcheologen zocht toen naar ‘de klassieke cultuur in eigen achtertuin.’ De kapelaan Jos Habets geldt als grondlegger van de archeologie in Limburg. Deze autodidact deed het graafwerk niet zelf, maar sprong op zijn fiets zodra iemand uit zijn netwerk meldde dat er iets was gevonden.
Veel mooie vondsten verdwenen uit Limburg, waaronder de Romeinse askist van de dame van Simpelveld, opgegraven in 1930. De stukken werden naar het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden gebracht, dat destijds ook een nationale opgravingstaak had. Geldt dat tegenwoordig niet als roofkunst? Nee, zeggen alle aanwezige archeologen. ‘Natuurlijk ging de sarcofaag naar Leiden, anders was hij aan Keulen verkocht,’ zegt De Bruin. ‘Bij de opgravingen die het RMO destijds uitvoerde met Limburgse partners werden de vondsten altijd eerlijk verdeeld, fifty-fifty.’ Dit wordt bevestigd door Bibi Beekman, conservator van het Limburgs Museum: ‘Veel stukken van villa Voerendaal hebben wij in onze collectie.’
De mooiste Limburgse bodemvondsten uit het RMO, het Limburgs Museum en het Thermenmuseum zijn nu samengebracht in de tentoonstelling Romeinse villa’s in Limburg. Die is van 25 april tot en met 25 augustus 2024 te zien in Leiden. Daarna verhuist ze naar Venlo, en in 2025 naar Heerlen.
Romeinse villa’s in Limburg
Van 25 april t/m 25 augustus te zien in het Rijksmuseum van Oudheden, daarna in Venlo en Heerlen.