Home Voorpublicatie: Adrian Goldsworthy – Pax Romana

Voorpublicatie: Adrian Goldsworthy – Pax Romana

  • Gepubliceerd op: 23 maart 2017
  • Laatste update 07 apr 2023
  • Auteur:
    Adrian Goldsworthy
  • 19 minuten leestijd
Voorpublicatie: Adrian Goldsworthy – Pax Romana

De Germaanse krijgsheer Ariovistus gedroeg zich zelfbewust en bot tegen de Romeinse proconsul Julius Caesar. En dat kwam hem duur te staan. Ariovistus mocht dan een ‘vriend’ van Rome zijn, als barbaar moest hij wel zijn plaats weten.

Adrian Goldsworthy geeft dit jaar een lezing op het Geschiedenis Festival.

Benieuwd wie er nog meer komen? Bekijk het sprekersoverzicht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de late zomer van 58 v.Chr. stemde een Germaanse koning ermee in om een Romeinse proconsul te ontmoeten. De twee bevonden zich in Oost-Gallië, niet ver van de westelijke oever van de Rijn, een gebied waar ze beiden indringers waren. Ariovistus, de Germaanse krijgsheer, was daar meer dan een decennium eerder aangekomen nadat hij te hulp was geroepen door een Gallische stam die een conflict had met zijn buurstammen. Inmiddels overheerste de Germaan zowel zijn bondgenoten als hun oorspronkelijke vijanden in het gebied.

De Romein was Gaius Julius Caesar, die ver weg was van zijn provincie Gallië Transalpina (het huidige Frankrijk). Het was voor het eerst dat een Romeinse gouverneur dit deel van Gallië met zijn leger was binnengetrokken. En het was een omvangrijk leger, met 4000 man cavalerie geleverd door de plaatselijke Gallische stammen, andere buitenlandse hulptroepen en zes legioenen. Het was een grote strijdmacht, vol zelfvertrouwen vanwege de geslaagde veldtocht die ze eerder dat jaar had gehouden. Ook Ariovistus had de beschikking over een grote strijdmacht van eigen krijgers en ook zij waren zelfverzekerd en gewend te winnen.

De legers sloegen hun kampen op ongeveer een dagmars afstand van elkaar op, maar waren niet in oorlog en ook vroeger hadden de twee partijen nooit met elkaar gevochten. Nog in 59 v.Chr. was de Germaanse leider officieel door de Romeinse senaat erkend als koning en amicus populi romani, ‘vriend van het Romeinse volk’. Caesar had de zitting als consul voorgezeten en waarschijnlijk voorgesteld om Ariovistus op deze manier te begunstigen.

Niettemin heerste er aan beide zijden enig wantrouwen en waren er langdurige onderhandelingen via boodschappers voor nodig geweest om de details van de ontmoeting te regelen. Die zou plaatshebben op een vrij liggende heuvel op een verder open vlakte, op ongeveer dezelfde afstand van beide kampen. De leiders zouden ieder vergezeld worden door niet meer dan tien man, terwijl de rest van hun escorte uitsluitend uit ruiters mocht bestaan. Ariovistus stelde dat het te eenvoudig zou zijn voor een groot detachement infanteristen om hem eventueel te omsingelen en gevangen te nemen. Niet iedereen vertrouwde op de fides of trouw waar Rome zo prat op ging, en de Germaan was geen succesvolle krijgsheer geworden door onnodige risico’s te nemen.

Uit vrees dat Ariovistus anders de hele ontmoeting zou afblazen, stemde Caesar in met de voorwaarden, maar omdat hij zijn eigen veiligheid niet aan cavaleristen van bondgenoten wilde toevertrouwen, nam hij hun paarden en gaf die aan de mannen van een van zijn eigen legioenen, het Tiende. De betrouwbaarheid van de legionairs was belangrijker dan hun onervarenheid als cavaleristen, want het ging hier immers om een bespreking, niet om een gevecht.

We weten veel meer over deze episode dan over de meeste andere gebeurtenissen langs de grenzen van Romes rijk, omdat Caesar erover rapporteerde in het eerste boek van zijn Oorlog in Gallië. Het bevat een gedetailleerde beschrijving van wat er gebeurde, die relatief kort na de gebeurtenissen door een van de sleutelfiguren zelf werd opgetekend. Ook al kan Caesar nauwelijks beschouwd worden als een neutrale verslaggever die zijn best deed om alles onbevooroordeeld te noteren, hij was daar wel, zodat we in dit geval eens niet te maken hebben met fragmentarische beschrijvingen van een eeuw of meer later door auteurs die zelf nog nooit een voet in de streek hadden gezet.

