Home Voorpublicatie: De Gouden Rots – Willem de Bruin

Voorpublicatie: De Gouden Rots – Willem de Bruin

  • Gepubliceerd op: 19 maart 2019
  • Laatste update 07 apr 2023
  • Auteur:
    Willem de Bruin
  • 16 minuten leestijd
Voorpublicatie: De Gouden Rots – Willem de Bruin

Op 16 november 1776 beantwoordde de Nederlandse commandant op Sint-Eustatius de saluutschoten van een onbekend oorlogsschip. Deze groet kreeg later een groot gewicht: de Republiek zou daarmee als eerste de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika hebben erkend. Maar was dat ook de bedoeling?

De kruitdamp van de saluutschoten die in kleine wolkjes boven de baai hing, werd door de oostenwind langzaam de Caraïbische Zee op geblazen. Wat moest hij doen, vroeg Abraham Ravené, commandant van Fort Oranje, zich vertwijfeld af. Wat was de status van het schip dat zojuist bij het binnenlopen van de baai elf saluutschoten had gelost? En wapperde aan de mast nu de Britse vlag of niet? Dit was, concludeerde hij, een zaak voor de commandeur.

Zo snel als hij kon liep hij naar het even buiten het fort gelegen woonhuis van zijn superieur. Johannes de Graaff, sinds negen weken gezaghebber van de West-Indische Compagnie op Sint-Eustatius en onderhorige eilanden, keek verbaasd op toen Ravené buiten adem binnenkwam en meteen van wal stak. Er was, vertelde hij, een schip binnengelopen, een tweemaster, ogenschijnlijk een koopvaarder, met een voor hem onbekende vlag in top, iets wat leek op de Britse vlag, maar dan met dertien strepen. Hij had het op de gebruikelijke wijze begroet door de vlag op het fort neer te halen, waarna het schip elf saluutschoten had afgevuurd. Dat had hem voor een acuut probleem geplaatst: met hoeveel schoten moest hij antwoorden? De Graaff antwoordde na een korte aarzeling: met twee schoten minder.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Zo werd op 16 november 1776 op een klein Nederlands eiland geschiedenis geschreven toen ter begroeting van het eerste oorlogsschip dat onder de vlag van de Amerikaanse opstandelingen de vrijhaven bezocht negen saluutschoten klonken. Want over één ding waren de opstandige kolonisten in Amerika en de Britse regering het eens: met deze daad erkende de Republiek zo niet de jure, dan in elk geval de facto de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika. Maar was dat ook de bedoeling geweest van De Graaff?

Het schip in kwestie was de Andrew Doria en de vlag die de oorlogsbodem voerde was die van de dertien koloniën die zich een halfjaar eerder, op 4 juli 1776, onafhankelijk hadden verklaard van Groot-Brittannië. Het symbool van de nieuwe natie, de ‘Grand Union Flag’, was afgeleid van de Britse ‘Red Ensign’, de vlag die tot dat moment in de Britse koloniën werd gebruikt en die bestond uit een rood vlak met linksboven verkleind de vlag van het Verenigd Koninkrijk. Opperbevelhebber George Washington zou zelf hebben bedacht het rode vlak te verdelen in dertien horizontale rode en witte strepen, voor elke kolonie een. De Britse vlag in de linkerbovenhoek handhaafde Washington om aan te geven dat men zich ondanks alles nog altijd met het oude moederland verbonden voelde. Het was een simpele en goedkope manier om de eenheden van zijn net geformeerde leger van een herkenningsteken te kunnen voorzien. Op zee was dit nog belangrijker dan op het land; het moest voorkomen dat men per abuis werd aangezien voor een vijandelijk schip of een piraat.

De gebeurtenis op 16 november 1776 zou de geschiedenis in gaan als de eerste begroeting van de Amerikaanse vlag door een vreemde mogendheid. Was dat wel zo? President Franklin D. Roosevelt had de woorden op de plaquette die hij in 1939 uit dank voor de steun van Sint-Eustatius aanbood zorgvuldig gekozen: ‘Here the sovereignty of the United States of America was first formally acknowledged to a national vessel by a foreign official.’ Met andere woorden, het betrof hier een oorlogsschip, uitgezonden door het Continental Congress, het voorlopig hoogste orgaan van de nieuwe republiek.

