Home Dossiers Negentiende eeuw In het vuur of onder de grond?

In het vuur of onder de grond?

  • Gepubliceerd op: 27 september 2023
  • Laatste update 27 sep 2023
  • Auteur:
    Jurgen Tiekstra
  • 11 minuten leestijd
Crematies, lijkverbrandingen. Crematorium
Cover van
Dossier Negentiende eeuw Bekijk dossier

Waarom nu?

Steeds meer moslims willen in Nederland worden begraven en niet meer in het land waar hun familie oorspronkelijk vandaan komt. In Arnhem is begin 2023 een van de grootste islamitische begraafplaatsen van West-Europa geopend.

Moest cremeren wettelijk gelijkstaan aan begraven? Ja, vonden de liberalen. Nee, meenden de christelijke partijen. Een eeuw lang kwamen ze er niet uit.

Vier maanden voor het begin van de Eerste Wereldoorlog, op 1 april 1914, werd het lijk van de 95-jarige Schiedammer arts Christiaan Joannes Vaillant verbrand in het gloednieuwe crematorium op de begraafplaats Westerveld. De politie stelde een proces-verbaal op, het Openbaar Ministerie kondigde een strafrechtelijke vervolging aan, en tot 1 maart 1915 sleepte het strafproces zich voort. Op die dag maakte de Hoge Raad bekend dat strafvervolging niet mogelijk was op basis van de Begrafeniswet.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

‘En daarmee werd ons crematorium van zuiver propagandamiddel een lijkoven in werking,’ schreef de Vereeniging voor Facultatieve Lijkverbranding tien jaar later vergenoegd in het eigen jubileumboek. De vereniging bestond tijdens die allereerste crematie in 1914, van het net overleden oudste lid, al veertig jaar. Al die tijd had ze geld ingezameld voor lijkovens. Van 1876 tot 1889 had de vereniging elk jaar een brief gestuurd naar koning Willem III en de Tweede Kamer, met het dringende verzoek ‘zoo spoedig mogelijk de wet van 10 april 1869 te wijzigen’. Naar eigen zeggen kreeg de vereniging nooit een antwoord.

De gewraakte Begrafeniswet van 1869 was op het moment van inwerkingtreding nog tamelijk modern. Het was relatief nieuw dat landelijk bepaald werd hoe met overleden mensen moest worden omgesprongen. Aan het begin van de negentiende eeuw hadden de Franse overheersers het als eersten in Nederland verboden om in en rondom kerken te begraven. In de eeuw daarvoor waren her en der in Europa algemene begraafplaatsen gesticht.

De Britse schrijver Percy Bysshe Shelley wordt al in 1822 in Italië gecremeerd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De belangrijkste reden was de vrees voor de volksgezondheid: lijkgassen konden uit de graven in kerken ontsnappen of grondwaterputten in verstedelijkte gebieden konden door overvolle begraafplaatsen besmet raken. Maar er werd niet getornd aan de christelijke gewoonte dat een dood lichaam werd toevertrouwd aan de aarde; het werd niet ‘verast’.

Crematie in België

In België werd crematie al eerder dan in Nederland, in 1932, wettelijk geregeld. Trendsetter was de beroemde generaal Louis Bernheim. Hij was het jaar ervoor overleden en wilde gecremeerd worden, wat destijds kon in het crematorium van Père-Lachaise in Parijs. Vanwege zijn faam kreeg hij ook een staatsuitvaart, waartegen aartsbisschop Jozef van Roey in een open brief protesteerde. Voorstanders van crematie zagen dat er nu een momentum ontstond. De marxistische oud-minister Emile Vandervelde had al eens een wetsvoorstel geschreven en riep het parlement op dit in behandeling te nemen. Een meerderheid van liberalen en socialisten was voor. Een jaar later was de wet erdoor.

Heidens

Dus was het in de Begrafeniswet alsof lijkverbranding niet bestond. Maar vlak erna kwam in met name Italië een sterke emancipatiebeweging op, die ijverde voor de mogelijkheid van lijkverbranding. In 1877 werd in Italië met koninklijk gezag besloten dat de prefecten van de provincies mochten beslissen of ze in hun gebied crematie tolereerden.

In Nederland ging het zo rap niet. Tijdens liberale regeringen werd weleens gepoogd te kijken of de Begrafeniswet anders kon, zoals in de jaren 1890 onder minister Johannes Tak van Poortvliet van Binnenlandse Zaken. Maar dan viel het kabinet en doofde de hoop van de pleitbezorgers van crematie, die vooral te vinden waren in de seculiere maatschappelijke stromingen.