Hij schreef voor een publiek van Romeinse tijdgenoten die geen van allen ooit de fundamentele juistheid van Romes expanderende macht in twijfel zouden trekken. De verslagen waren bedoeld om Caesars medeburgers, en vooral degenen wier stemmen het meeste gewicht in de schaal legden, ervan te overtuigen dat de proconsul een loyale, buitengewoon getalenteerde en succesvolle dienaar van de Republiek was. Hij kon de waarheid niet al te veel geweld aandoen, omdat veel van zijn officieren, die niet allemaal even gunstig over hun bevelhebber dachten, met regelmaat brieven naar huis schreven. Het verhaal komt in grote lijnen waarschijnlijk dicht bij de waarheid, of althans de waarheid zoals de Romeinen die zagen.

Anderen, vooral Ariovistus, zouden het ongetwijfeld anders hebben verteld, maar in al onze bronnen van Romeinse of Griekse kant is niets afwijkends te vinden. Andere verslagen voegen maar heel weinig toe wat niet uiteindelijk uit tweede of derde hand van Caesar afkomstig is, en zelfs die weinige fragmenten passen goed in zijn verhaal.

Ook de archeologie bevestigt in grote lijnen het beeld dat hij van Gallië in deze periode schetst. Een van de meest opvallende kenmerken is het hoge aantal oppida, grote, ommuurde steden met sporen van een omvangrijke nijverheid, die dus zowel economische als politieke centra waren. De indruk die we uit Caesar en andere geschreven bronnen krijgen is die van staten in ontwikkeling, bestuurd door verkozen magistraten en met een muntslag die zich aan de Romeinse gewichten en standaarden aanpaste.

Er werd zowel plaatselijk als over grote afstanden handelgedreven, vooral tussen de oppida. Ook bestonden er uitgebreide contacten met de mediterrane wereld. Vanuit Italië gingen grote hoeveelheden wijn noordwaarts naar Gallië. Een historicus schatte dat er in de eerste eeuw voor Christus meer dan 40 miljoen amfora’s met wijn over de Rhône en Saône werden vervoerd, en waarschijnlijk gaat het om een te lage schatting. Er gingen ook goederen de andere kant op, vooral metaalertsen als bijvoorbeeld tin, onmisbaar om brons te vervaardigen, en grote hoeveelheden slaven.

Tribale volken en individuele leiders werden rijk, omdat ze de waterwegen beheersten en tol hieven over de passerende goederen. Het was een rijkdom die al snel in macht werd vertaald, omdat edelen er de mogelijkheid mee kregen veel krijgers aan hun huishouden te binden en de politiek binnen hun stam te domineren, behalve wanneer anderen hun kracht evenaarden. Als andere edelen even machtig waren, versterkte dat de collectieve militaire slagkracht van de stam, mits zij ertoe gebracht konden worden samen te werken.

Het was onvermijdelijk dat de bloeiende handel de wedijver tussen personen en hele volken liet toenemen. De Saône vormde de scheiding tussen de gebieden van de Sequanen en de Aeduers, die beide profiteerden van het handelsverkeer op de rivier, machtig werden en kleinere buurstammen als afhankelijke bondgenoten aan zich bonden. Het leidde tot conflicten die steeds grootschaliger werden, omdat beide stammen de volledige controle over de waterweg wilden bezitten.

Zoals vrijwel alle belangrijke volken en leiders met grondgebied dicht bij de provincie Gallië Transalpina waren zowel de Sequanen als de Aeduers erkende amici, ‘vrienden’ van het Romeinse volk, wat echter niet betekende dat ze onderling vrienden moesten zijn. Het conflict escaleerde toen ook geallieerde stammen erbij betrokken raakten. Na verloop van tijd kregen de Aeduers de overhand, wat sommige Sequanen ertoe bracht om hulp van buiten te zoeken. Ze zochten hun heil bij Ariovistus, die met zijn krijgsvolk de Rijn overstak, in ruil voor de belofte van land om zich te vestigen. Aanvankelijk ging het misschien om een paar duizend krijgers en hun gezinnen, maar in de loop van de tijd kwamen er meer en meer die onder de steeds succesvollere en beroemdere krijgsheer wilden dienen om in de krijgsbuit te kunnen delen.

