Home Voorpublicatie: In dienst van de nazi’s – Paul van de Water

Voorpublicatie: In dienst van de nazi’s – Paul van de Water

  • Gepubliceerd op: 17 maart 2020
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Paul van de Water
Voorpublicatie: In dienst van de nazi’s – Paul van de Water

De gezochte oorlogsmisdadiger Jacobus Philippa hield zich 29 jaar lang schuil in het huis van zijn ouders. Was het een sluwe daad, waarmee hij zijn gerechte straf ontliep? Of heeft hij zichzelf levenslang gegeven?

Op 11 april 1974 arresteerde de politie de voormalige SS’er Jacobus Philippa. Hij had sinds 1945 ondergedoken gezeten bij zijn ouders op de zolder van hun woning aan de Pauwenlaan 95 te Den Haag. Philippa maakte bij zijn arrestatie een rustige indruk. Hij leek opgelucht. Tegen de reclassering vertelde hij later in 1974: ‘Het is voor mij een aaneenschakeling van dagen geweest. Elke dag met zijn eigen spanningen. Ik heb nooit naar de toekomst gekeken. Alleen op het laatst kon ik er niet meer tegenop. Het kon mij niet meer schelen. Ik begreep dat dit niet kon blijven voortduren. De dag van mijn arrestatie zie ik nu als een bevrijding. Voor het eerst na een heel lange tijd kan ik mij in het huis van bewaring weer betrekkelijk vrij bewegen. Het leven hier is voor mij geen straf.’

Na zijn arrestatie ontstond er een ware mediahype. De kranten besteedden dagelijks uitgebreid aandacht aan de ‘oorlogsmisdadiger’ die na 29 jaar toch nog gepakt was en zijn straf alsnog moest ondergaan. Zelfs The New York Times maakte ruimte vrij voor het verhaal van Philippa.
 

Militair zonder vrienden

In een interview in 1980 verklaarde Jacobus (Sjaak) Philippa dat hij al op de hbs belangstelling had gekregen voor het nationaal-socialisme. Zijn nieuwe overtuiging kan heel goed een vorm van rebellie zijn geweest van de toen 17-jarige jongen tegen de streng katholieke en anti-Duitse gezindheid van zijn autoritaire vader. Philippa wilde graag rechten studeren, maar dat kon zijn vader, die onderwijzer was, niet betalen. Hij besloot daarom eerst zijn dienstplicht te vervullen. Hij volgde de opleiding tot reserveofficier bij de landmacht. Dat beviel hem zo goed dat hij zich in 1937 aanmeldde bij de Koninklijke Militaire Academie in Breda. In de voorgeschreven tijd van drie jaar doorliep hij de opleiding. Studiegenoten verklaarden vele jaren na de oorlog dat zij zich ‘Flip’ vooral herinnerden als een kille, gesloten, afstandelijke, fanatieke en pro-Duitse jongen die geen vrienden had.

Net als alle andere studenten van de KMA viel Philippa onder de algemene mobilisatie van 28 augustus 1939. Tijdens de Duitse inval vocht Sjaak als vaandrig tegen de Duitsers. Hij was commandant van een mitrailleurpost op de Grebbeberg. Twee maanden na de capitulatie van Nederland werd hij bevorderd tot tweede luitenant.

Na de capitulatie kon hij er probleemloos voor uitkomen dat hij nationaal-socialist was. Toch werd hij pas op 21 mei 1941 lid van de NSB. Als ex-militair meldde hij zich ook meteen aan voor de Weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB. Voor zijn vader was de keuze van Sjaak een breekpunt. Hij had vanaf dat moment geen contact meer met hem. Zijn moeder stond er ietwat anders tegenover. Zij bleef brieven naar hem schrijven.

