Het linkse terrorisme in de jaren zeventig was een internationale aangelegenheid. Knooppunt in het gewelddadige netwerk was de Palestijnse verzetsorganisatie PFLP. Zij leverde wapens, trainingen en geld aan radicale groepen uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Ierland, Spanje, Japan en Nederland. Maar er werd wel een wederdienst verlangd. Hoe de Palestijnen de West-Europese anarchisten meezogen in hun strijd tegen Israël.
Op 24 september 1976 wordt de 24-jarige Lidwien Janssen uit Breda op het vliegveld Ben Goerion in Tel Aviv gearresteerd. Ze wordt ervan verdacht informatie te hebben willen vergaren over de beveiliging van de luchthaven. Die zou bedoeld zijn voor een Palestijnse organisatie die van plan was in Tel Aviv een vliegtuig te kapen. Op de Nederlandse televisie verschijnt een nerveus meisje, omringd door Israëlische agenten en belaagd door journalisten. Een AVRO-reporter vuurt de ene vraag na de andere op haar af. Janssen weigert te antwoorden. De reporter besluit tot een frontale aanval: ‘Klopt het dat u bent aangerand door Wadi Haddad?’
Die vraag werd ingegeven door Janssens bezoek, luttele weken eerder, aan het Palestijnse trainingskamp Khayat in de buurt van Aden, Zuid-Jemen. Samen met veertien andere linkse radicalen uit Nederland onderging ze daar een training van een maand in guerrillatechnieken. Het kamp stond onder supervisie van de afdeling Special Operations van het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP-SO). Leider van die organisatie was Wadi Haddad. De ‘speciale operaties’ die Haddad op touw zette, waren bloedige aanslagen en gewelddadige vliegtuigkapingen.
Tijdens het verblijf van de Nederlanders in het Jemenitische kamp was Haddad enkele malen langsgekomen. Hij had de gewoonte om de buitenlandse bezoekers van het kamp apart te nemen om te kijken of ze geschikt waren voor zijn eigen terroristische operaties. Lidwien Janssen was naïef, onbesproken en de Palestijnse zaak loyaal toegedaan. Met haar westerse uiterlijk zou ze onopgemerkt verkenningen kunnen uitvoeren. Haddad vroeg het haar en ze stemde toe. Ondertussen was de groep Nederlanders al lang in het vizier van verschillende geheime diensten, inclusief de Israëlische Mossad. De missie was gedoemd te mislukken.
De wederdienst die Janssen voor haar guerrillatraining leverde, was betrekkelijk onschuldig in vergelijking met wat Haddad verlangde van bezoekers uit andere landen. Onder de terroristen die bij operaties van het PFLP-SO om het leven kwamen, was een aantal Duitsers en Japanners. Toch was de prijs die Janssen betaalde niet gering. Ze werd in Israël tot zes jaar cel veroordeeld, waarvan ze er drie heeft uitgezeten. Dat ze door Haddad is verkracht, moet worden uitgesloten. Gedurende haar verblijf in het kamp had ze slechts een flirt met een jonge Palestijnse strijder.
Wapendepot
Wadi Haddad was een van de vele Palestijnse intellectuelen die drastisch radicaliseerden na de Zesdaagse Oorlog van 1967, waarin Israël de Sinaï-woestijn, de Golan-hoogte en Jeruzalem veroverde. Hij sloot zich aan bij het PFLP, dat in datzelfde jaar was opgericht door George Habash. Habash was net als Haddad in Libanon opgegroeid in een goedburgerlijk, christelijk milieu. Ze hadden elkaar leren kennen tijdens hun studie medicijnen aan de American University in Beiroet. Beiden waren de marxistische beginselen toegedaan, streefden naar een Palestijnse volksrepubliek, vonden dat de staat Israël uit de weg moest worden geruimd en meenden dat gewelddadige acties daartoe het geëigende middel waren.
Het PFLP maakte deel uit van de Palestine Liberation Organization (PLO), die werd voorgezeten door Yasir Arafat. In deze koepel zaten vertegenwoordigers van uiteenlopende, zich rap vermenigvuldigende verzetsorganisaties. Ze verschilden met elkaar van mening over de politieke strategie, de inzet van geweld, de betrekkingen met het buitenland, de beoordeling van Israël en het karakter van de beoogde Palestijnse staat.
