Home Voorpublicatie: De Roofkoning – Machiel Bosman

Voorpublicatie: De Roofkoning – Machiel Bosman

  • Gepubliceerd op: 24 maart 2016
  • Laatste update 04 apr 2023
  • Auteur:
    Machiel Bosman
  • 18 minuten leestijd
Voorpublicatie: De Roofkoning – Machiel Bosman

In 1688 viel de Nederlandse stadhouder prins Willem III van Oranje Engeland binnen om zijn katholieke schoonvader, Jacobus II, te knechten. En met succes. Hij kreeg de Britse kroon zonder noemenswaardige tegenstand in handen. Het verslag van een verbluffend makkelijke invasie.

Hellevoetsluis, oktober 1688

Voor de kust van Hellevoetsluis trekt de vloot zich samen. Er ligt een stad voor anker: honderden schepen – genoeg voor de overtocht van duizenden mannen. Plus nog duizenden paar­den, honderden wagens, kanonnen, wapens, buskruit, leeftocht en wat verder maar nodig is.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is de grootste vloot die de Noordzee ooit heeft bevaren. De prins van Oranje staat aan de vooravond van de meest vermetele onderneming uit de geschiedenis van de Republiek: een invasie in de herfst, als het oorlogsseizoen ten einde is en de Noordzee wordt geteisterd door stormen.

Zijn tegenstanders verklaren hem voor gek. Maar tegenstanders zijn er in de Republiek nauwelijks te vinden – voor het eerst eigen­lijk sinds de jaren direct na zijn spectaculaire machtsgreep in 1672, toen de Fransen met hun bondgenoten het land bedreigden en de gebroeders De Witt werden gelyncht. In een zeldzaam vertoon van eensgezindheid stort de Republiek zich in een ongewis avontuur met mogelijk catastrofale gevolgen, op instigatie van de prins van Oranje. Zijn doel? Een invasie van Engeland. Zijn missie? Koning Jacobus II te knechten.

De koning? Zijn katholieke oom en schoonvader, de broer van zijn moeder en de vader van zijn vrouw. Zijn vrouw? De Engelse prinses Mary Stuart, tot voor kort de ver­moedelijke troonopvolgster van Engeland, Schotland en Ierland.

De Nederlandse Armada

Precies een eeuw eerder werd Engeland door de Spaanse Armada bedreigd. Precies een eeuw eerder vuurde de Spaanse koning Filips II zijn immense vlootmacht op de Engelsen af. Maar God was met de protestanten en gaf de papen op hun lazer. ‘Hij blies en dreef de vloot uiteen.’

Nu, honderd jaar later, is er opnieuw een armada op komst. Maar ditmaal is het een ander verhaal. Ditmaal zijn het protestanten die hun broeders komen verlossen van een rooms en tiranniek regime. Waar honderd jaar geleden vuurtonnen langs de kust werden ont­stoken om de bevolking te waarschuwen, worden die nu uit voor­zorg weggehaald. Het zou eens het signaal voor een opstand kunnen zijn.

De Spaanse Armada telde 130 schepen en 25.000 man. Ze was onoverwinnelijk tot het tegendeel werd bewezen. De Nederlandse vloot doet de Spaanse van destijds verbleken. Er zijn onder meer 48 oorlogsbodems, een stuk of twaalf branders, minstens 250 trans­portschepen en 60 vissersboten die van nut kunnen zijn bij de ont­scheping. De prins heeft zijn eigen keukenschip, De Gebraede Haen. In totaal bestaat de vloot uit rond de vierhonderd schepen. Daarop bevindt zich ongeveer 35.000 man, van wie bijna de helft soldaten. Het is de grootste zeemacht die de Republiek ooit op de been heeft gebracht.