Aanvankelijk werd Philippa de leider van een ploeg van 21 WA-mannen in Zaandam. Vooral in deze periode was hij betrokken bij verschillende geweldsincidenten. Zijn ploeg trad regelmatig op tegen de wil van de plaatselijke politie. Na een conflict hierover met zijn leidinggevende in Zaandam werd hij naar Groningen overgeplaatst, en daar werd hij adjudant van de plaatselijke commandant van de WA. Voor zover bekend hield hij zich er vooral bezig met organisatie en administratie.
 

Fundament voor geweldsdelicten

In augustus 1942 meldde Philippa zich aan voor de Waffen-SS. Hij werd naar de SS-Junkerschule in Bad Tölz (Beieren) gestuurd om daar de opleiding voor officier te volgen. Iedere SS’er leerde daar om zonder terughoudendheid hard te zijn tegen tegenstanders. Het kan niet anders dan dat daar het fundament gelegd werd voor Philippa’s latere geweldsdelicten.

Terwijl hij in Bad Tolz werd opgeleid, verloofde hij zich met de Groningse Jantje Hazekamp. Ze was pas achttien jaar oud. Hoe hij haar heeft leren kennen is niet bekend. Ze kwam uit een zwaar NSB-milieu en was zelf ook lid van die beweging. Een jaar later – op 7 januari 1944 – vond de huwelijksplechtigheid plaats.

Het huwelijk bleef kinderloos en was noch lang, noch gelukkig. Philippa was namelijk opgegroeid in relatieve eenzaamheid, was geen groot prater en was graag alleen. Een paar jaar voor zijn dood zou Philippa verklaren dat hij ook in zijn huwelijk liever alleen was. Aangezien Philippa meestal in een kazerne verbleef of ergens anders woonde, waar zijn vrouw niet was, hebben ze waarschijnlijk niet al te veel tijd met elkaar doorgebracht. Eind 1944 ging Jantje weer bij haar ouders in Groningen wonen, en sindsdien had het net getrouwde stel eigenlijk geen contact meer met elkaar. Twee maanden na de bevrijding vroeg Jenny echtscheiding aan op grond van overspel. Dat was toentertijd een legitieme reden om te scheiden. Het is niet bekend of Philippa daadwerkelijk overspel had gepleegd. Pas in 1948 of in 1949 werd het huwelijk door de rechter ontbonden.
 

Districtscommandeur in Assen

Na zijn opleiding in Bad Tölz werd Philippa zonder opgave van redenen afgekeurd voor actieve dienst bij de SS. Zelf dacht hij dat het kwam doordat zijn uiterlijk niet arisch genoeg was. Een paar maanden na zijn terugkomst in Nederland meldde Philippa zich op 1 maart 1944 aan bij de Landwacht. Hij werd waarnemend districtscommandeur in Assen. De gehele Landwacht van de provincie Drenthe viel onder hem. Philippa was verantwoordelijk voor tal van razzia’s en huiszoekingen. Zo vonden onder zijn leiding in de gemeenten Vries en Eelde in mei, juni en oktober 1944 razzia’s plaats waarbij minstens acht verdachte personen en onderduikers werden gearresteerd.

Philippa had ook de verantwoordelijkheid voor de Bloedploeg Norg. Deze Landwachters onder leiding van de Amsterdamse betonwerker Gerrit Sanner gingen in de laatste maanden van de bezetting als beesten tekeer in Diever en Norg. Ze arresteerden tal van vermeende ‘terroristen’. Dezen werden vrijwel altijd zwaar mishandeld en gemarteld, en daarna uitgeleverd aan de Sicherheitsdienst. Ze belandden dan in de gevangenis of in een concentratiekamp. De kans op overleven was vrij klein. Philippa heeft weliswaar altijd ontkend dat hij zich ook schuldig maakte aan intimidatie, mishandeling en diefstal, maar die ontkenning wordt weersproken door vele getuigenverklaringen. Zo vertelde een voormalig verzetsstrijder in 1974 aan een redacteur van Trouw: ‘In de buurt van Norg wist men dat hij de Bloedploeg daar leidde. Men was erg bang voor hem. Hij stond bekend als een erg wrede, sadistische man.’