In 1968 adopteerde de leiding van de Sovjet-Unie het PFLP als favoriet breekijzer in haar Midden-Oosten-politiek. Het PFLP was immers van alle verzetsorganisaties ideologisch het meest met de Russen verwant. In 1970 vond op aanwijzing van Joeri Andropov, chef van de KGB, de eerste grote wapenleverantie aan het PFLP plaats. Er zouden er nog talloze volgen. Zo kon het PFLP uitgroeien tot een goed geoutilleerd wapendepot en trainingscentrum voor radicaal-linkse groepen van over de hele wereld.
Dat het PFLP in staat en bereid was radicale groepen allerlei diensten te verlenen, werd snel bekend in de wereld van de westerse stadsguerrilla. Mede aangetrokken door de marxistische signatuur van het PFLP meldde zich de ene na de andere linkse groepering bij de PFLP-centra in Libanon, Syrië, Jordanië, Libië en Zuid-Jemen. In de verschillende bronnen duiken bezoekers op uit Duitsland, Frankrijk, Ierland, Spanje (Baskenland), Zweden, Nederland, Italië, Griekenland, Turkije, Iran, Armenië, Japan, Argentinië, Chili en Nicaragua.
Bij zo’n verscheidenheid wilden de ideologische grenzen nogal eens vervagen en verschuiven. Een aantal westerse strijders begaf zich vrijwillig op de glijbaan die van antizionisme naar antisemitisme leidde. Omgekeerd ontving het PFLP volgens hardnekkige verhalen ooit een groep Duitse neonazi’s, die immers ook tegen Israël en de joden waren.
Jodencomplex
Het Palestijnse verzet was eind jaren zestig op de politieke agenda van de westerse linkse beweging beland. In hun linkse wereldbeeld was Israël de voorpost van het Amerikaanse imperialisme en stond de strijd van de Palestijnen symbool voor het streven naar revolutie in de derde wereld. Ook in de Bondsrepubliek maakte de linkse beweging zich dit beeld eigen, hoewel kritiek op Israël in Duitsland zwaar taboe was. Misschien was dat wel de reden waarom de notoire taboebreker Rainer Kunzelmann op 9 november 1969 een bom liet plaatsen in het Huis van de Joodse Gemeente in Berlijn. De bom ging niet af. Vanuit een Palestijns kamp in Jordanië liet Kunzelmann weten dat het hoog tijd werd dat de Duitsers zich bevrijdden van hun ‘jodencomplex’.
In die tijd reisden tientallen Duitsers naar de Palestijnse vluchtelingenkampen. Sommigen om hun solidariteit te betuigen, anderen om hulp te verlenen, weer anderen om guerrillatrainingen te ondergaan. Het Berlijnse bomincident spleet de beweging. Velen wezen voortaan elk terroristisch geweld af. Anderen kozen er juist voor, bewonderden de Palestijnse vliegtuigkaapster Leila Khaled en verdedigden in 1972 de bloedige gijzelingsactie tijdens de Olympische Spelen in München.
Intussen hadden Duitse stadsguerrilla’s de Palestijnse kampen ontdekt als ideale oorden om zich schuil te houden voor de politie. Daaronder bevonden zich leden van de Rote Armee Fraktion (RAF), de Rote Zellen en de Bewegung 2. Juni – gewapende, ondergrondse groepen die in eigen land een guerrilla voerden tegen het kapitalisme, het imperialisme en het ‘militair-industrieel complex’. Aanvankelijk onderhielden ze contacten met verschillende Palestijnse organisaties, maar op den duur waren het vooral de kampen van het PFLP-SO waar ze een vaste basis vonden om zich terug te trekken en nieuwe acties voor te bereiden.
Dat leidde tot een intensief wederzijds dienstbetoon. Dramatische hoogtepunten in de samenwerking waren in 1975 de gijzeling van deelnemers aan een conferentie van olieproducerende landen (OPEC) in Wenen, in 1976 de kaping van een Air France-toestel dat in Entebbe door Israëlische militairen werd bestormd, en in 1977 de kaping van een Lufthansa-toestel dat in Mogadishu werd ontzet door een Duitse elite-eenheid. Bij zulke gezamenlijk acties was het doel meestal de vrijlating van gevangen medestrijders, Palestijnen dan wel Duitsers. Dat lukte zelden. Gewoonlijk eindigden de operaties in een bloedbad.
