De biografie ontwikkelt zich tot een nieuwe vorm van geschiedschrijving. Van welke grote personen uit de Nederlandse geschiedenis zou er nog een biografie moeten komen, vroegen wij daarom aan 35 historici. De meningen liepen sterk uiteen: van Juliana en generaal Van Heutsz tot uitgever Johan Polak.
‘Kletskoek,’ noemt Hans Renders, directeur van het Groningse Biografie Instituut, de klacht dat in Nederland te weinig biografieën verschijnen. De Amsterdamse historicus Jaap Talsma is het met hem eens: ‘Laten we elkaar niet aanpraten dat we lijden aan een biografisch tekort.’ De biografie heeft de laatste vijftien jaar in Nederland een grote bloei doorgemaakt. Per jaar verschijnen honderden levensbeschrijvingen, van schrijfster Annie M.G. Schmidt tot journalist Marcus van Blankenstein en zakenman Anton Philips.
Toch zijn er nog altijd opvallende lacunes. Zo is er ondanks de hernieuwde belangstelling voor de Nederlandse Opstand al decennia geen biografie verschenen van Willem van Oranje (1533-1584), op een zo’n tachtig pagina’s tellend ‘biografisch portret’ van Maurits-biograaf Arie van Deursen na. Generaal Van Heutsz (1851-1924) heeft geen biografie en oud-premier Joop den Uyl (1919-1987) ook niet.
‘Van welke drie grote personen uit de Nederlandse geschiedenis is er nog geen biografie verschenen, die er wel zou moeten komen?’ vroegen wij daarom aan 35 historici, verbonden aan verschillende universiteiten. De meningen waren verdeeld. Maar liefst zestig historische personen, van wie een enkeling nog leeft, verdienen volgens onze ondervraagden een biografie. Van Albrecht van Beieren (1336-1404), voorgedragen door zijn eigen biograaf Dick de Boer, tot uitgever Johan Polak (1928-1992).
Een gedeelde voorkeur voor bepaalde personen blijken Nederlandse historici niet te hebben. Opvallend is wel de belangstelling voor staatslieden. Zo staan de socialist Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) en oud-premier Joop den Uyl (1919-1987) met zes stemmen op een gedeelde eerste plaats. Koningin Juliana (1909-2004) staat met vier stemmen op de tweede plaats, op de voet gevolgd door staatsman Dirk Donker Curtius (1792-1864), oud-premier P.W.A. Cort van der Linden (1846-1935) en koning Willem I (1772-1843), die allemaal drie stemmen krijgen.
Er wordt inmiddels hard gewerkt aan biografieën van Troelstra, Den Uyl, Cort van der Linden en Willem I. ‘Troelstra heeft zelf een vierdelige autobiografie geschreven, waardoor mensen de indruk hadden dat alles al was opgeschreven,’ zegt journalist en Troelstra-biograaf Piet Hagen. ‘Ook zijn veel afzonderlijke episodes uit zijn leven uitvoerig besproken. Daarnaast is er veel gepubliceerd over de geschiedenis van de sociale beweging. Maar het is zo langzamerhand wel tijd voor een biografie.’
Den Uyl-biografe Anet Bleich is blij met de belangstelling voor haar boek, waar ze nog ruim een jaar aan verwacht te werken. Anders dan de literaire biografie komt de politieke biografie nog maar net uit de kinderschoenen denkt ze, met de recente verschijning van biografieën van De Gaay Fortman, Kals, Colijn en Drees. ‘Een goede biografie van Pim Fortuyn zou ook heel interessant zijn.’ De LPF-leider kreeg geen enkele stem.
Hagen vindt enige terughoudendheid echter op zijn plaats. ‘Op een symposium over politieke biografieën zei PvdA-Tweede- Kamerlid Klaas de Vries dat niet te hopen is dat van iedere politicus een biografie wordt geschreven. Niet iedereen heeft natuurlijk dezelfde statuur. Een staatsman als de anti-revolutionaire W.F. de Gaay Fortman is van een andere orde dan Churchill of Stalin.’