Zijn komst liet de machtsbalans weer ten gunste van de Sequanen doorslaan, en uiteindelijk bezorgde hij rond 61 v.Chr. de Aeduers en hun bondgenoten een vernietigende nederlaag, waarbij veel van hun krijgsheren het leven lieten. Ook anderen begonnen in de gaten te krijgen dat de voormalig sterke Aeduers zwak waren geworden, en in 60 v.Chr. werden ze aangevallen en verslagen door de Helvetiërs, een volk uit wat tegenwoordig Zwitserland is. Daarop reisde de hoogste magistraat van de Aeduers, de vergobret, naar Rome om hulp te vragen. Omdat hun rivalen de overhand hadden gekregen door hulp van buitenaf in te roepen, hoopten de Aeduers hun positie te herstellen door de hulp van een nog machtiger buitenstaander in te roepen.

‘Vriendschap’ met Rome was een minder duidelijke relatie dan een formele alliantie. Amici werden geacht steun te verlenen wanneer dat gevraagd werd, de Romeinse belangen te respecteren en in het bijzonder vrede met de Romeinen te houden en niemand te steunen die tegen hen vocht. Als tegenprestatie konden amici rekenen op welwillendheid, incidentele geschenken en een grotere bereidheid om naar hun gezanten te luisteren dan Rome aan den dag zou leggen voor andere leiders, staten of volken.

De hulpvraag van de delegatie Aeduers werd in de senaat besproken, die zijn bezorgdheid uitsprak en beperkte diplomatieke hulp verleende. Het lijkt erop dat de Romeinse proconsul van Gallië Transalpina in 60 v.Chr. een ontmoeting had met Ariovistus, of althans via boodschappers met hem communiceerde, wat de weg baande voor diens erkenning als rex et amicus toen Caesar het jaar daarop consul was.

Caesars leger telde 4000 cavaleristen, buitenlandse troepen en zes legioenen

Op die manier werd Ariovistus net als de Sequanen en de Aeduers een ‘vriend’, wat voor de Romeinen tot op zekere hoogte veiligheid bood voor Gallië Transalpina. De dreiging van een grote oorlog en onrust aan hun grenzen leek te zijn afgewend, en daarmee het gevaar dat die zouden kunnen overslaan naar de provincie. Ariovistus zwoer vrede te houden met de Aeduers en hun bondgenoten, maar de prijs daarvoor was hun onderwerping, die inhield dat ze tribuut gingen betalen en gijzelaars moesten overhandigen. Er sloten zich meer en meer krijgsbendes aan bij de koning, die sterker werd dan alle andere leiders. Hij eiste en kreeg meer land van de Sequanen en nam net als bij de vijand gijzelaars van zijn oude bondgenoten, ten teken van hun erkenning van zijn grotere macht.

Veel Galliërs hadden een grote afkeer van Ariovistus’ heerschappij, omdat hij een invaller van buiten Gallië was, maar zijn krijgers stonden inmiddels als zo woest te boek dat niemand het tegen hen op wilde nemen. Sommige leiders raakten nog gefrustreerder, omdat de aanwezigheid van de koning het hun moeilijker maakte om binnen hun eigen stam de scepter te zwaaien. Een aantal van hen begon alternatieve krachten van buiten te zoeken die tegen de Germaanse krijgsheer op zouden kunnen.

Julius Caesar was zelfs naar maatstaven van de Romeinse aristocratie bijzonder ambitieus. Ooit zou hij bij het passeren van een klein dorp hebben opgemerkt dat hij liever de eerste man in dat dorp zou zijn dan de tweede ergens anders, ook al was het in Rome. Hij gaf op een spectaculaire schaal geleend geld uit om populariteit te kopen en had tegen de tijd dat hij consul werd enorme schulden opgebouwd. Behalve ter bevrediging van het gebruikelijke aristocratische verlangen naar glorie, had hij dan ook overwinningen en oorlogsbuit nodig om zijn schuldeisers te kunnen afbetalen. Een informele afspraak met de twee invloedrijkste mannen in de Republiek, Pompeius en Crassus, hielp hem voor vijf jaar het commando in de gecombineerde provincies Illyrië (globaal: Joegaslavië en Albanië) en Gallië Cisalpina (Noord-Italië) te bemachtigen.