Het is onbekend waarom Philippa na de oorlog niet naar Duitsland vluchtte. Als voormalig SS’er had hij immers de Duitse nationaliteit gekregen, wat betekende dat de autoriteiten hem niet aan Nederland zouden uitleveren. Een aantal van zijn collega’s slaagde erin om daar een vrij normaal en onopvallend leven op te bouwen. In plaats daarvan koos Philippa ervoor om vanuit Assen naar Amsterdam te vluchten. Daar dook hij, voorzien van een vals persoonsbewijs, onder bij familie. Zijn zussen haalden hem uiteindelijk over om naar het ouderlijk huis in Den Haag te gaan. Zijn vader en moeder waren wel op de hoogte van de misdragingen van hun zoon, maar dat weerhield hen er niet van om hem te helpen uit handen van justitie te blijven. Naar eigen zeggen verliep vooral het contact met zijn vader aanvankelijk nogal stroef. Nadat ze afgesproken hadden niet meer over het verleden te praten, werd de relatie beter.

Zolderkamertje

Philippa woonde bij zijn ouders op een klein zolderkamertje. Hij las veel, luisterde naar de radio, deed gymnastiekoefeningen, kweekte kanaries en hield zich bezig met het oplossen van schaakproblemen. Naar eigen zeggen kwam hij nooit buiten. Hij leefde in eenzaamheid in een huis dat eigenlijk zijn gevangenis was. Dat hield hij 29 jaar vol. Buiten zijn ouders en broer en zussen was niemand ervan op de hoogte dat hij daar woonde. Het is toch wel opvallend dat justitie nooit huiszoeking bij zijn ouders heeft gedaan. Hij werd immers gezocht.

Zijn tijd op zolder was ook af en toe bijzonder moeilijk. Zo had zijn vader eigenhandig een rotte kies bij hem moeten trekken. Een behandeling bij de tandarts was immers onmogelijk. Ook had hij gedurende een jaar last van nierstenen gehad. Deze uiterst pijnlijke kwaal kon hij evenmin laten behandelen. Hij slikte in die periode veel pijnstillers, en uiteindelijk verloor hij op natuurlijke wijze zijn nierstenen.

Tijdens zijn onderduikperiode had Philippa tijd genoeg om na te denken over zijn gedrag tijdens de bezetting. Toch bleef hij naar eigen zeggen tot de jaren zestig geloven in het nationaal-socialisme. Pas nadat hij over de Jodenvervolging had gelezen, kwam hij tot inkeer en raakte hij ervan overtuigd dat hij voorgelogen en misleid was.
 
Het is niet bekend of Philippa’s schuilplaats uiteindelijk door een familielid is verraden of dat hij zichzelf heeft aangegeven. Feit is dat zijn moeder kort voor zijn arrestatie was overleden, en dat zijn hoogbejaarde vader de zorg voor zijn ondergedoken zoon niet aankon.

Officieel werd Philippa gearresteerd opdat een oud vonnis uit 1950 alsnog uitgevoerd zou worden. Op 5 januari van dat jaar had de rechtbank hem bij verstek ter dood veroordeeld. Maar dat hij alsnog geëxecuteerd zou worden, was om twee redenen onmogelijk. Nederland kende in 1974 de doodstraf niet meer, en bovendien was het doodvonnis in 1955 van rechtswege omgezet in een levenslange gevangenisstraf. Deze zou hij wel moeten uitzitten, want er was tegen het vonnis geen hoger beroep meer mogelijk.
 

Gratieverzoek 

Via zijn raadsman diende Philippa in mei 1974 een gratieverzoek in. Verschillende organisaties hadden hier grote bezwaren tegen. De voorzitter van het Centraal Orgaan van het Verzet in Nederland vond dat Philippa gewoon zijn levenslange gevangenisstraf moest uitzitten. De CPN waarschuwde dat gratie of een eventuele invrijheidstelling tot heftige reacties vanuit de bevolking zou kunnen leiden. Ook het Nieuw Israëlietisch Weekblad schreef in een commentaar dat Philippa niet zonder meer vrijgelaten mocht worden: ‘Van Duitsland en Oostenrijk wordt verlangd dat oorlogsmisdadigers worden opgespoord en berecht. Het geeft dus een scheef beeld als oorlogsmisdadigers hier vrijuit kunnen gaan.’