Wat stelt de Engelse koning daartegenover? Zijn oorlogsvloot doet niet veel voor de Nederlandse onder. De koning heeft ongeveer vijftig oorlogsschepen en branders in zee die bij de Gunfleet zijn ge­stationeerd, tussen de Theems-delta en Harwich. De prins wil een zeeslag als het even kan vermijden. Het is zonde van de schepen en het zou weleens slecht kunnen vallen in Engeland. Maar dat is een scenario waar geen blauwdruk voor bestaat, dus timmert het team rond de prins een eigen strijdplan in elkaar.

Het gaat als volgt. De oorlogsvloot zoekt de vijand op en salueert naar gewoonte. Nu dient het moment van admiraal Herbert zich aan – de voornaamste reden waarom hij het commando voert. Hij moet de vijand ertoe verleiden de koning te verzaken, voor zover de omstandigheden dat toelaten. Zijn officieren zullen de motieven van de prins in geschrift aan de tegenstander ter hand stellen, met een begeleidende brief van Herbert erbij.

De prins stelt zijn leger open voor vrijwilligers

Waar wilt u voor vechten? Voor uw eigen slavernij? Of voor uw vrijheid en religie? Aan welke kant van de geschiedenis wilt u staan? Sluit u aan, het grootste en beste deel van het leger zal het doen, net als dat van de natie. Verdedig uw land, dat is uw taak, verdedig uw geloof en de constitutie. Uw eer en toekomst staan op het spel.

Dan laat Herbert de vlag strijken. De prinsenvlag, oranje-blan­je-bleu, maakt plaats voor een in de Engelse kleuren met daarop de wapens van de prins en prinses van Oranje. Daarboven het motto van de missie: ‘Voor vrijheid en religie.’ Eronder de wapenspreuk van de Oranjes: ‘Je maintiendrai’ – ik zal handhaven. De prins draait zijn januskop en trekt zijn Engelse pak aan. Wie niet voor hem is, is een tegenstander van de Britse koninkrijken en zal het berouwen.

Begin oktober maakt de prins het doel van zijn missie in eigen land bekend. Hij stelt, om het moreel te versterken, zijn expeditieleger open voor alle Engelse en Schotse vrijwilligers die willen bijdragen aan de verlossing van hun vaderland. Ze zijn vrijwillig in de zin dat ze buiten het reguliere regimentsverband om slechts voor deze ene missie tekenen. Zo’n zeshonderd Britten melden zich aan. Er zit­ten mensen tussen die betrokken zouden zijn bij complotten tegen het leven van de koning, maar hier geldt het adagium: de vijand van mijn vijand is mijn vriend.

Ook Franse hugenoten zijn welkom. Zij zijn de zichtbare slacht­offers van de verschrikkingen van een paaps en arbitrair regime. In totaal nemen rond de zeshonderd hugenoten aan de expeditie deel.

Is dit een oorlog? Leg soldaten maar eens uit van niet. Is het een Heilige Oorlog? Wat de Britse en Franse vrijwilligers betreft wel. Ze zijn tot op het bot gedreven om de roomse tirannie te verdrijven. Ze zullen de papen mores leren, ze zullen hun liegende kaken breken. De prins is David, Jozua en Gideon tegelijk, hij zal een nieuw Jeru­zalem bouwen.

Britse en Franse vrijwilligers zijn tot op het bot gedreven om de papen mores te leren

Maar vraag het de prins en er is geen sprake van. Een protestantse macht die een protestants land komt ontzetten – dat is geen gods­dienstoorlog, dat is een vriendendienst. De prins komt voor vrij­heid en religie, een welluidende leus in Engeland. Die is al sinds de burgeroorlog in gebruik en ook Monmouth heeft zich ervan be­diend.

Het is retoriek waar de koning geen goed weerwoord op heeft. De man die naar verluidt liefst in een rode brief zou schitteren, dat wil zeggen dat hij een heiligverklaring ambieert, moet zich nood­gedwongen behelpen met een wereldser jargon: de verdorven prins van Oranje is uit op de macht en de onderdrukking van de Britse volkeren.

Wie vaart op de wind vaart op de voorzienigheid. Rond de 15de is de prins klaar voor vertrek. Het enige waar het nog aan schort is een gunstige wind. ‘Ik bid de goede God voortdurend er een te schen­ken, want de hele onderneming hangt ervan af.’