Een paar weken eerder, op 27 oktober, zou in de haven van het Deense Saint-Croix reeds een saluut zijn gebracht aan een Amerikaans koopvaardijschip dat de vlag van de opstandelingen voerde. Volgens een brief van een verontwaardigde Britse getuige aan viceadmiraal James Young, de bevelhebber van de Britse vloot in het gebied, had het schip, varende onder de ‘Amerikaanse vlag’ een saluut van het fort ontvangen ‘alsof het een Engels of Deens schip was’. Aangenomen dat het om de Grand Union Flag ging, betrof het hier dus een koopvaardijschip, wat een belangrijk verschil was met de Andrew Doria.

Er gelden regels voor het aantal saluutschoten; een fout is al snel een belediging

In het najaar van 1775 had het Congres het Marine Committee opdracht gegeven een aantal schepen aan te schaffen die de basis zouden moeten vormen van een eigen marine. Een van de in totaal vijf schepen was de brigantijn Defiance, die werd omgedoopt in Andrew Doria. Het was een bescheiden tweemaster met een honderdkoppige bemanning en, na de ombouw tot oorlogsschip, voorzien van dertig kanonnen van klein kaliber. De kleine vloot had als eerste opdracht Britse oorlogsschepen uit de Amerikaanse kustwateren te weren, waar ze een voortdurende bedreiging vormden voor schepen die de rebellen van de broodnodige voorraden moesten voorzien.

Verder stond het de commandant van het eskader vrij die acties te ondernemen ‘die het meest dienstbaar waren aan de Amerikaanse zaak’. Zo werd in maart 1776 een even spectaculaire als succesvolle aanval uitgevoerd op het Britse fort in Nassau op de Bahama’s, waarbij een grote voorraad wapens en munitie werd buitgemaakt. Op 17 oktober van dat jaar verliet de Andrew Doria, onder bevel van kapitein Isaiah Robinson, Philadelphia met als opdracht een lading munitie en andere militaire voorraden op te halen in Sint-Eustatius.

Op 16 november voer de Andrew Doria als eerste Amerikaanse oorlogsschip met de Grand Union Flag wapperend van de fokkenmast en het rood-wit-blauw van de Republiek aan de grote mast de Oranjebaai binnen. De begroeting van schepen, in het bijzonder oorlogsschepen, luisterde nauw. Er golden sinds jaar en dag een reeks geschreven en ongeschreven regels aangaande het aantal saluutschoten waarop men over en weer recht had. Een verkeerd gebaar kon al snel worden opgevat als een belediging van het betreffende land. Het saluut van een oorlogsschip diende altijd ‘schot voor schot’ te worden beantwoord, maar in het geval van een koopvaardijschip telde het contrasaluut altijd twee schoten minder. Anders dan bij koopvaardijschepen, waarvan de begroeting bij een bezoek aan een vreemde haven vooral een kwestie van beleefdheid was, gold een saluut aan een oorlogsschip ook als een saluut aan – en impliciete erkenning van – het land waarvan het de vlag voerde.

Al vanaf het begin van de onafhankelijkheidsoorlog was Sint-Eustatius een belangrijke schakel in de bevoorrading van de opstandelingen. Amerikaanse schepen waren dan ook geen onbekende verschijning in de Oranjebaai. Het betrof hier steeds koopvaarders die wapens en munitie kwamen halen in ruil voor producten uit de toen nog Britse koloniën. Onder welke vlag deze schepen voeren is niet bekend. Het incident in Saint-Croix suggereerde dat de Grand Union Flag al snel ook door koopvaardijschepen werd gebruikt. Dat was echter nog geen regel. Naast de Red Ensign, de vlag die alle Britse schepen – dus ook in de Amerikaanse koloniën – voerden, gebruikten de opstandelingen vóór de introductie in 1777 van de nu zo bekende ‘Stars and Stripes’ een grote variëteit aan vlaggen om zich van hun tegenstander te onderscheiden. De vlag die Ravené in verwarring bracht, was de eerste vlag van de gezamenlijke koloniën en werd vanaf begin 1776, dus nog vóór het uitroepen van de onafhankelijkheid, door zowel het leger als de marine van de opstandelingen gebruikt.

Dat de dertien koloniën zich inmiddels officieel hadden afgescheiden van Groot-Brittannië zal ook op Sint-Eustatius bekend zijn geweest. Dat betekende niet dat Ravené al kon weten welke vlag de nieuwe natie voerde. Het staat vast dat de Andrew Doria het eerste oorlogsschip was dat na het uitroepen van de onafhankelijkheid op 4 juli 1776 Sint-Eustatius aandeed en het is dus goed mogelijk dat Ravené toen ook de vlag voor het eerst zag. Kon hij weten dat het een oorlogsschip was? De Andrew Doria was een omgebouwd koopvaardijschip en dat kan verklaren dat Ravené onzeker was over de status van het schip.