De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) van Abraham Kuyper was een groot tegenstander van cremeren. Dat had Kuyper uitvoerig opgeschreven in Ons Program, het boek met partijstandpunten. Het onderwerp ‘lijkbezorging’ besprak hij in het hoofdstuk over hygiëne. Een van de vaakst uitgespeelde troeven van de crematiebepleiters was namelijk dat lijkverbranding hygiënischer is dan begraven.

ARP-leider Abraham Kuyper, 1905.
ARP-leider Abraham Kuyper, 1905.

Kuyper gaf toe dat de overheid moest toezien op de volksgezondheid, maar vreesde ook dat ze de vrijheid zou kunnen beperken. Denk aan de strijd om de gedwongen inenting tegen koepokken, schreef hij. Denk aan het feit dat de overheid kerken heeft gesloten in tijden van epidemieën. En: ‘Denk ook aan het ergerlijk pogen, om bij een Christennatie de begrafenis der lijken weer in onbruik en de heidensche lijkverbranding weer in zwang te brengen.’

Wat betreft het hygiëne-argument van de ‘crematoren’, zoals Kuyper ze noemde: in dorpen en steden kleiner dan 50.000 zielen was er geen hygiënisch probleem, zei hij. In Rotterdam en Den Haag misschien wel, maar daar waren de duinen ‘het aangewezen lijkenerf’. En Amsterdam kon zich door ‘een spoorlijn ad hoc naar het Gooi uitstekend goed met een “doodenstad in het zand” verbinden’.

Kuyper vreesde een verbod op christelijk begraven

Vervolgens bestreed hij een ander argument van de crematoren: in hun ogen kon niemand de vrijheid worden onthouden om te bepalen wat er na de dood met zijn of haar lichaam gebeurde. Op dat punt wierp Kuyper in Ons Program tegen: ‘Eilieve, indien ge u thans op onzen vrijheidszin beroept, om de Crematie in te voeren, waarom hielpt ge óns dan niet in onzen strijd tegen de koepokinenting, en tegen de nog erger inenting van het neutralisme in den geest van onze schoolgaande jeugd?’

Politieonderzoek

Maar tijdens een Kamerdebat in december 1903, toen Abraham Kuyper premier was, bleek dat hij nog meer bezwaren tegen crematie had. Het liberale Kamerlid Cornelis Pijnacker Hordijk had de crematiekwestie die vrijdag 11 december voor de zoveelste keer opgeworpen tijdens een vergadering over de staatsbegroting voor 1904. Allereerst reageerde ARP-Kamerlid Alexander de Savornin Lohman met enige wrevel. Hij had als minister van Binnenlandse Zaken in 1891 al eens geweigerd een wetsvoorstel voor lijkverbranding op te stellen en was zat van het onderwerp.

De Savornin Lohman verweet Pijnacker Hordijk dat hij alleen over cremeren begon als er een christelijk kabinet zat. Bij liberale kabinetten hoorde je hem er niet over. ‘Men moest deze zaak niet behandelen als een politieke quaestie om elkander den tand te voelen,’ berispte de ARP’er zijn collega-Kamerlid. Maar later in de vergadering bood hij Pijnacker Hordijk zijn excuses aan; die bleek liberale kabinetten wel degelijk op de Begrafeniswet te hebben aangesproken.

Eén voornaam bezwaar tegen lijkverbranding bleef voor De Savornin Lohman overeind: crematie zou politieonderzoek kunnen hinderen. Dat was zeker niet ondenkbaar, ‘vooral in den tegenwoordigen tijd, nu er zooveel middelen zijn om menschen te dooden en zich dan aan den arm der justitie te onttrekken’.

Maar Kuyper leefde met een ander angstbeeld, zei hij. Als de crematoren het argument gebruikten dat verbranding hygiënischer was, dan kon Pijnacker Hordijk niet waarborgen dat hij en zijn medestanders crematie nooit zouden verplichten. ‘Nu is het bekend, hoe altijd degenen, die een nieuw denkbeeld in het leven der maatschappij in gang zoeken te brengen, beginnen met heel weinig eischend te zijn: als men hun nu maar dit ééne gaf, dat het kon; maar nauwelijks is de vinger gegeven, of de hand wordt gegrepen.’

