Home Dossiers Negentiende eeuw Zeeuwen op de pampa

Zeeuwen op de pampa

  • Gepubliceerd op: 18 november 2022
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Bram de Graaf
  • 10 minuten leestijd
Zeeuwen op de pampa
Cover van
Dossier Negentiende eeuw Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Waarom nu?

Eén op de vijf Nederlandse boeren en tuinders heeft emigratieplannen. Ze overwegen te emigreren nu ze door de stikstofproblematiek hun bedrijf dreigen te verliezen.

Rond 1890 vertrokken duizenden Nederlandse landarbeiders met hun gezinnen naar Argentinië. Daar was hun een mooie toekomst beloofd: ze zouden er eigen land krijgen en eigen baas worden. Maar ze kwamen bedrogen uit. ‘Het is hier niet uit te houden.’

‘Opa Bou’, mijn Zeeuwse overgrootvader, woonde in zijn jeugd in Argentinië. Op een foto uit 1967 zit ik als eenjarige op zijn schoot. ‘Opa Bouwewijn is dol op je,’ staat eronder. Op zijn sterfbed in 1973 herkende hij niemand meer. Tot ik binnenkwam. ‘Brammetje!’ zei hij met een glimlach.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Hoe hij als eenvoudige landarbeiderszoon uit Oud-Vossemeer op Tholen in 1889 in Argentinië verzeild raakte, wat hij daar meemaakte en waarom zijn familie terugkeerde, heb ik hem helaas nooit kunnen vragen. Maar het wakkerde een fascinatie voor Argentinië aan. Alsof het zo moest zijn, werd tijdens mijn studie geschiedenis in Utrecht het studiepad Latijns-Amerika Studies geïntroduceerd. En zo zette ik in 1989 voor mijn doctoraalonderzoek zelf voet op Argentijnse bodem, precies honderd jaar na opa Bou.

“Landarbeiders kregen een gratis overtocht”

Argentinië was in 1816 onafhankelijk geworden van Spanje. Het land beschikte over onmetelijke vlakten vruchtbare grond, de pampa’s, die zich uitstrekten tot in Patagonië. Ze werden bevolkt door indianenstammen als Mapuche en Tehuelche, die niets moesten hebben van de kolonisten. Tussen 1879 en 1885 maakte de Argentijnse regering definitief een einde aan hun verzet. In een militaire campagne werd de pampa tot ver in Patagonië ‘gepacificeerd’, zoals ze het noemde. Tienduizenden indianen werden gedood, de rest verdreven – een ware genocide. Miljoenen hectares vruchtbare landbouwgrond kwamen beschikbaar. En door technische innovaties, zoals koel- en stoomschepen, werd Argentinië vervolgens een van de rijkste landen ter wereld. Maar er was één probleem: er was een groot tekort aan landarbeiders.

Inheemse Mapuche vallen kolonisten aan. Schilderij door Johann Moritz Rugendas, 1834.

Met Zuid-Europese immigranten had Argentinië inmiddels minder goede ervaringen; die vonden ze dom, lui en zwak. Daarom begonnen de Argentijnen Noord-Europese landarbeiders te werven, omdat die intelligenter en productiever zouden zijn. Al in 1871 had Argentinië in Antwerpen een emigratiebureau geopend, maar veel landarbeiders verkozen Noord- boven Zuid-Amerika. In 1888 besloot de Argentijnse regering daarom de overtocht voor hen volledig te subsidiëren. Ze sloot een deal met de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij (NASM) om 10.000 Noord-Europese immigranten vanuit Nederlandse havens over te brengen. De deal werd toegejuicht door de Nederlandse consul in Buenos Aires, Leonard van Riet; hij verschafte de maatschappij informatie over de gunstige omstandigheden in Argentinië. En hoopte zo ook de handelsbetrekkingen tussen beide landen te stimuleren.

Voor iedere passagier ontving de NASM een premie. Ronselaars trokken het platteland over om landarbeiders over te halen. Ze organiseerden bijeenkomsten en stelden de toehoorders een gratis overtocht, gratis eerste opvang en goedkoop land in het vooruitzicht.