Die twijfel zal De Graaff op zijn beurt hebben gestimuleerd het zekere voor het onzekere te nemen. De commandeur zou zich daarom, toen de Britse regering genoegdoening eiste, verdedigen met het argument dat hij niet meer had gedaan dan de beleefdheidsregels bij de begroeting van een buitenlandse koopvaarder in acht nemen.

De houding van De Graaff tegenover de Amerikaanse Revolutie was op z’n minst dubbelzinnig, maar het is twijfelachtig of hij zijn in een oogwenk gegeven bevel aan Ravené bedoelde als erkenning van de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten. Daartoe was hij door de WIC noch de regering in Den Haag, die nog helemaal niet toe was aan erkenning, gemachtigd. Bezien vanuit zijn positie als commandeur van Sint-Eustatius had De Graaff daar op dat moment ook weinig mee te winnen, omdat het de Britse marine zou hebben gestimuleerd nog fanatieker dan voorheen te proberen de wapenzendingen te onderscheppen.

Meer voor de hand liggend was dat hij de lucratieve smokkelhandel met de Amerikaanse opstandelingen juist wilde veiligstellen en hen daarom graag welkom heette – als handelspartners, niet als vertegenwoordigers van een onafhankelijke staat. Dat De Graaff van twee walletjes probeerde te eten bleek uit het feit dat hij, nadat duidelijk was geworden wat de status van de Andrew Doria was, er geen probleem in zag de commandant van het oorlogsschip officieel te verwelkomen. ‘Robertson werd met alle egards door de gouverneur ontvangen. Het werd door de vooraanstaande inwoners als een voorrecht beschouwd aan de kapitein te worden voorgesteld,’ schreef Abraham van Bibber, agent van de staat Maryland op Sint-Eustatius, aan het thuisfront.

Voor de Amerikaanse opstandelingen werd De Graaff de man die als eerste vertegenwoordiger van een Europese mogendheid de onafhankelijkheid van hun republiek erkende. In de ogen van Londen stond de commandeur voor de onbetrouwbaarheid van de Nederlanders, die met de mond verzekerden geen wapens meer te zullen leveren aan de opstandige kolonisten, maar daar in de praktijk gewoon mee doorgingen.

Johannes de Graaff was ten tijde van het incident met de Andrew Doria nog maar kort in functie. Weinig mensen waren echter beter ingevoerd dan hij. De Graaff was al ruim twintig jaar secretaris van het eilandbestuur toen hij op 5 september 1776 werd benoemd als opvolger van commandeur Jan de Windt jr., die de post meer dan twintig jaar had bekleed. Het was tijdens de ambtsperiode van De Windt dat de Britse kolonisten in Noord-Amerika in opstand kwamen en, toen Groot-Brittannië probeerde te verhinderen dat zij werden bevoorraad, Sint-Eustatius als sluiproute gingen gebruiken.

De Britse hoop dat hun protesten de Republiek ertoe zouden bewegen een opvolger te benoemen die de wapensmokkel aan banden zou leggen, bleek ijdel. De Graaff was net als De Windt afkomstig uit de kleine kring van families die al generaties lang het bestuur van Sint-Eustatius en de andere Bovenwindse Eilanden domineerden. Zij kwamen elkaar tegen in de eilandraad, de kerkenraad, bezaten de belangrijkste plantages en controleerden een groot deel van de – legale en illegale – doorvoerhandel.

‘Nederland moedigt Britse onderdanen aan tot weerspannig gedrag jegens hun moederland’

Zijn inkomsten haalde De Graaff vooral uit het handelshuis en de plantages die hij bezat. De commandeur had er in zijn nieuwe functie dan ook geen enkel belang bij de handel via het eiland aan banden te leggen, zeker niet de illegale zendingen wapens en munitie naar de Amerikaanse koloniën, waar de grootste winsten mee werden gemaakt. De Graaff deed hiermee zonder twijfel de Amerikanen een groot plezier, maar op het eiland zelf was de commandeur desondanks niet erg populair.