De historici hebben ook belangstelling voor de Oranjes. Historicus Jasper Loots wil graag over koningin Juliana lezen: ‘Het Nederland van de jaren vijftig en zestig, ons aller oma, de vredeskoningin, de fiets, haar man.’ Journaliste en Henriëtte Roland Holst-biografe Elsbeth Etty was ooit in het project geïnteresseerd en zegt het boek nog steeds graag te schrijven. ‘Juliana’s leven beslaat niet alleen de Tweede Wereldoorlog, maar ook de Koude Oorlog. Daarbij was ze in de jaren vijftig het middelpunt van de grootste constitutionele crisis die ons land ooit heeft gekend. Veel is nog niet opgehelderd. Een aantal essentiële archieven moet wel open, anders moet je er niet aan beginnen.’
Etty had verwacht dat de tweedelige Wilhelmina-biografie van Cees Fasseur tot meer biografische belangstelling voor de Oranjes zou leiden, maar het koningshuis in de twintigste eeuw komt er nog steeds bekaaid vanaf. Alleen Claus krijgt een stem, in prins Bernhard blijkt niemand geïnteresseerd. Het leven van koning Willem I (1772-1843) – wel genoemd – wordt momenteel beschreven door historicus Jeroen van Zanten, die graag ook de biografie van Willem II zou schrijven, inclusief diens biseksualiteit en internationale contacten. Wilhelmina van Pruisen (1774-1837), de echtgenote van Willlem I, wordt één keer genoemd. Lotte van de Pol is met haar biografie bezig.
Ook een aantal namen van andere historisch belangrijke Nederlanders is opvallend afwezig in de lijst, terwijl hun biografen toch hard bezig zijn. Zo schrijft Jeroen Koch over ARP-voorman Abraham Kuyper, voor wie niemand van de ondervraagden belangstelling heeft. En Amanda Kluveld onderzoekt het leven van Marga Klompé (1912-1987), een van de weinige belangrijke vrouwelijke politici in Nederland, die niettemin maar één stem krijgt.
De grote hoeveelheid namen van Nederlanders die volgens historici nog een biografie verdienen, wijst niet op een gebrek aan goede biografieën, maar is eerder tekenend voor de ontwikkeling van de biografie als nieuwe vorm van geschiedschrijving. De ouderwetse levensbeschrijving maakt daarin steeds meer plaats voor een historisch werk waarin de biograaf een visie geeft op de persoon, die hij nadrukkelijk in zijn tijd plaatst. En dat historici op dit moment vooral biografieën van staatslieden willen zien, lijkt erop te wijzen dat de belangstelling voor de ontstaansgeschiedenis van de huidige Nederlandse staat nog lang niet voorbij is.
‘Bepaalde periodes en gebeurtenissen kunnen vaak pakkender worden beschreven aan de hand van een persoon,’ zegt Thorbecke-biograaf Remieg Aerts. ‘Veel biografen kruipen volledig in iemands huid of babbelen maar door over de omstandigheden rond hun onderwerp. De biograaf moet het persoonlijke aspect echter zo gebruiken dat het de publieke functie van zijn persoon illustreert.’
Aerts is sinds anderhalf jaar bezig met zijn onderzoek naar Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), hoewel van deze staatsman in 2004 al een biografie verscheen van Jan Drentje. ‘Het wekt misschien verbazing dat binnen een paar jaar twee kloeke Thorbecke-biografieën verschijnen, maar in het buitenland is dat heel gewoon. Daar komt elke paar jaar een serieuze biografie van Churchill, Gladstone of Hitler uit, gebaseerd op nieuwe inzichten. Pas als dat ook in Nederland gebeurt, is de biografie volwassen.’
Dat de biograaf daarnaast altijd persoonlijke gevoelens voor zijn onderwerp zal hebben, is volgens Aerts onvermijdelijk en hoort bij het genre. ‘Je hebt genoeg sympathie nodig om een deel van je leven in dienst van een ander persoon te stellen. Maar om afstand te houden moet je ook een beetje een hekel aan je persoon hebben.’