Grote werkloosheid

De Argentijnse regering had geen beter moment kunnen uitkiezen, want er heerste bittere armoede in de Nederlandse agrarische provincies. Ook in huize De Graaf in Oud-Vossemeer. In 1889 was mijn strenggelovige betovergrootvader Bram 39 jaar oud; hij was tien jaar getrouwd met Adriana Lucas en vader van drie kinderen – onder hen mijn opa, de in 1887 geboren Boudewijn. Als landarbeider leidde Bram een onzeker bestaan. Landarbeiders hadden soms een vast contract voor de drukke periode bij een herenboer, maar moesten in de winter vaak op een houtje bijten. Ze moesten hun eigen materiaal meebrengen om te wieden, te spitten of te oogsten. Als het regende konden ze naar huis zonder ‘regenverlet’.

Door de import van goedkoop graan en vlees uit de Amerika’s verkeerde de landbouw in West-Europa die jaren in een diepe depressie. Op Tholen werd ook meekrap geteeld, een plant waarvan de gedroogde wortels werden vermalen tot rode verfstof bestemd voor de Britse textielindustrie. Het proces was duur en arbeidsintensief. In 1866 slaagden Duitse chemici erin rode kleurstof te bereiden uit steenkoolteer. Het was van dezelfde kwaliteit, maar veel goedkoper. De meekrapmarkt stortte in, met meer werkloosheid tot gevolg. Sommige Thoolse landarbeiders gingen in de Rotterdamse havens werken. Enkele herenboeren stapten over op suikerbieten. Maar door de introductie van kunstmest en machines hadden ze minder handen nodig.

Achterblijvers

In Rosario wonen nazaten van de geëmigreerde landarbeiders uit Oud-Vossemeer. Via Facebook kwam ik in contact met de in 1953 geboren arts Waldyr – Wally – van Poepelen, die ik in 2016 bezocht. Hij had nog nooit van Oud-Vossemeer gehoord en in zijn huis herinnerde niets aan een Nederlandse achtergrond. Hij had meer met Italië, waar drie van zijn grootouders vandaan kwamen. Zijn overgrootvader Jan Cornelis, 26 jaar in 1889, had eerst in Mendoza bij het Andesgebergte gewoond, waar zijn familie werkte in de wijngaarden. Omdat het klimaat en de omstandigheden te zwaar waren, vestigden ze zich in Rosario. Jan Cornelis vond daar werk in de haven als kolenlader voor stoomschepen. Hij was een van de oprichters van de Nederlandse kerk in de stad.

De christelijke politiek trok zich het lot van de landarbeidersgezinnen aan. Abraham Kuyper van de ARP moedigde hen aan te emigreren. Kuyper: ‘Welke andere verklaring kan er zijn anders dan menselijke dwaasheid dat wij in sommige kleine plaatsen op deze aardbol zo op een kluitje leven, in verstikkende kelders en gebouwen die voorbestemd zijn voor de sloop. Terwijl andere regio’s in andere delen van de wereld, honderden malen groter dan ons land, op de ploeg en de sikkel wachten.’

Haalde dat mijn betovergrootvader Bram over? Of had hij een lezing bezocht die hem een gouden toekomst in het verre en hem ongetwijfeld totaal onbekende Argentinië had beloofd? Of dacht hij: eindelijk eigen land en eigen baas?

Hij was in elk geval niet de enige. Het bevolkingsregister van Tholen vermeldt zes landarbeidersfamilies uit Oud-Vossemeer die zich aanmeldden; naast De Graaf waren dat Stormezand, Van Poepelen en Plandsoen, en twee broers met de achternaam Giljam. In totaal dertig personen, onder wie elf kinderen. Als reden van hun emigratie staat er: ‘zucht naar bestaansverbetering.’

Europese immigranten in Buenos Aires, circa 1910.

Begin juni 1889 vertrok de groep. Op het Thoolse veer staken ze over naar Halsteren in Brabant. Vandaar ging het per paardentram naar treinstation Bergen op Zoom. In Rotterdam werden ze opgewacht door NASM-beambten, die hen begeleidden naar het stoomschip de Schiedam in de Koningshaven. Op dinsdag 4 juni voer het uit met zo’n 500 mensen aan boord. Behalve uit Zeeland zaten er veel gezinnen uit Groningen en Friesland op. Ze moeten derde klasse hebben gereisd, in gedeelde kooien in grote compartimenten, met weinig privacy en armzalige sanitaire voorzieningen. Er was één arts aanwezig, die alle zieken zonder onderscheid moest helpen en gratis geneesmiddelen verstrekte. Ook controleerde hij ze op besmettelijke ziektes.