Het beeld dat van hem oprees, was dat van een vermogend man met een autoritaire persoonlijkheid die zich bewust was van zijn vooraanstaande positie en niet schroomde daar gebruik van te maken. Tot op zekere hoogte gedroeg De Graaff zich waarschijnlijk niet anders dan veel van zijn voorgangers, en in het kleine wereldje waarin hij leefde, was iedereen al snel het onderwerp van roddels. De Graaff trad echter aan op een kritiek moment in de geschiedenis van het eiland.

Een paar maanden na het incident met de Andrew Doria arriveerde een Nederlands eskader onder bevel van schout-bij-nacht Lodewijk graaf van Bijlandt in Sint-Eustatius. In het verslag dat hij na terugkeer in de Republiek uitbracht over de ‘stand van zaken’ op het eiland velde hij een ronduit vernietigend oordeel over de commandeur van de WIC. Het was waar: de handel op het eiland bloeide als nooit tevoren, maar Van Bijlandt was bang dat die welvaart onder het beleid van de nieuwe commandeur ook weer verloren zou gaan. Er was onder de bevolking sprake van een ‘breed gedeeld ongenoegen’ over de commandeur ‘vanwege diens onbehoorlijke bestuur’. De Graaff gedroeg zich als een ‘absoluut vorst’ en het bestuur werd gekenmerkt door machtsmisbruik en corruptie. Zowel de commandeur als zijn vrouw was ‘zeer inhalig’.

De Graaff toonde zich ogenschijnlijk behulpzaam door inwoners met financiële problemen te hulp te schieten met leningen en hypotheken, maar het gevolg was dat een groot deel van de bevolking financieel van hem afhankelijk was. Met hypotheek bezwaarde plantages vielen na de dood van de eigenaar veelal aan De Graaff toe, die zijn bezit daardoor gestaag zag groeien. De leden van de raad, die volgens Van Bijlandt op allesbehalve zuivere wijze werden gekozen, waren bij voorbaat op zijn hand en van hen had hij dus weinig te vrezen. ‘De omstandigheden waarin de inwoners verkeren onderstrepen in alle opzichten de noodzaak van een reorganisatie van het bestuur, zodat er een einde komt aan de onderdrukking. Veel belangrijke kooplieden zullen zich anders gedwongen voelen het eiland te verlaten, met als gevolg een totaal verval van de bloeiende handel.’

Het meest verdiende De Graaff met zijn handelsfirma, die in de benedenstad over eigen pakhuizen beschikte. In hoeverre hij zelf betrokken was bij de wapensmokkel is niet bekend, maar onmiddellijk na zijn aantreden stelde hij de Amerikaanse handelaren op het eiland gerust: er zou niets veranderen. Dit was inderdaad een hele opluchting, zoals bleek uit de brief van de eerdergenoemde Abraham van Bibber. Kort voor het incident met de Andrew Doria liet hij het thuisfront in Maryland weten dat zijn aanvankelijke vrees dat de opvolger van De Windt zich gedwongen zou voelen gehoor te geven aan de Britse eisen, ongegrond was gebleken. Amerikaanse schepen waren meer dan welkom.

‘De Nederlanders beseffen dat wanneer zij de wet zouden handhaven hun handelaren zouden worden geruïneerd.’ Van Bibber, zo schreef hij, stond inmiddels ‘op zeer goede voet met Zijne Exellentie de gouverneur’, die hem niet nader genoemde beloftes had gedaan die hem ‘zeer tevreden’ hadden gestemd.

Wat voor de Amerikanen goed nieuws was, riep aan Britse zijde slechts verontwaardiging op, vooral toen De Graaff in hun ogen steeds minder moeite deed om zijn steun aan de opstandelingen in Amerika te verbergen. Voor de regering in Londen was de begroeting van de Amerikaanse vlag een van de vele voorbeelden van de trouweloosheid van de Republiek. Het nieuws over de Andrew Doria bereikte Londen via de gouverneur van het naburige Saint-Kitts, Caister Greathead. Die was op zijn beurt over het incident geïnformeerd door een gedroste matroos van de Andrew Doria, John Trottmann. Trottmann was de zeventienjarige zoon van een Britse planter op Barbados die door zijn vader naar een kostschool in New Jersey was gestuurd. Hij was daar het slachtoffer geworden van ronselaars die hem dwongen aan te monsteren op de Andrew Doria, een in die tijd niet ongebruikelijke manier om aan voldoende bemanningsleden te komen.