De minister vroeg aan verschillende instanties advies. Zowel de officier van justitie als de Bijzondere Strafkamer van Assen was voorstander van gratiëring, waarbij levenslang omgezet moest worden in een beperkte vrijheidsstraf van vier tot vijf jaar. De reclassering ging nog een stap verder door te verklaren dat verdere detentie eigenlijk zinloos was. Zij adviseerde om Philippa als kostganger op te nemen in een klooster.

Uiteindelijk werd zijn levenslange gevangenisstraf op grond van het gratiebesluit van 27 oktober 1976 omgezet naar vier jaar hechtenis. In welke gevangenis hij werd vastgezet moest geheim blijven. Later werd bekend dat Philippa het grootste gedeelte van zijn detentie doorbracht in een open inrichting in Rekken, waar hij veel bewegingsvrijheid had. Zijn tijd besteedde hij naast zijn werk als schoonmaker vooral aan het leren van talen als Spaans, Italiaans en Russisch. Bovendien volgde hij daar een cursus voor bibliothecaris.
 

Vrijlating

In 1977 zou Philippa vrijkomen. Hij had op dat moment immers twee derde van zijn straf achter de rug. Ook over deze mogelijke vroegtijdige vrijlating ontstond echter onrust: ingezonden stukken in de kranten, Kamervragen, ministers die zich moesten verantwoorden en protesten vanuit het voormalig verzet. Uiteindelijk kreeg hij op 5 mei 1977 een voorwaardelijke invrijheidstelling met een proeftijd van bijna twee jaar. Hij zou worden opgenomen in sluisinternaat De Wiem te Enschede en mocht deze inrichting pas verlaten als hij zijn straf volledig had uitgezeten. Na zijn vrijlating waren Friesland, Groningen en Drenthe voor hem verboden gebied.
 
Philippa onderschreef die voorwaarden. Het is niet zeker, maar wel aannemelijk dat hij akkoord ging omdat hij zijn vrijheid toch met huiver tegemoetzag na een leven van meer dan dertig jaar in het isolement van zijn zolderkamer en de gevangenis. Bovendien waren uit de kringen van het voormalig verzet verschillende bedreigingen geuit.

In De Wiem ging het goed met hem. In een rapport over Philippa staat dat hij zich snel aanpaste aan zijn nieuwe omgeving, snel een eigen plaats in de groep had gevonden en veel studeerde. Bovendien was hij ijverig en gedisciplineerd, maar wel een beetje te onderdanig richting de leiding. Zo had hij de gewoonte stram achter zijn stoel te gaan staan als er een leidinggevende binnenkwam.

Pas in december 1978 had hij zijn straf van vier jaar volledig uitgezeten. Op 11 december van dat jaar werd hij vrijgelaten.

Waar hij ging wonen werd niet bekendgemaakt, maar bleef niet heel lang geheim. In 1980 werd hij door twee journalisten van het Nieuwsblad van het Noorden opgespoord. Hij leefde in Enschede in een flatje dat hij via de reclassering had gekregen. Hij moest rondkomen van een uitkering, want werk kon hij niet vinden. Zijn oorlogsverleden was voor mogelijke werkgevers toch een te groot bezwaar, en daarnaast was hij als zestigplusser zonder noemenswaardige werkervaring niet aantrekkelijk voor de arbeidsmarkt. Zijn buren verklaarden in de kranten dat Philippa leefde als een bange, mensenschuwe kluizenaar die elk contact meed.
 

Verkeerde keuze?