Een storm geselt de Noordzee. Dag na dag beuken de golven tegen de Hollandse kust. De Engelse koning laat een grote windvaan bij het paleis plaatsen, zodat hij vanuit zijn werkkamer kan zien uit welke hoek de wind waait. ‘Als het God behaagt het nog een paar da­gen zo te laten, hoop ik in een betere conditie te zijn de prins van Oranje te ontvangen.’

De prins past zijn plannen aan. Het was eerst de bedoeling dat de oorlogsvloot vooruit zou gaan en de zee vrij zou maken. De trans­portvloot zou dan onbelemmerd kunnen volgen, precies zoals het volgens de handboeken hoort. Maar de tijd dringt en de zee is ruig en onvoorspelbaar. Men besluit het erop te wagen en beide opera­ties gelijktijdig uit te voeren. Het plan is om in het noorden te lan­den, tegen het advies van Herbert in. De kust is er gevaarlijk en in het zuiden zijn betere baaien. Maar in het noorden zetelt het hart van de oppositie en het is dichter bij de Republiek. Bij de prins staat de politiek altijd voorop.

Vertrek naar Hellevoetsluis

En intussen raast de storm maar door – er komt geen einde aan. De wind dicteert het leven. Het eerste wat men ’s ochtends doet? Kijken hoe de wind is. Het is het gesprek van de dag. Men hoopt, men bidt, men drinkt – op de goede afloop.

Tot, na achttien dagen, de storm eindelijk gaat liggen. Tot op de 23ste alsnog een protestantse wind opsteekt. Laag staat de zon aan de he­mel. De zee ligt er kalm bij. De transportschepen krijgen opdracht zich naar Goeree te begeven.

De vloot wordt van extra voorraad voorzien. De paarden worden ingescheept. Er worden honderden wagens ingeladen, het geschut, de ammunitie. Kisten met geld verdwijnen in het ruim. Er zijn dui­zenden pistolen voor Engelsen die zich bij de strijd willen aanslui­ten. De prins heeft zegels laten maken met het Engelse wapen erop. Hij is op alle scenario’s voorbereid.

Op 26 oktober vertrekt de prins naar Hellevoetsluis. Hij neemt afscheid van zijn vrouw en van de Staten. Verschillende van zijn adviseurs trekken met hem mee als hoge legerofficieren. Verder zijn er nog zo’n 35 Engelse en Schotse aanzienlijken die hun diensten aan de prins hebben aangeboden, onder wie een aantal rebellen.

De dagen erna lopen de transportschepen binnen bij Goeree. Het schiet niet op, vindt de prins – al is het altijd een onderneming zo’n enorme vloot in zee te krijgen. En dan laat de wind ook nog te wen­sen over. ‘God geve verandering.’

De 29ste mist men het tij, zodat weer een dag verloren gaat. De 30ste steekt de vloot bij Brielle in zee. De kades zien zwart van de men­sen, de toren van de kerk staat afgeladen vol. Men bidt en huilt. Daar gaat de prins, op hoop van zegen.

Ruim duizend paarden komen om tijdens de storm, de kust­lijn ligt ermee bezaaid

De vloot is nog geen tien mijl in zee of de wind draait. Een helse storm steekt op. Woest smijt het water met zijn krachten en slingert de schepen heen en weer. De lading buitelt door het ruim. Masten breken alsof het twijgjes zijn. De soldaten bidden en braken. God blaast en drijft de vloot uiteen. Met de ochtend komt het bevel om terug te keren naar de haven.

Is dit dan Gods genade? De Engelse koning is verguld wanneer hij het nieuws verneemt. Hij eet die avond met één hand; in de ande­re zit het bericht geklemd. ‘De wind heeft zich eindelijk paaps ver­klaard.’