Hans-Joachim Klein, lid van de Rote Zellen en deelnemer aan de gijzelingsactie in Wenen, stapte in 1977 uit de beweging en dook onder. In 1978 maakte hij in een interview met het Franse dagblad Libération de balans op van de Duits-Palestijnse samenwerking. In zijn ogen waren zijn voormalige Duitse wapenbroeders ‘in alles afhankelijk van de groep van Wadi Haddad. Ze hadden hem nodig voor geld, wapens en schuilplaatsen. In ruil daarvoor namen ze deel aan fascistische acties zoals die in Entebbe. Fascistisch ja, want wat daar op het vliegveld gebeurde’ – een lid van de Rote Zellen scheidde de joodse van de niet-joodse passagiers – ‘was wat mij betreft Auschwitz.’
Zelfmoordaanslag
In het verkeer tussen het PFLP en de links-radicalen speelden vrouwen een opmerkelijke rol. Dat kwam vooral doordat vrouwen in de westerse groepen vaak vooraanstaande posities innamen. De Nederlandse groep die naar Zuid-Jemen reisde, werd door een vrouw geleid en bestond voor bijna de helft uit vrouwen. Ook in de Duitse cellen waren vrouwen prominent aanwezig. De vrouwen bleken gemakkelijk in het Palestijnse wereldje te aarden, verbleven er vaak langer dan de mannen, gingen niet zelden relaties aan met Palestijnen en kregen soms kinderen van hen. Zo had RAF-lid Monika Haas een dochter van een Palestijn die onder de schuilnaam Zaki het PFLP-kamp in Zuid-Jemen leidde.
Een van de meest gesettelde vrouwen was Fusako Shigenobu. Toen in 1970 een ernstige crisis uitbrak in de Japanse studentenbeweging, verliet de 25-jarige activiste Japan en kwam ze na enige omzwervingen terecht bij het PFLP in Libanon. Met hulp van de PFLP-leiding richtte ze de internationale tak van het Japanse Rode Leger op. In 1973 baarde ze een dochter. Over de vader heeft ze altijd gezwegen, maar geruchten willen dat het George Habash was.
In de jaren zeventig voerde het Japanse Rode Leger in samenwerking met het PFLP een spectaculaire reeks aanslagen, vliegtuigkapingen en gijzelingen uit. De bloedigste operatie vond plaats op 30 mei 1972. Drie Japanners bestormden de hal van het vliegveld van Tel Aviv, dat toen nog luchthaven Lod heette. Ze gooiden granaten en schoten met machinegeweren. Zesentwintig mensen vonden de dood. Twee van de drie aanvallers bliezen zichzelf op. Het was de eerste zelfmoordaanslag in naam van de Palestijnen.
Doel van het Japanse Rode Leger was de omverwerping van de Japanse monarchie, de vernietiging van het kapitalisme en de bevordering van de wereldrevolutie. Maar de meeste operaties die ze samen met het PFLP uitvoerden, gingen om geld en om de vrijlating van gevangen kameraden. Anders dan hun Duitse collega’s waren de Japanners daar redelijk succesvol in. Toen ze bijvoorbeeld in september 1974 de Franse ambassade in Den Haag bestormden en tien mensen, onder wie de ambassadeur, gijzelden, kregen ze een in Frankrijk gedetineerde kameraad vrij en mochten ze met 300.000 dollar op zak in een vliegtuig naar Zuid-Jemen vertrekken.
Shigenobu, die de Haagse actie leidde, werd vijf jaar geleden in Osaka gearresteerd. Voor haar aandeel in de gijzeling eiste de officier van justitie eind vorig jaar levenslang. Buiten het gerechtsgebouw voerde dochter Mei Shigenobu fanatiek actie voor haar moeder.
Paranoia
Een merkwaardige gast in de kampen van het PFLP was Ilich Ramírez Sánchez. De in Venezuela geboren zoon van een marxistische advocaat studeerde in Moskou, waar hij in 1970 vanwege politieke dwarsliggerij en frivool gedrag van de universiteit werd gegooid. Even later dook hij op in een trainingskamp van het PFLP in Jordanië. Daar kreeg hij de bijnaam ‘Carlos’, waaronder hij een carrière begon als professioneel terrorist en koelbloedig moordenaar.