Via onder meer Dover, Lissabon en de Canarische Eilanden kwam het schip op 1 juli aan bij Buenos Aires. Omdat de haven daar ondiep was, werden ze na een week quarantaine in bootjes naar het vasteland gebracht. Op 9 juli werd de familie De Graaf ingeschreven in het immigrantenhotel bij Retiro, aldus Argentijnse archieven.

Hulpeloos en onbeholpen

Alleen al dat jaar arriveerden er 261.000 immigranten in Argentinië. Iedere immigrant had recht op vijf dagen gratis verblijf in zo’n hotel. Er verbleven wel 3000 mensen tegelijkertijd, in verschrikkelijke omstandigheden. Een emigrant schreef er een brief over aan zijn ouders in ’s-Heerenhoek, die op 8 februari 1889 werd gepubliceerd in de Goesche Courant: ‘Het voedsel was niet te gebruiken, des nachts konden wij niet slapen van het ongedierte.’

Emigrerende boeren

Vanwege de stikstofproblematiek worden Nederlandse boeren uitgekocht of hun bedrijven verplaatst. De afgelopen eeuwen waren er verschillende emigratiegolven van Nederlandse boeren, de laatste zo’n twintig jaar geleden. Het meest populair waren Canada, de Verenigde Staten en Denemarken; nu is er veel belangstelling voor Frankrijk. Als reden om te emigreren geven boeren en tuinders hun ontevredenheid over de mogelijkheden in Nederland op. Ook zijn ze het zat om als ‘vervuilers’ of ‘klimaatverpesters’ neergezet te worden.

In een boek uit 1908 beschrijft Jan van Lonkhuijzen wat er gebeurde: ‘Als schapen werden de emigranten in de grote allesbehalve reine en zindelijke emigrantenloods gedreven, waarin alle naties verenigd waren. Men kon zich in de vreemde taal niet verstaanbaar maken en werd een speelbal van Argentijnen, Spanjaarden en Italianen die elkander verstonden en vlug en kwiek als ze zijn, elkander voorthielpen terwijl de Hollanders hulpeloos en onbeholpen daar stonden.’

De meesten wilden dan ook zo snel mogelijk naar de provincies, waar het ‘beloofde land’ lag. Velen ondertekenden daartoe contracten die ze niet konden lezen. Van Lonkhuijzen: ‘Men werd nu, zonder dat men soms wist waarheen, of men koos zonder dat men richt wist wat, in goederentreinen honderden uren gaans het binnenland ingezonden naar woeste gronden die geëxploiteerd moesten worden. En daar aangekomen begon de ellende pas echt. De exploiteurs bleken meestal speculanten te wezen, die het slechts te doen was om een getal mensen op hun land te hebben en die het voorschot der regering in hun zak staken en zich het land toe-eigenden.’

“Des nachts konden wij niet slapen van het ongedierte”

De Nederlandse immigranten, van wie de meesten zonder een cent op zak de oversteek hadden gewaagd, werkten van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Het voedsel was ontoereikend; vlees en koren kregen ze genoeg, maar groente, fruit en zuilvelproducten des te minder. Ze woonden die eerste jaren vaak in armzalige hutjes van modder. De armoede was zo groot dat sommige gezinnen overleefden door hun dochters te prostitueren aan landeigenaren. De voeding en het gebrek aan hygiëne leidden tot maagstoornissen, ziektes en veel sterfgevallen – volgens cijfers overleed een derde van de immigranten, vooral jongeren, in de eerste maanden na aankomst. Deze alarmerende berichten bereikten ook Nederland. Kranten publiceerden brieven naar familie in Zeeland waarin anderen werd afgeraden te komen.