Waarschijnlijk was hij van plan om Illyrië te gebruiken als zijn belangrijkste basis en veldtochten te houden op de Balkan. Maar toen de gouverneur van Gallië Transalpina (Frankrijk) overleed, besloot de senaat die provincie aan Caesars commando toe te voegen.

In maart 58 v.Chr. hoorde Caesar dat de Helvetiërs aan een migratie naar land ten westen van de Aeduers en Sequanen waren begonnen en toestemming hadden gevraagd om door een gedeelte van Gallië Transalpina te trekken, waarbij ze plechtig beloofden de inwoners van de provincie volkomen met rust te laten. Hij haastte zich naar het gebied toe en hield de migranten aan het lijntje tot hij zijn legioenen over de Alpen had kunnen brengen om de confrontatie aan te gaan. Vervolgens weigerde hij de Helvetiërs toegang tot de Romeinse provincie, waardoor ze gedwongen waren een langere en moeizamere route door het gebied van de Sequanen te nemen. Volkeren in dat gebied klaagden bij Caesar over plunderingen door de Helvetiërs.

Proconsul Julius Caesar had een oorlog nodig, en bescherming van de bondgenoten van Rome was een volstrekt legitieme reden om er een te beginnen. Hij leidde zijn leger de provincie uit, ging achter de Helvetiërs aan en versloeg hen in een zware slag niet ver van Bibracte, het belangrijkste oppidum van de Aeduers. De migranten waren gedwongen naar hun thuisland terug te keren.

Gezanten van vele naburige stammen kwamen Caesar met zijn succes feliciteren. Nadat ze een geheim beraad hadden gehouden, kwam een aantal stamhoofden hem om hulp tegen Ariovistus vragen. Caesar beloofde te helpen en beweerde dat hij een vreedzame oplossing mogelijk achtte. Hij zond gezanten naar Ariovistus en vroeg hem voor de eerste keer om een ontmoeting op een afgesproken plek.

De koning weigerde met als argument dat het voor hem te moeilijk was om zijn leger op te trommelen of zonder leger zijn eigen gebied te verlaten. En afgezien daarvan: als Caesar hem wilde spreken, was het toch zeker aan Caesar om naar hem toe te komen? Overigens vroeg Ariovistus zich af ‘wat Caesar of de Romeinen überhaupt te zoeken hadden in “zijn” [deel van] Gallië, dat hij overwonnen had in de oorlog’.

De proconsul herinnerde hem daarop aan de grote gunst die hem in 59 v.Chr. door de senaat was verleend door hem tot koning en vriend uit te roepen en beloofde hem blijvende dankbaarheid en vriendschap als hij nu gehoor zou geven aan de wensen van Rome. Deze hielden in dat hij de gijzelaars van de Aeduers zou laten terugkeren, zou toestaan dat de Sequanen hun gijzelaars zouden terugsturen en zich zou onthouden van agressie jegens de Aeduers en hun bondgenoten. Het aanbod eindigde met een nauwelijks verhulde dreiging van Caesar dat het zijn plicht was ‘de agressie jegens de Aeduers niet onbeantwoord [te] laten’.

Steeds meer krijgsbendes sloten zich aan bij Ariovistus

Een krijgsheer kan niet openlijk buigen voor dreigingen, want hij is afhankelijk van de angst die zijn kracht anderen inboezemt. De boodschappers van Ariovistus herhaalden zijn stelling dat hij zijn overheersende positie aan overwinningen te danken had. De Romeinen zouden niet toestaan dat een buitenstaander zich bemoeide met de gebieden die zij hadden veroverd, en ook hij zou iets dergelijks niet dulden.

De koning zou geen gijzelaars vrijlaten, maar ook zou hij de Aeduers niet aanvallen zolang zij zich van hun kant aan het verdrag hielden dat ze hadden gesloten nadat hij hen had verslagen. Als ze hun woord braken, zou zelfs hun speciale band met Rome hen niet redden, want hij en zijn krijgers waren nog nooit geslagen. Caesars opmars door en interventie in Gallië hadden de inkomsten van de Germaan al benadeeld, waarschijnlijk door verstoring van de handel op de rivier.