Een van Carlos’ eerste grote wapenfeiten was de gijzeling van de OPEC-ministers in Wenen. Eenmaal terug in Zuid-Jemen kreeg Carlos van de PFLP-leiding hevige verwijten. Hij had de opdracht om de olieministers van Iran en Saudi-Arabië te executeren niet uitgevoerd. En hij zou een deel van het losgeld hebben verdonkeremaand. Wadi Haddad zegde de samenwerking op. Carlos begon een eigen groep, samen met twee Duitsers uit de Rote Zellen en enkele Syriërs en Libanezen.
In die tijd werd Carlos benaderd door de geheime dienst van de DDR, de Stasi. Die hield, zo blijkt uit de inmiddels grondig doorgespitte archieven, het internationale linkse terrorisme al lange tijd nauwlettend in de gaten. Ze beschikte over veel informanten onder de Duitse links-radicalen, maar ook in het PFLP had ze de vinger aan de pols. Omdat de geheime dienst van Zuid-Jemen door haar was opgebouwd en getraind, had de Stasi scherp in het oog welke netwerken er gesponnen werden in kamp Khayat bij Aden.
De Stasi schoot prompt te hulp toen Wadi Haddad in 1978 ernstig ziek werd. De PFLP-leider werd enkele malen behandeld in het Charité-ziekenhuis in Oost-Berlijn. Daar konden ze echter niets meer voor hem doen. Haddad stierf in maart 1978, 49 jaar oud, aan leukemie. Het PFLP-SO verloor een leider die door zijn buitenlandse gasten beurtelings werd gezien als een aimabele man, een joyeuze gastheer, een zorgzame dokter, een gewiekste psycholoog, een uitgekiende strateeg, een fanatieke vrijheidsstrijder en een meedogenloze terrorist. Na zijn overlijden viel het PFLP-SO uiteen in een chaotische hoeveelheid kleinere eenheden, waartussen Carlos zich opnieuw in een vooraanstaande positie wist te manoeuvreren.
Door de chaos na de dood van Haddad werden de contacten tussen Palestijnse en westerse terroristen een stuk onoverzichtelijker. Zowel aan westerse als aan Palestijnse kant handelden velen op eigen gezag. Kenmerkend voor die situatie was dat aanslagen vaak door meerdere organisaties werden geclaimd. Tussen de groepen trad concurrentie en wantrouwen op. De angst voor infiltratie door geheime diensten nam toe. Soms leidde de paranoia zelfs tot interne liquidaties.
Eind jaren zeventig knoopten groepen als Brigate Rosse uit Italië en Action Directe uit Frankrijk voor het eerst contacten aan met Palestijnse verzetsorganisaties. In die contacten speelde het PFLP lang niet altijd meer de hoofdrol. Ook de PLO van Arafat mengde zich in het internationale terroristische netwerk. Kort na de gijzeling en executie van de voormalige Italiaanse premier Aldo Moro door de Brigate Rosse in mei 1978 zochten leden van de PLO uit eigen beweging contact met de Italiaanse terroristen, hoewel voorzitter Arafat nog had gepleit voor vrijlating van Moro, met wie hij op goede voet stond.
Broeinest
Het contact tussen de Palestijnen en de Brigate Rosse liep via Parijs, de stad die al meer dan tien jaar een schuilplaats en ontmoetingspunt was voor het internationale linkse terrorisme. Daar sloot Mario Moretti, leider van de Brigate Rosse, een overeenkomst met de PLO waarin de Palestijnen beloofden wapens te leveren, trainingen te geven en schuilplaatsen te bieden. Als tegenprestatie zouden de Italianen in hun eigen land wapendepots voor de PLO inrichten en aanslagen plegen op vooraanstaande Israëli’s. De Italianen verplichtten zich niet tot het maken van propaganda voor de Palestijnse zaak. In de geschriften van de Brigate Rosse bleef het thema Midden-Oosten opvallend afwezig. Ook van antizionisme, laat staan van antisemitisme, is bij de Brigate Rosse geen sprake.