Intussen danken ook de Hollanders de voorzienigheid. God heeft ze op de proef gesteld, maar heeft ze tevens heelhuids door de storm geleid. De schade aan de vloot valt mee. Het grootste verlies, zegt de prins, zijn de paarden. Ruim duizend zijn er omgekomen, de kust­lijn ligt ermee bezaaid. Er worden nieuwe gekocht in het Zeeuwse achterland.

Een voor een keren de schepen terug naar de haven. Loodsmannen schuimen de zee af om afgedreven schepen op te sporen. Werklieden sloven zich uit om de schade te herstellen. Slechts één oor­logsschip heeft zo onder de storm geleden dat het uit de vaart moet worden genomen. De prins blijft in Hellevoetsluis om zijn man­schappen te bemoedigen. Na een week kan het wachten op de wind opnieuw beginnen.

Op 9 november draait de wind naar het oosten. Het kost opnieuw een aantal dagen om de vloot zeilklaar te maken. De prins vraagt zijn vrouw naar Brielle te komen, maar meer dan een paar uur sa­men is hun niet gegeven. De prinses:

‘Dit tweede afscheid was nog zwaarder dan het eerste, en toen hij vertrokken was voelde het alsof iemand mijn hart had uitgerukt. Ik kon niet eens huilen, zoals de vorige keer, wat het nog erger maakte. Ik bleef daar maar stilletjes zitten in het vertrek waar hij me had achtergelaten en het enige wat ik kon doen was hem aanbevelen bij God. De volgende ochtend, dat was de elfde, moest ik noodgedwongen in Brielle blijven vanwege het tij. Om tien uur werd er een openbare bidstond afgekondigd omdat de prins die dag zou zeilen. Ik woonde die bij, en toen het af­gelopen was beklom ik de kerktoren om de vloot te aanschouwen, maar hoewel die 315 treden hoog was kon ik niets anders zien dan masten. Om één uur ging de prins scheep te Hellevoetsluis met een wind zo gunstig als hij zich maar wensen kon.’

De protestantse wind

Het is donker, halvemaan. Duizend lichtjes dansen over water. Een kathedraal van kaarslicht doorklieft de zwarte zee. ‘Almachtige God, zegen het leger en de vloot met voorspoed en overwinning, tot eer van Uw naam en glorie van Uw volk.’

Sommige gebeurtenissen beloven meer dan ze waarmaken. Dat is het geval met de overtocht van de prins – het is eigenlijk een verhaal van niets. Op donderdag steekt hij van wal, op maandag zet hij voet aan land. In de tussentijd vindt er weinig plaats dat de moeite van het vermelden waard is. Er is geen zeeslag, geen ontmoeting met de vijandige vloot. Een straffe protestantse wind blaast de armada naar veilige haven en legt de Engelse vloot lam.

Maanden van voorbereiding zijn eraan voorafgegaan. Alle scenario’s zijn besproken, alle risico’s gewogen. Maar dit? Het is moei­lijk te geloven. De Engelse vloot ligt opgesloten in zijn basis. Het is een combinatie van de wind en het getij. Wanneer de schepen als­nog in zee steken zijn kostbare dagen verloren gegaan. Er gaat nau­welijks meer dreiging van uit.

Is de boel gesaboteerd? Is er sprake van verraad? Het lijkt erop van niet, de kans heeft zich niet voorgedaan. Er is weinig twijfel dat het Britse vlootcommando te goeder trouw heeft gehandeld. Al had men wellicht beter een andere basis kunnen kiezen – maar dat is achteraf gepraat en zoveel keuze was er niet.

Het is wat het is: een kwestie van blind geluk versus domme pech. Dit is de voorzienigheid, die in een wereld waarin koninkrijken staan en vallen bij de richting van de wind geen vraag is, maar een feit.

Op donderdag 11 november in de middag steekt de Staatse vloot met een stevige noordoostenwind in zee. Het plan is om koers te zetten naar het noorden, maar dan, op het laatste moment, gaat het roer alsnog om, naar het lijkt vanwege de wind. De prins zal zich er later gelukkig om prijzen. De koning, die hem in het noorden had verwacht, heeft geen troepen in het zuidwesten staan, en dat is de koers waar men zich nu op bepaalt. Op zaterdag varen de schepen ongehinderd door het Nauw van Calais. De Fransen aan boord kij­ken met weemoed naar hun vaderland, verlangend om ook hun ei­gen koning een lesje te leren.