Begraven te duur?

Sinds de gelijkstelling van cremeren aan begraven in 1968 werd de wet nog bijgesteld. In 1988 wilde CDA-minister Kees van Dijk van Binnenlandse Zaken een wetsvoorstel door de Eerste Kamer krijgen dat de ruimingstermijn van graven met tien jaar verlengde. Dit betekende in de praktijk dat een graf langer bewaard zou blijven. Maar de tegenstand was groot: CDA, SGP, GPV en RPF vreesden dat dit het begraven duurder maakte, waardoor meer mensen zouden kiezen voor crematie. Minister Van Dijk vermoedde dat RPF-senator Egbert Schuurman eigenlijk vooral religieuze bezwaren had en zei: ‘Het geloof dat de almacht Gods de mensen uit het stof opwekt in de laatste dagen kan niet worden belemmerd door het feit van de crematie, dat zal de heer Schuurman met me eens zijn.’

Kuypers toekomstvrees: een seculiere regering die het christelijke begraven zou verbieden, een vrijheidsbeperking op basis van moderne, seculiere ideeën.

De antirevolutionaire premier was dus de laatste die zijn best zou doen de Begrafeniswet liberaler te maken. Maar ook de kabinetten na hem pasten de lijkbezorgingswet van 1869 niet aan. Zelfs toen het arrest van de Hoge Raad in 1915 uitwees dat crematie niet bestraft kon worden, kwamen er geen nieuwe regels. Veertig jaar lang werd de lijkverbranding gedoogd, uitgevoerd in het crematorium op de begraafplaats Westerveld, niet ver van IJmuiden.

Decennialang werd lijkverbranding gedoogd

Wel klaagden Kamerleden af en toe dat er in Nederland nog steeds maar één crematorium was, en dat het op de meeste begraafplaatsen niet toegestaan werd een columbarium in te richten waar urnen in een nis konden worden gezet.

Principieel

De ommezwaai kwam pas in 1955. In dat jaar werd een nieuwe wet op de lijkbezorging aangenomen die crematie wel erkende, ingediend onder premier Willem Drees. Het is opvallend welke partijen toen tegen stemden: dat waren naast de SGP en de CPN uitgerekend liberalen van de VVD. Die laatsten waren groot voorstander van crematievrijheid, maar vonden de wet niet liberaal. Een crematie moest namelijk aan drie belemmerende voorwaarden voldoen: iedereen die gecremeerd wilde worden, moest zijn wilsbesluit op papier hebben staan, een burgemeester mocht de bouw van een crematorium tegenhouden als er in de omgeving godsdienstige bezwaren leefden, en er mocht geen overheidsgeld gaan naar crematoria.

Graafwerkzaamheden op begraafplaats Zorgvlied, negentiende eeuw.
Graafwerkzaamheden op begraafplaats Zorgvlied, negentiende eeuw.

Tijdens de Kamerdebatten over deze wet was de woordenwisseling tussen VVD-Kamerlid Pieter Oud en PvdA-collega Johan Scheps het markantst. Net een paar jaar eerder, in 1950, zo beklemtoonde Oud, was in Rome het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens ondertekend. Hoe kon het dan dat er in het Nederlands parlement een wetsvoorstel op tafel lag dat de levensbeschouwelijke vrijheid van burgers in het geding bracht?

Was de oude SDAP er nog maar, verzuchtte hij, de voorganger van de Partij van de Arbeid. De PvdA was namelijk een resultaat van de doorbraakbeweging, een politiek concept gerijpt in de oorlogsjaren. Het resultaat was een nieuwe sociaal-democratische partij die én een humanistische stroming bevatte, én een katholieke én een protestants-christelijke. Het gevolg was, naar de smaak van VVD’er Pieter Oud, dat er een halfhartige partij was ontstaan waar de liberale ideeën niet veilig waren. De aloude SDAP had nooit ingestemd met het wetsvoorstel.

Kwetsend

PvdA’er Johan Scheps vond op zijn beurt de principiële houding van de VVD’er naïef. Volgens hem vergat Oud ‘dat wij in dit land met zijn gemengde bevolking dagelijks moeten wandelen van compromis tot compromis’. Als aanschouwelijk voorbeeld wees hij naar Pieter Zandt, het Kamerlid van de SGP. Zelfs zo’n rechtlijnig mens leefde in het moderne Nederland vanuit het compromis, zei Scheps. Zou Zandt dat niet doen, dan zou hij ‘als de profeet uit het Oude Testament, de Roomse priesters van nu grijpen en afvoeren naar de beek Kison en dezen aldaar slachten’. Dit betrof een verwijzing van Scheps naar een passage in het bijbelboek Koningen.