Dat gold ook voor de Franse terreurorganisatie Action Directe. In haar geschriften noch in haar acties is veel van haar Palestijnse connecties te bespeuren, maar bij een aantal aanslagen waren wel degelijk Palestijnen betrokken en had het doelwit een Israëlische of joodse achtergrond. Belangrijke partners van Action Directe waren de Factions Armées Revolutionnaires Libanaises (FARL), geformeerd uit de overblijfselen van het PFLP-SO en gevestigd in Parijs. Uit die samenwerking resulteerde bijvoorbeeld de bloedige aanslag op het warenhuis Marks & Spencer in Parijs in februari 1985, een aanslag die uitdrukkelijk gericht was tegen de joodse leiding van het bedrijf.
Onmiskenbaar is dat de ideologische bevlogenheid waarmee linkse radicalen aanvankelijk de Palestijnse zaak omhelsden, in het Parijse netwerk nauwelijks nog een rol speelde. Er was sprake van een zekere verzakelijking en verharding in de onderlinge verhoudingen, een ontwikkeling waarin de terroristische intrigant Carlos een niet-gering aandeel had. Parijs werd een broeinest van samenzweringen, intriges, paranoia en verraad.
In de jaren tachtig raakte het netwerk van Palestijnse bevrijdingsorganisaties en westerse terreurgroepen snel in verval. De oorzaak daarvan was een heroriëntatie aan beide zijden. In de westerse groepen vond een omslag plaats van het strenge marxisme-leninisme uit het begin van de jaren zeventig naar een postideologisch anarchisme. Het idee van een wereldrevolutie waarin de gewapende strijd in de derde wereld een hoofdrol vervulde, raakte op de achtergrond. Israël en de Palestijnen waren geen issue meer. Groepen als Brigate Rosse en Action Directe richtten zich vrijwel exclusief op nationale of hooguit Europese doelen; de term ‘euroterrorisme’ dook zelfs op. De groepen pleegden hun aanslagen op landelijk bekende personen en instellingen die symbool stonden voor kapitalistische uitbuiting en militair imperialisme.
Ook aan Palestijnse zijde vond een omslag plaats. Mede onder invloed van de islamitische revolutie in Iran in 1979 maakte de marxistische, internationalistische oriëntatie bij de Palestijnen langzaam plaats voor een gerichtheid op Arabische landen en de islam. Daarbij speelden ook veranderingen in de geldstromen een rol. De Sovjet-Unie verlegde haar interesse naar de grootmachten in het Oosten, met name Afghanistan, Irak en Iran. Ondertussen ontwikkelde het islamitische Saudi-Arabië zich hoe langer hoe meer tot een belangrijke geldschieter in de Palestijnse zaak. Toen in 1987 de Palestijnse Hamas werd opgericht, mocht deze al snel op een even grote financiële steun van de oliegrootmacht rekenen als Arafats PLO.
En het PFLP van George Habash? In de loop van de jaren negentig besloot ook het Front zich aan de veranderde situatie aan te passen. Het vlocht voortaan koranteksten in zijn propaganda en omarmde de strategie van de zelfmoordaanslag. Dat hielp het PFLP uit het dal waar het in de jaren tachtig in terecht was gekomen.
Meer weten
- Over de internationale contacten en de trainingskampen van het PFLP bestaan geen boeken. Informatie erover moet men samenrapen uit uiteenlopende bronnen, zoals monografieën over de verschillende westerse terreurorganisaties. De Nederlandse groep die in het Zuid-Jemenitische PFLP-kamp was, staat beschreven in ’n Hollandse stadsguerrilla (1988) van Frans Dekkers en Daan Dijksman. Een goed boek over de politieke geschiedenis van het PFLP is The PFLP’s Changing Role in the Middle-East (1997) van Harold M. Cubert.
- Er is een aantal websites waar men min of meer betrouwbare overzichten kan vinden van terroristische organisaties en de aanslagen die ze hebben gepleegd. Een van de handigste is de Terrorism Knowledge Base van het National Memorial Institute for the Prevention of Terrorism (MIPT): www.tkb.org. Een informatieve website met veel achtergrondartikelen is die van het Israëlische Institute for Counter-Terrorism (ICT): www.ict.org.il