Een straffe protestantse wind blaast de armada naar veilige haven en legt de Engelse vloot lam

En intussen staan de Engelsen machteloos. Ze kunnen geen kant op. ‘Ik ben de ongelukkigste man op aarde,’ schrijft de Engelse ad­miraal Dartmouth de koning – maar hij is nu eenmaal, zegt hij zelf, niet opgewassen tegen de elementen. De koning, die in een eerder leven zelf aan het roer van de vloot heeft gestaan, toont begrip. ‘Ik ben er volkomen van overtuigd dat u alles hebt gedaan wat u kon en dat niemand iets anders had kunnen doen dan u hebt gedaan. Ik weet zeker dat alle ervaren zeelieden het daarmee eens zullen zijn, dus reken het uzelf niet te zeer aan.’

Zondag slaagt Dartmouth er eindelijk in om uit te varen. De vij­and is dan al bij het Isle of Wight. De prins is jarig, hij wordt 38. Een dag later zien groepjes mensen vanaf de klippen hoe de vloot ’s mid­dags Torbay binnenloopt, een baai in de buurt van Exeter. Een do­minee klimt op de hoogste hut van een van de schepen en zwaait met zijn bijbel. ‘De prins van Oranje is gekomen – de onvermoei­bare verdediger van het ware geloof, de opperbevelhebber van deze grote geduchte vloot!’ De toeschouwers schreeuwen, zwaaien, gooi­en met hun hoeden. De huzza’s zijn niet van de lucht.

Het is Gunpowder Day volgens de Engelse kalender, de dag waarop de verijdeling van een katholieke aanslag op de regering uit 1605 met vreugdevuren wordt herdacht. Een passender datum was nau­welijks denkbaar.

De eerste verdedigingslinie van de koning is gebroken. De prins glipt er als een dief in de nacht doorheen. Een groep soldaten gaat bij Brixham aan wal om te kijken of de kust veilig is. Dan volgt de prins. Dorpelingen waden tot hun knieën door het water om hem de hand te kussen: ‘God bless you.’

Ontscheping bij Bixham

Brixham is een gat, een paar rijtjes vissershuizen tegen een berg aan geplakt. De prins krijgt het beste paard dat het plaatsje te bieden heeft. Met een aantal getrouwen rijdt hij naar boven om de omge­ving te verkennen. Daar staat hij, in zijn wapenrusting – een nieuwe Jozua volgens zijn vrienden, een nieuwe Cromwell volgens zijn vij­anden. ‘De hemel had hem in triomf hierheen geleid,’ aldus een van zijn officieren. ‘De zee was kalm, de baai als een meer. De zonson­dergang was zo schitterend dat het leek alsof zelfs de zon onze held niet uit het zicht wilde verliezen.’

Vanaf de berg lijkt de vloot een machtig bos. Vissersboten varen af en aan om de mannen en paarden aan wal te brengen. Soldaten klimmen als katten tegen de steile klippen op. De prins brengt de nacht door in een van de vissershuizen. Wie geen logies kan vinden, slaapt of waakt in de kleumende kou onder de sterrenhemel.

De ontscheping vindt in een razend tempo plaats. Nog geen dag na aankomst kan het marcheren al beginnen. Het groot materieel – de artillerie en de wagens – blijft aan boord; dat wordt via het wa­ter naar Exeter gebracht, de eerste rustplaats onderweg. Vier dagen trekken de troepen ervoor uit om er te komen.

Het is een barre tocht door onherbergzaam achterland. De regen klatert naar beneden. De modderige wegen door de bergen en val­leien liggen met stenen bezaaid. De soldaten zijn zwaar beladen nu de karren nog niet uitgeladen zijn. Na de mars warmen ze zich aan een vuurtje van hekken en heggen. ’s Nachts in hun tenten zakken ze weg in de zompige grond.

