Het ‘deftig rechtse’ Verbond voor Nationaal Herstel werd in de jaren dertig nooit een factor van betekenis. Volgens Meine Henk Klijnsma kwam dat door de opstelling van Hendrikus Colijn.
Een pil van 512 pagina’s over een politiek partijtje dat met maar één zetel in de Tweede Kamer was vertegenwoordigd en nog geen acht jaar heeft bestaan? Is dat niet een beetje overdreven? Hoewel een kortere versie wellicht volstond, is Meine Henk Klijnsma’s doorwrochte en informatieve studie naar het Verbond voor Nationaal Herstel zeker relevant. Deze uiterst rechtse, ‘nationaal-conservatieve’ partij bevond zich in de jaren dertig in het schemergebied tussen de gevestigde rechtse partijen en de extreem-rechtse NSB.
Het Verbond probeerde van twee walletjes te eten: salonfähig te blijven voor het behoudende establishment, terwijl de partij aan de andere kant electoraal hoopte te profiteren van de onvrede bij conservatieve kiezers. Klijnsma ziet parallellen met partijen als JA21 en BBB tegenwoordig, die niet zo extreem willen zijn als PVV en FvD, maar wel in hun electorale vijver vissen.
Toch is er ook een groot verschil: het VNH was ‘deftig rechts’. Relatief veel leden stonden in het Rode Boekje (adel) of het Blauwe Boekje (patriciaat). Ook waren er veel leden met een militaire achtergrond of die in Nederlands-Indië rijk waren geworden. De partij deed het goed in Den Haag, Wassenaar, Bloemendaal en in ’t Gooi. VNH’ers hadden weinig op met de liberale democratie en het parlement, haatten communisten, socialisten en andere ‘revolutionairen’ en waren uiteraard 100 procent pro-koningshuis. Gezag, met een hoofdletter, was heilig.
Aanleiding voor de oprichting van de partij was de muiterij op het oorlogsschip De Zeven Provinciën in februari 1933. De natie was in gevaar, vond het VNH. De overheid moest krachtig tegen deze en andere revolutionairen optreden. De partij pleitte daarom voor een verbod op de Communistische Partij Holland en voor een beroepsverbod voor SDAP-leden. Bovendien moest de persvrijheid worden ingeperkt.
Het VNH was aartsconservatief, maar niet zuiver fascistisch. Wel kende de partij een fascistische vleugel, waartoe ook Kamerlid William Westerman behoorde. Hierdoor associeerde de buitenwacht het VNH met het fascisme en de NSB. Dat de NSB succesvoller werd, kwam door de betere organisatiekracht van Anton Musserts Neder-nazi’s, die zich ook op middenstanders en arbeiders richtten. De heren van stand van het VNH keken op deze groepen kiezers neer.
Volgens Klijnsma had de beperkte electorale aantrekkingskracht van het VNH ook te maken met de opstelling van Hendrikus Colijn van de gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij. Hij profileerde zich na de muiterij op De Zeven Provinciën als de ‘sterke man’. Veel ‘nationaal-conservatieve’ Nederlanders gaven hun stem daarom aan Colijn, in plaats van aan een onbekende nieuwkomer.
Deftig rechts in het gedrang. De geschiedenis van het Verbond voor Nationaal Herstel, 1933-1941
Meine Henk Klijnsma
512 p. Verloren, € 45,-