‘Deze consequentie heeft de heer Zandt tot op heden niet getrokken,’ ging Scheps verder, ‘en van een gaan naar de beek Kison is, voor zover ons bekend, tot op heden nog geen sprake geweest, althans niet in deze profetische gestalte.’

De urnenhal van Westerveld, 1921.

Multatuli als eerste verbrand

De eerste Nederlander die zich liet cremeren, was Eduard Douwes Dekker, ofwel Multatuli. Hij overleed op zijn zevenenzestigste in 1887. Zijn vrouw reisde met zijn lichaam naar de stad Gotha, in de Duitse deelstaat Thüringen. Daar vond de crematie plaats. Op de Duitse overlijdensakte kwam bij de categorie ‘religie’ te staan: ‘dissident.’ In 1948 werden de urnen met de as van hem en zijn vrouw bijgezet in het columbarium van Westerveld.

PvdA-fractievoorzitter Jaap Burger sprong fractiegenoot Scheps bij door te betogen dat het niet zo raar was dat dankzij de nieuwe een nieuw crematorium kon worden tegengehouden werd in geval van lokaal verzet. Zo voorkwam je dat mensen gekwetst werden. Oud reageerde vilein: ‘Nu ontwikkelt de heer Burger (…) een gans nieuwe theorie van verdraagzaamheid. Deze theorie van de verdraagzaamheid komt er dan hier op neer, dat iedereen het recht heeft niet geërgerd te worden.’ Dat is onhoudbaar, volgens de VVD’er. Alleen al hierom: ‘De heer Burger en de PvdA ergeren ook nu nog velen in Nederland.’

Bovendien: als Burger het zo belangrijk vond andere mensen niet te kwetsen, waarom was hij dan een jaar eerder, in 1954, in Maastricht wezen demonstreren tegen het bisschoppelijk mandement? Dit mandement was een bisschoppelijk schrijven, dat uit angst voor het socialisme katholieken verbood te luisteren naar de VARA en zich aan te sluiten bij de socialistische vakbond. Ook werd hun sterk ontraden lid te worden van de PvdA. Als Burger als PvdA-fractieleider in Limburg zo’n demonstratie op poten zet, ‘dan ergert de heer Burger vele mensen in Maastricht’, stelde Pieter Oud, ‘maar daarom is de heer Burger niet onverdraagzaam. Want hij is naar Maastricht gegaan, niet om de mensen daar te ergeren, maar met de bedoeling zijn overtuiging uit te dragen.’

In 2022 werd 67 procent van de overledenen gecremeerd

Toch verloor Oud de strijd. Tót 1968. Toen werd cremeren formeel gelijkgesteld aan begraven. Dat was 99 jaar na de Begrafeniswet van 1869, ooit de steen des aanstoots. Opvallend was hoe de argumentatie in de decennia was verschoven. Ooit ging het over hygiëne, en over de problemen voor het politieonderzoek. Na de Tweede Wereldoorlog ging het daar niet meer over. Het crematiedebat was toen geen praktisch debat, maar ten diepste ideologisch.

Anno 2023 is cremeren zelfs gewilder dan begraven. Volgens de Landelijke Vereniging van Crematoria zijn in 2022 ruim 114.000 mensen gecremeerd in een van de ruim 90 crematoria: 67 procent van de overledenen dat jaar. De hoge begrafeniskosten zullen een rol spelen, maar ook dat wat Abraham Kuyper zo vreesde: de al in zijn tijd oprukkende secularisatie van Nederland.

Meer weten

  • De crematie in Nederland en daarbuiten (1925) Jubileumboek van de Vereeniging voor Facultatieve Lijkverbranding.
  • ‘Op den akker des doods, waar allen gelijk worden…’ (2016) door Maurice Heemels, over de begraafcultuur in Roermond.
  • Politiek als passie (2007) door Jan Willem Brouwer e.a., over hun favoriete Kamerdebatten, waaronder dat over de wet op de lijkbezorging in 1955.

Openingsbeeld: Een crematie in Westerveld, in het eerste crematorium van Nederland, 1921. Bron: Spaarnestad Photo.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 10 - 2023