Ons als moderne lezers treft de redelijke, zij het botte toon van Ariovistus’ boodschap, waarin hij niet meer vraagt dan wat de Romeinen ook voor zichzelf opeisten. Op zeker moment praat hij over ‘zijn provincie’ als equivalent van Caesars provincie. De Romeinen uit die tijd konden de logica ongetwijfeld begrijpen, maar zouden de redelijkheid ervan nooit accepteren. Zij zagen in zulke uitspraken de gevaarlijke trots van een barbaar die zich niet realiseerde dat hij inferieur was aan Rome en die de juiste verhoudingen in een vriendschap met de Republiek niet begreep.

Caesar maakt zorgvuldig en nadrukkelijk onderscheid tussen Galliërs en Germanen, die minder permanent gevestigd, cultureel eenvoudiger en van nature meer tot oorlog geneigd waren, en bovendien zeer talrijk en gretig om het vruchtbaardere land van Gallië in te nemen. De karakterschets die hij geeft is schromelijk overdreven en hier en daar volstrekt foutief, en zelfs uit zijn eigen verslagen komt vaak een veel gecompliceerder beeld naar voren.

De overdrijving van het verschil hielp Caesar zijn eigen acties te rechtvaardigen. De adel van de Gallische stammen vocht bij voortduring om de heerschappij, waarbij velen meer zagen in de permanente macht van koningen dan in de tijdelijke invloed van magistraten. De invallen van grote aantallen oorlogszuchtige Germanen dreigden deze toch al onder het oppervlak smeulende instabiliteit in chaos te laten overkoken en het beschermende netwerk van allianties en vriendschappen rond de Romeinse grens te destabiliseren. En nog ernstiger: op drift geraakte stammen zouden ervoor kunnen kiezen om via Gallië naar Italië zelf te trekken.

Het nieuws dat nog meer groepen krijgers inclusief hun gezinnen zich bij Ariovistus aansloten, en dat hij de Sequanen beval hun land te geven, bracht de proconsul ertoe om met zijn leger op te trekken naar de Germaanse koning. Ariovistus en zijn volgelingen waren niet zomaar Germanen, maar Sueven, een groep stammen die berucht was om hun grote aantallen en hun strijdzuchtige natuur. Om kort te gaan: in Caesars ogen waren ze nog ‘barbaarser’ dan de andere Germanen. De aard van de nieuwkomers bleek al snel toen ze de Aeduers met plundertochten begonnen te teisteren, ondanks het verdrag van de Gallische stam met de koning.

Er gingen verhalen over de geweldige afmetingen en de woeste dapperheid van de Germanen

Caesar trok met grote haast naar het belangrijkste oppidum van de Sequanen, Vesontio (het huidige Besançon) zodra hij hoorde dat Ariovistus zijn leger had verzameld en ook in die richting trok. De Romeinen kwamen als eersten aan en Caesar pauzeerde bij de grote nederzetting om voorraden voor zijn leger in te slaan. In de daaropvolgende dagen kwamen zijn officieren in de greep van de angst, die langzaam begon door te sijpelen naar de gelederen. Die werd aangewakkerd door de verhalen van Romeinse handelaren in de stad, die over de geweldige afmetingen en de woeste dapperheid van de Germanen vertelden. Sommigen trokken ook in twijfel of de proconsul zijn leger wel zo ver van Gallië Transalpina weg had moeten leiden.

De proconsul beweerde dat hij nog altijd hoopte de zaak via onderhandelingen te kunnen oplossen. Maar niettemin nam hij voorzorgsmaatregelen en volgde hij een route die langer was, maar door terrein liep dat minder gevoelig was voor hinderlagen. Een week later zagen verkenners het leger van de Germaanse koning op ongeveer 24 Romeinse mijlen afstand. Germaanse boodschappers kwamen Caesar vertellen dat de koning nu bereid was hem te spreken, zoals hij had gevraagd. In zekere zin hadden de Romeinen gehoor gegeven aan de eis van de koning om naar hem toe te komen. In de loop van de daaropvolgende vijf dagen bepaalden ze de voorwaarden voor de ontmoeting.