In een drukke haven als Sint-Eustatius was de ongelukkige student uiteraard niet de enige getuige geweest van de aankomst van de Andrew Doria. Een tweede getuigenverklaring, afgelegd voor de openbaar aanklager op Saint-Kitts, was afkomstig van de Britse schipper James Fraser. Nadat het Amerikaanse schip, dat hij had herkend als een oorlogsbodem, het anker had uitgeworpen, hadden de Nederlanders de vlag op het fort laten zakken. De Andrew Doria had dit gebaar beantwoord met ‘elf schoten’.

Een kwartier later ging de vlag weer omhoog en klonken er ‘negen schoten’. Het voorval was volgens Fraser het gesprek van de dag geweest in de wijnhuizen van Sint-Eustatius. Het was duidelijk dat de commandant van het fort na het saluut van de Andrew Doria niet meteen had geweten hoe hij moest reageren. Uit wat hij had gehoord, had Fraser begrepen dat het de commandeur was geweest die had bevolen het saluut te beantwoorden. Trottmann was iets minder zeker geweest van het aantal schoten en meende dat de Andrew Doria ‘dertien schoten’ had gelost, beantwoord met ‘negen of elf schoten’ vanaf Fort Oranje. Waar beiden het over eens waren, was dat het contrasaluut minstens twee schoten minder telde dan het saluut van de Andrew Doria.

Tot woede van de Britten laadt het schip buskruit voor het Amerikaanse rebellenleger

Voor Greathead waren dit details die in zijn ogen geen afbreuk deden aan de ernst van de gebeurtenis. Een tweede incident met een Amerikaans schip had de gouverneur van het Britse eiland alleen maar gesterkt in zijn opvatting dat de Republiek dubbelspel speelde. Op 21 november, nog geen week na het ‘eerste saluut’, had een Amerikaanse schoener genaamd de Baltimore Hero en varend onder de Grand Union Flag voor de kust van Sint-Eustatius een Brits koopvaardijschip gekaapt en was daarmee naar het eiland teruggekeerd. In plaats van dat tegen deze piraterij was opgetreden, had de Baltimore Hero juist alle mogelijke hulp ontvangen. Greathead wist ook wel waarom: een van de eigenaren van het schip was volgens zijn informatie Abraham van Bibber.

Greathead vervatte zijn klachten in een uitvoerige brief aan zijn Nederlandse collega, gedateerd 17 december 1776. In dit schrijven sprak Greathead zijn droefenis uit over het feit dat de oude vriendschapsbanden tussen de Republiek en het Verenigd Koninkrijk onder druk waren komen te staan doordat Nederland doorging ‘Britse onderdanen […] aan te moedigen in hun onrechtmatig en weerspannig gedrag jegens hun moederland’. Hij had gewacht met reageren, omdat hij niet op het eerste het beste gerucht wilde afgaan, maar nu kon hij niet langer zwijgen. De inwoners van Sint-Eustatius leverden niet alleen ‘vrijwel dagelijks en openlijk’ alle soorten munitie en andere oorlogsvoorraden aan ‘Zijne Majesteits rebellerende onderdanen’, maar waren er inmiddels ook toe overgegaan kapers de zee op te sturen met het vooropgezette doel schepen van ‘zijn vreedzame en getrouwe onderdanen’ te onderscheppen.

In het geval van de Andrew Doria, varend onder de vlag van het zogeheten Continental Congress, was door een Nederlands fort geheel ten onrechte een saluut gebracht ‘verschuldigd aan vlaggen van onafhankelijke, soevereine staten’. In werkelijkheid kon ‘dit misleide volk’ geen aanspraak maken op welke erkenning dan ook. Alsof dat nog niet erg genoeg was had het schip op het eiland vervolgens ‘buskruit en andere noodzakelijkheden geladen, bestemd voor het Amerikaanse rebellenleger’.

Zijn plicht tegenover Zijne Majesteit de koning gebood Greathead De Graaff op de hoogte te stellen van deze feiten, ‘beledigend als zij waren voor de goede trouw en de vriendschap’ die de Britse vorst altijd had betoond tegenover de Staten-Generaal. In zijn naam vroeg Greathead dan ook om ‘genoegdoening voor de hoon zijne Majesteits vlag aangedaan’. Waaruit die genoegdoening zou moeten bestaan, liet de gouverneur vooralsnog in het midden. De toon die de Britse regering niet veel later tegenover de Staten-Generaal aansloeg was heel wat dreigender.

De Gouden Rots. Hoe op Sint-Eustatius wereldgeschiedenis werd geschreven.

Willem de Bruin

256 pagina’s

Uitgeverij Balans

€21,99

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4 - 2019