De eerste indruk van het land valt de Hollanders niet mee. Het is een armzalige bedoening, grauw en troosteloos. De huizen zijn vaal en vuig, de mensen haveloos. Iedereen rookt pijp, zelfs jonge meisjes al. De ontvangst is gemengd. Het volk staat langs de kant te klappen en te juichen. De een biedt de prins appels aan, de ander een hartversterker. Maar de adel en de burgerij zijn op hun hoede. Dit is de streek waar na een eerdere opstand honderden vermeende handlangers werden opgehangen of verbannen.

Paukenslagen en trompetgeschal gaan hem vooruit. Daar zit hij, op zijn witte paard. Voor en achter hem zijn keurtroepen, zwaard in de hand. Vlaggen wapperen in de regen. Op 19 november maakt de prins zijn entree in Exeter, een stad zo groot als Haarlem. Hij wordt door het volk als een verlosser onthaald, maar tal van hoogwaardig­heidsbekleders hebben zich uit de voeten gemaakt.

De huizen zijn vaal en vuig, de mensen haveloos. Iedereen rookt pijp, zelfs jonge meisjes al

Die middag is er een dankdienst in de kathedraal. De prins zit in de bisschoppelijke zetel, omgeven door lijfwachten. De geestelijke Wilbert Burnet gaat voor. Wanneer hij, na de laatste gebeden, onder luide bijval aan de declaratie van de prins begint, verlaten de kanunniken schielijk de kerk.

Is het spannend? Reken maar. De lauwe respons van de lokale elite baart de Nederlanders zorgen. Het lijkt erop, schrijft graaf Hans Willem Bentinck, dat de mensen zich drukker maken om de galg dan om hun religie. De prins heeft zijn lot niet in eigen hand en mag bidden dat zijn aanhang woord houdt.

Het duurt welgeteld een dag. Eén dag maar, en daar zijn ze al: de eer­ste deserteurs. Veel zijn het er niet: twee officieren en een aantal ca­valeristen – maar de kop is eraf en dat is wat telt. Kort daarna volgt een tweede groep. Dan, de 23ste, de eerste echte klap. Drie regimenten komen over, of althans delen daarvan. De rest heeft rechtsomkeert gemaakt toen ze merkten wat de bedoeling was.

De overkomst van lord Cornbury is een kleine sensatie. Hij is de zoon van Clarendon, een telg uit een van de meest koningsgezinde families van het land. Zijn vader is ontsteld wanneer die het nieuws verneemt: ‘O God, dat mijn zoon een rebel is!’ Drie weken later is hij zelf in het kamp van de prins te vinden.

Er komt schot in de zaak. De lokale adel werpt de schroom van zich af. Verschillende steden staan op het punt zich voor de prins te verklaren. Er zijn meer deserteurs onderweg, en ook Churchill zou niet lang meer op zich laten wachten. Elke desertie telt voor twee en dat is nog afgezien van het effect op het moreel. De plannen om nieuwe rekruten te werven worden op een laag pitje gezet. Het is niet meer nodig en het kost alleen maar geld.

De prins, na een week in de stad: ‘De situatie hier is precies zo­als die me was voorgespiegeld voor mijn vertrek uit Nederland. De genegenheid van het volk is onbeschrijflijk. De adel is wat terug­houdender, maar komt nu ook sterk onze kant uit, en hoe verder we komen, hoe meer edelen we te verwachten hebben. Ik hoop onder Gods zegen op een goede uitslag in dit grote werk, dat de Almogen­de tot nu toe zo genadig heeft bestierd.’

Dit is een voorpublicatie uit De roofkoning. Prins Willem III en de invasie van Engeland van historicus Machiel Bosman. Het boek beschrijft hoe de prins van Oranje in 1688 Engeland binnenvalt en er koning wordt. Het verschijnt half april. 192 p., Singel Uitgeverijen, € 19,99.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4 - 2016