Tot overmaat van ramp brak er in 1890 een economische crisis uit in Argentinië. Er was te veel krediet verstrekt, buitenlandse investeerders vertrokken en eisten terugbetaling. Hyperinflatie en werkloosheid volgden. Landeigenaren ontsloegen massaal de nieuwaangekomen landarbeiders. Velen van hen trokken naar de steden om in de fabrieken en havens te werken; anderen zwieren over de pampa, bedelend bij landeigenaren om klusjes.

Landarbeiders rooien aardappelen in Zeeland, circa 1905.

In Buenos Aires leidde een gewelddadige volksopstand, waarbij honderden doden vielen, tot een regeringswisseling. De nieuwe president Carlos Pellegrini maakte meteen een einde aan de gesubsidieerde overtochten. Vanwege de negatieve berichtgeving was het animo daarvoor in Nederland sowieso al nihil – in december 1890 was de Schiedam in Buenos Aires aangekomen met slechts één Nederlander aan boord. De NASM, die al zo’n 4500 Nederlanders naar het land had gebracht, schortte de Zuid-Amerika-vaart op.

Veel Nederlanders in Argentinië waren de wanhoop nabij. Massaal wendden ze zich tot consul Van Riet. Onder zijn leiding werd de Nederlandsche Vereeniging van Weldadigheid opgericht, met als taak ontheemde landgenoten in Buenos Aires op te vangen en waar mogelijk financieel te ondersteunen. Meer dan driehonderd wanhopige families verzochten Van Riet daarnaast om een retourpassage naar Nederland. Uiteindelijk keerde een kwart van de Nederlanders terug. Onder hen mijn familie.

Geen toekomst meer

Maar wat was nu hun verhaal? Ik wist dat ze in Rosario hadden gewoond, 350 kilometer ten noordwesten van Buenos Aires. Een Engelsman beschreef in 1890 de toen snelgroeiende havenstad aan de rivier Paraná met 90.000 inwoners als: ‘Dit oord ontbeert elke soort van schoonheid. Een of hoogstens twee dagen in de felle zon en het verstikkende stof, tussen vliegen, schurftige honden en sprinkhanen; langer is het hier niet uit te houden.’

“Een derde van de immigranten overleed”

Tijdens een tweede bezoek aan Argentinië in 1992 ging ik in Rosario op onderzoek uit. Wetende dat mijn betovergrootmoeder daar op 24 juni 1892 was overleden, bezocht ik het enige protestantse kerkhof in de stad, het Cementerio de Dissidentes aan de Boulevard Avellaneda. In het registerboek bij de entree ervan vond ik haar: Adriana Lucas de Graaf – eerst haar meisjesachternaam, zoals in Spaanstalige landen gewoon is. Ze was overleden aan darmkanker op 42-jarige leeftijd.

In 1893 was de Hollandsche Christelijke Gereformeerde Kerk in Rosario opgericht. Anders dan Duitsers en Italianen hadden de Nederlanders geen eigen kolonie daar, maar door zich te verenigen ontstond er iets van onderlinge saamhorigheid. En dat vergrootte de kans op overleven. Maar mijn betovergrootvader Bram moet geen toekomst meer gezien hebben in het land. Hij vertrok met de drie kinderen naar Buenos Aires en maakte gebruik van de reddingsoperatie van het Nederlandse consulaat. In Oud-Vossemeer, waar hij in 1897 hertrouwde, pakte hij zijn werk als landarbeider weer op.

Zijn zoon Boudewijn en kleinzoon Bram waren ook landarbeiders. Mijn vader Boudewijn was de eerste die ging studeren. In 1998 werd mijn zoon geboren. We noemden hem Lucas Boudewijn, om zo de herinnering aan mijn in Rosario overleden betovergrootmoeder en de mislukte emigratie levend te houden.

Meer weten

  • Toekomstland (2010) door Hans Vogel en Marjan Smits, over landverhuizers in Argentinië.
  • Landarbeiders (1981) door Kees Slager bevat interviews over het Zeeuwse polderleven.
  • Argentinië, een belangrijk land (1908) door Jan van Lonkhuijzen, met het eerste onderzoek naar Nederlandse landverhuizers.
  • Che is hier. Een roadtrip door Latijns-Amerika (2017) door Bram de Graaf, over de erfenis van Che Guevara en zijn eigen familiegeschiedenis.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 12 - 2022