Wellicht heeft Philippa zichzelf vele malen de vraag gesteld of het – achteraf gezien – verstandig was geweest om onder te duiken. Die vraag laat zich moeilijk beantwoorden. Als hij na de oorlog was gearresteerd en voor de rechter gekomen, dan had hij waarschijnlijk ook de doodstraf gekregen. Er bestond een kans dat dat vonnis daadwerkelijk zou zijn uitgevoerd. Zo werd Gerrit Sanner – zijn medewerker bij de Bloedploeg – op 1 mei 1947 geëxecuteerd. Er zijn echter ook vele voorbeelden van terdoodveroordeelde collaborateurs die profiteerden van de ruimhartige gratieregelingen. In 1962 waren alle Nederlandse collaborateurs – op één na – vrijgelaten. Als Philippa in 1945 de juridische route had afgelegd, dan zou hij wellicht vanaf 1960 een vrij man zijn geweest.
 
Philippa was geen sadist die bevrediging haalde uit zijn geweldsdaden. Hij was evenmin iemand die het nationaal-socialisme gebruikte als legitimatie om ongebreideld gewelddadig te zijn. Philippa behoort tot de categorie daders die zich lieten inspireren door de ideologie van het nationaal-socialisme. In een reclasseringsrapport wordt Philippa een naïeve idealist genoemd. Dat etiket is wel wat gemakkelijk opgeplakt. Philippa was geen wolkenloper of een dromerige romanticus. Dat hij koos voor het nationaal-socialisme was niet het gevolg van onnozelheid of een kinderlijk politiek inzicht, maar hing veel meer samen met zijn autoritaire opvoeding, zijn sterke behoefte aan leiderschap, discipline en hiërarchie, zijn militaristische instelling en zijn overtuiging dat de nationaal-socialistische leer een zegen was voor weldenkende mensen. Hij voelde zich thuis bij een cruciaal aspect van het fascisme, namelijk het Führerprinzip. Volgens dit principe is het belang van het individu volkomen ondergeschikt aan het hogere belang, dat wordt verpersoonlijkt in de leider aan wie iedereen onvoorwaardelijk moet gehoorzamen en absoluut trouw moet zijn. Al op de hbs had hij daarom veel belangstelling voor Mussolini en Hitler. Hij geloofde oprecht in het nationaal-socialisme en was ervan overtuigd dat het communisme een groot gevaar was dat op alle fronten bestreden moest worden.

Philippa was geen Schreibtischtäter die anderen opdracht gaf om te arresteren, te mishandelen en te moorden, maar zelf ‘schone handen’ hield. Door actief mee te doen aan acties gericht op het arresteren, verhoren en uitschakelen van tegenstanders, ging hij voorbij de grenzen van een organisator en administrateur. Als SS’er was hij weliswaar getraind om zonder tegenspraak opdrachten van leidinggevenden uit te voeren, maar het bevel was niet de drijfveer voor zijn geweldplegingen. Hij was veel meer degene die bevelen gáf. Philippa was een sociaal onthechte man. In zijn jeugd had hij geen vrienden, op school kon hij niet aarden, op de KMA had hij eigenlijk geen sociaal netwerk, en zelfs in zijn huwelijk koos hij voor de afzondering. De sociale onthechting werd na de oorlog absoluut, doordat hij leefde in volkomen isolement op de zolder van zijn vader en moeder. Na zijn vrijlating in 1978 kon hij eigenlijk niet anders dan in afzondering verder leven.

Op 20 december 1981 werd in zijn Enschedese flat het stoffelijk overschot van Jacobus Philippa gevonden. Waarschijnlijk was hij twee weken eerder een natuurlijke dood gestorven. Hij was slechts 64 jaar oud.
 
Deze voorpublicatie is een bewerking van een hoofdstuk uit het boek In dienst van de nazi’s. Gewone Nederlanders als gewelddadige collaborateurs (384 p. Omniboek, € 25,-) door Paul van de Water, dat op 7 april 2020 verschijnt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4 - 2020