Caesar kwam met zijn kersverse ruiters en reed vervolgens met niet meer dan een handjevol begeleiders naar de heuvel. Een van hen was een tolk. Het gesprek werd in de Keltische taal gevoerd, die Ariovistus na twaalf jaar in Gallië vloeiend sprak.

Caesar begon ermee de koning te herinneren aan het voorrecht dat hem was toegekend met de erkenning en vriendschap van Rome. Maar de Aeduers waren nog oudere, zeer goede vrienden van de Romeinen en zij vormden van oudsher de voornaamste stam in Gallië. ‘Zo wilden de Romeinen het altijd hebben: bondgenoten en vrienden moesten er niet op achteruitgaan, maar juist zelfs aan invloed, status en eer winnen.’ Caesar herhaalde zijn eis dat de gijzelaars vrijgelaten moesten worden, dat de Aeduers niet meer aangevallen mochten worden en dat er geen Germaanse krijgers meer de Rijn mochten oversteken om het gevolg van de koning nog groter te maken.

Caesar won de veldslag en zette een meedogenloze achtervolging in

Ariovistus verdedigde zichzelf met het argument dat hij zelf naar Gallië was uitgenodigd, dat hij alleen had gevochten toen hij werd aangevallen, en dat hij van de verslagen stammen niet meer verwachtte dan dat ze gaven wat ze hadden beloofd. Hij haalde alleen maar krijgers naar Gallië om zichzelf te verdedigen, niet om veroveringsoorlogen te voeren. Hij was al vóór de Romeinen in Gallië. ‘Tot op dat moment had zich nog nooit een leger van de Romeinen buiten hun provincie begeven […] Dit was zíjn provincie Gallië, zoals die andere van ons was.’

De koning verklaarde verder dat hij niet zo ‘barbaars’ was dat het hem ontging dat de Aeduers, ‘broedervolk’ of niet, de Romeinen niet te hulp waren gekomen in hun recente oorlogen, en dat omgekeerd Rome hen niet had geholpen tegen hem en de Sequanen. Caesar beweerde dat hij vrede wilde, maar het was moeilijk te geloven dat hij niet was gekomen om oorlog te voeren. Vrede was ook mogelijk, als Caesar zich terugtrok en Ariovistus in het bezit liet van de heerschappij die hij in Gallië had veroverd. In dat geval zou hij ruimhartig zijn met zijn beloning en bereid zijn om voor Caesar te vechten.

Caesar reageerde door erop te wijzen dat de Romeinen al lang en breed in de grote regio gevestigd waren en dat Ariovistus de nieuwkomer was. Op dat moment vertelde een van de mannen van de proconsul hem dat de ruiters van Ariovistus in de richting van Caesars legionairs trokken en projectielen naar hen gooiden. De besprekingen werden afgebroken en beide partijen zochten de veiligheid op. Gezien de grote verschillen tussen de leiders lijkt het onwaarschijnlijk dat verdere gesprekken tot een compromis zouden hebben geleid.

Toen Ariovistus een paar dagen later opnieuw om besprekingen vroeg, nam Caesar niet het risico om persoonlijk te gaan. Hij stuurde twee vertrouwde vertegenwoordigers. Ariovistus beschuldigde hen ervan spionnen te zijn en liet ze in ketenen slaan. Daarna trok hij verder op naar Caesars positie en begon algauw diens bevoorradingslijn te bedreigen.

De legers manoeuvreerden enige tijd en deden een paar kleine uitvallen, totdat er een grote veldslag ontstond. Caesar en zijn legioenen wonnen en zetten een meedogenloze achtervolging in op de vijand, die naar de Rijn vluchtte, waarbij de cavalerie van de Gallische bondgenoten de jacht en de slachtpartij leidde. Ariovistus ontsnapte over de rivier, maar twee van zijn vrouwen en een dochter werden gedood en een andere dochter werd gevangengenomen. Zijn macht was voor altijd gebroken.

Dit is een bewerkt hoofdstuk uit Pax Romana. Oorlog en vrede in de Romeinse tijd van de Britse historicus Adrian Goldsworthy. Het verschijnt op 25 april in Nederlandse vertaling (544 p. Omniboek, € 34,99). Goldsworthy beschrijft hoe de Romeinen eeuwenlang de vrede wisten te handhaven in hun uitgestrekte rijk. 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4-2017