Historicus Gemma Blok vertelt waar het Nederlandse gedoogbeleid vandaan komt en waarom ons land nog niet is overgegaan op legalisering. ‘De narcoticabrigade kon het toenemende wietgebruik niet meer aan.’
Wat houdt het Nederlandse gedoogbeleid in?
‘Het gedoogbeleid werd ingevoerd in de jaren zeventig en werd toen als heel vooruitstrevend gezien. Het houdt in dat mensen niet worden gestraft voor het bezit van wiet voor persoonlijk gebruik. In plaats van een misdrijf is er sprake van een “overtreding” waarvoor je geen strafblad krijgt. Ook de verkoop van wiet wordt gedoogd, mits er aan strenge voorwaarden wordt voldaan. Zo mag je geen reclame maken en mag je niet verkopen aan minderjarigen. Gebruik en verkoop zijn dus enigszins geaccepteerd, maar de teelt is dat niet.’
Hoe zag de wetgeving eruit vóór het gedoogbeleid?
‘In 1928 werd cannabis in Nederland verboden. De wetgeving werd toen ingevoegd in de al bestaande Opiumwet (1919), die in eerste instantie was bedoeld om het gebruik van opium, opiaten en cocaïne aan banden te leggen. Het cannabisverbod was een dode letter in de wet, want er werd in de jaren twintig nauwelijks geblowd in Nederland. Dit veranderde pas na de Tweede Wereldoorlog, toen marihuana via verschillende routes ons land binnenkwam. In 1953 werden daarom de straffen op het gebruik van cannabis in de Opiumwet aangescherpt. Mensen die betrapt werden op verkoop of gebruik, konden in het huis van bewaring of in de gevangenis belanden. Ze kregen een strafblad en werden verplicht een traject bij de verslavingszorg te volgen.’
Waarom werd cannabis na de tweede Wereldoorlog zo populair?
‘Een belangrijke factor was de verspreiding van jazzmuziek. In de Verenigde Staten waren er in de jaren twintig door de Drooglegging allerlei illegale kroegjes ontstaan waar drank werd geschonken, jazzmuziek werd gemaakt en wiet werd gerookt. Deze jazzcultuur verspreidde zich na de Tweede Wereldoorlog richting Europa en werd gerelateerd aan een rebelse tegencultuur. In de jaren veertig en vijftig werd het gebruik van cannabis voornamelijk in kunstenaarskringen steeds gebruikelijker, maar in de jaren zestig was er een explosieve toename in wietgebruik.
‘Wie tegen de autoriteit was en voor een nieuwe maatschappij, blowde.’
Met name de provo’s speelden daarin een belangrijke rol. Deze rebelse jongeren blowden regelmatig en speelden vaak een kat en muis spel met agenten. De Nederlandse politie had namelijk een kleine, slechtgeschoolde narcoticabrigade die vaak niet eens wist hoe een joint eruitzag. De provo’s lokten de politie naar hun woningen door binnenshuis te blowen, waardoor er enorme dampen uit de ramen sloeg. De narcoticabrigade kwam dan braaf de trap op stormen, maar in plaats van wiet vonden ze kattenbrokjes gewikkeld in zilverfolie. Zo probeerden de provo’s de belachelijkheid van het wietverbod aan te kaarten. Zij zagen het gebruik van marihuana als een identiteitskwestie: wie tegen de autoriteit was en voor een nieuwe maatschappij, blowde.’

Waarom ging Nederland in de jaren zeventig over op het gedoogbeleid?
‘Naast het toenemende gebruik onder Nederlanders was drugstoerisme een belangrijke reden. Eind jaren zestig hadden uitgaansgelegenheden zoals Paradiso en Fantasio een “huisdealer” die ter plekke wiet verkocht aan bezoekers. Amsterdam kreeg hierdoor een enorme aanzuigende werking. Ook door de acties van de provo’s werd de stad gezien als magisch centrum van de wereld waar zich “de nieuwe maatschappij” zou vormgeven. Amsterdam trok veel toeristen, vaak jongeren en hippies. De stad lag ook gunstig op de route naar het Midden-Oosten en India: de beroemde Hippie Trail. Het toenemende gebruik was niet meer te handhaven voor de kleine narcoticabrigades en justitie raakte overbelast. Vanaf de jaren zeventig ontstond mede daarom het gedoogbeleid: steeds meer zaken werden geseponeerd.