Dat persoonlijke gevoelens een prachtig boek niet in de weg hoeven staan, bewees Colijn-biograaf Herman Langeveld. De VU-historicus kon aan het einde van zijn onderzoek naar de oud-premier zijn groeiende hekel aan Colijn maar moeilijk verbergen. Toch werd zijn tweedelige biografie door maar liefst zes historici genoemd als ‘beste biografie’.
kader
Elke werkdag een biografie
Biografen zijn geen romanschrijvers. Een echte biografie is een kruising is tussen journalistiek en geschiedenis, met vaart geschreven, maar met een heilig ontzag voor de waarheid, betoogt Hans Renders, biograaf van Jan Hanlo en Jan Campert, directeur van het Biografie Instituut aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De afgelopen tien jaar laten een gestage groei zien van het aantal biografieën bij Nederlandse uitgeverijen. Als je ze allemaal bij elkaar optelt – vertalingen en oorspronkelijk Nederlands -, zijn het er elk jaar tussen de 250 en 300, elke werkdag een biografie dus. Toch hoor je nog steeds klagen dat er in Nederland te weinig biografieën verschijnen. En dat het in Engeland zoveel beter is. Dat is kletskoek. Het genre is zo populair dat zelfs boeken die er niet toe behoren het predikaat biografie meekrijgen. Een in elkaar geflanst herdenkingsboekje over André Hazes wordt zo even makkelijk een biografie genoemd als de zorgvuldig geresearchte driedelige Hitler-biografie van Ian Kershaw.
Maar rechtvaardigheid bestaat nog. In het vorige week verschenen Le Pari Biographique. Écrire une vie van François Dosse wordt omstandig betoogd dat juist historici de biografie weer ontdekt hebben. En dat is zeker waar. We hoeven alleen maar naar de recent verschenen biografieën van Cals, Colijn en Drees te kijken om te begrijpen hoe terecht dat is. De politieke geschiedenis is verrijkt dankzij deze biografieën van drie Nederlandse premiers.
Deze boeken voldoen aan de eis die het genre biografie rechtvaardigt. Namelijk dat zij andere gegevens over personen of perioden aan het licht brengen dan studies die geen biografieën zijn. Bovendien moet de biograaf aantonen dat iemands persoonlijke leefomstandigheden van invloed zijn geweest op zijn publieke wapenfeiten. Als dat niet gebeurt, kun je beter geen biografie schrijven.
Het is mooi dat de biografie nu meer dan ooit serieus wordt genomen. We zijn het stadium van de vie romancée voorbij, het genre waar Johan Huizinga al zo’n hekel aan had. Maar via een achterdeur, door het gepraat over literaire waarde van biografieën die gelezen zouden moeten kunnen worden als romans, dreigt dit gefictionaliseerde bakvissenproza weer terug te komen. Alsof prachtig geschreven boeken altijd verzonnen boeken zijn! Wat een belediging voor de historicus.
François Dosse zegt terecht dat de biografie een kruising is tussen journalistiek en geschiedenis, met vaart geschreven, maar met een heilig ontzag voor de waarheid. Dat geldt voor de literaire biografie, de historische biografie, de zakenbiografie of wat wel genoemd wordt de ‘intellectuele’ biografie. De wetenschappelijke biografie wint overal in Europa terrein.
Dat wil zeggen: er is een groeiende behoefte aan biografieën die aan alle academische criteria van controleerbaarheid voldoen. Biografen die zich halve romanschrijvers voelen, gaan dialogen of erger verzinnen. Net zo onbetrouwbaar zijn de biografen die na elk hoofdstuk een paar boektitels noemen en op die manier denken dat ze geen noten meer nodig hebben. Een echte biograaf zou dat nooit doen, want die begrijpt dat elke biografie een vorm van geschiedschrijving is.