‘Het toenemende gebruik was niet meer te handhaven voor de kleine narcoticabrigades’
In de jaren zeventig was er ook een progressief klimaat onder experts en politici. Psychiaters en werknemers uit de verslavingszorg, die veel contact hadden met veroordeelde jongeren, begonnen zich uit te spreken tegen de straffen van blowers. Zij vonden dat er meer begrip moest komen voor jongeren die na de Tweede Wereldoorlog opzoek gingen naar nieuwe levensstijlen en mentaliteiten. De overheid luisterde naar het advies van deze experts en in 1976 werd het gedoogbeleid daadwerkelijk in de wet vastgelegd. Met name Minister van Volksgezondheid Irene Vorrink (PvdA) en Minister van Justitie Dries van Agt (KVP) waren hierin belangrijk.
Tot slot speelde de opkomst van heroïne een grote rol. Straatdealers boden naast cannabis vaak heroïne aan. De overheid wilde dit probleem oplossen door een scheiding der markten te creëren: voortaan konden jongeren hun cannabis niet meer bij straatdealers, maar bij een huisdealer van een jongerencentrum kopen. Hierdoor zouden ze niet meer in aanraking komen met de schadelijkere heroïne. In 1976 werd via een toevoeging aan de Opiumwet besloten dat cannabisproducten “softdrugs” waren en heroïne “harddrugs”. Softdrugs hadden een verminderd risico en werden daarom gedoogd, terwijl harddrugs een verhoogd risico hadden en dus verboden waren. Dit onderscheid was toen heel vooruitstrevend.’
Was er ook kritiek op het gedoogbeleid?
‘De kritiek kwam voornamelijk vanuit de protestantschristelijke hoek. Maar de mildere houding tegenover cannabis ging gepaard met hogere straffen voor heroïnehandel, en daarvoor gingen de handen snel op elkaar. Vanuit het buitenland klonken er meer kritische geluiden. Vooral Duitsland was niet blij met het Nederlandse beleid, omdat veel Duitse jongeren naar Nederlandse jongerencentra kwamen om hun wiet te kopen. In 1975 werd Harm Dost, een huisdealer van een jongerencentrum in Arnhem, door de Duitse politie gevangengezet omdat hij de Duitse jeugd zou “bederven” met zijn cannabisverkoop. Het werd een diplomatieke rel. Later kreeg Nederland het aan de stok met Zweden en Frankrijk, die vonden dat ons cannabisbeleid veel te laks was.’
Leverde het gedoogbeleid problemen op?
‘Een van de eerste problemen was de onduidelijkheid rond huisdealers en de voorwaarden waaronder zij mochten verkopen. In 1980 stelde de overheid een set regels op die de voorwaarden van wietverkoop moesten verduidelijken, maar vanaf dat moment was het hek van de dam. Door duidelijke verkoopregels werd het nu ook aantrekkelijk voor ondernemers om wiet te gaan verkopen. Er ontstond een gigantische boom in de coffeeshopwereld. In 1980 waren er zo’n twintig coffeeshops in Amsterdam. Maar halverwege de jaren tachtig waren het er al 250. De overheid was naïef en dacht dat de verkoop van cannabis binnen de jongerencentra zou blijven. Ze hadden niet voorzien dat het een winstmodel van jewelste zou worden.’

Waarom is Nederland nog niet overgegaan op legalisering?
‘Veel landen zijn begonnen met legalisering vanwege de opkomst van ergere problematiek, zoals de toenemende macht van drugskartels. Legalisering zou de macht van deze kartels verminderen. Nederland maakt zich ook zorgen over dit probleem, en in een aantal steden wordt daarom geëxperimenteerd met legale overheidscoffeeshops.
‘De overheid was naïef en dacht dat de verkoop van cannabis binnen de jongerencentra zou blijven.’
Maar het politieke klimaat speelt ook een belangrijke rol in het besluit om niet te legaliseren. In de jaren zeventig, tachtig en negentig was er veel ruimte voor “harm reduction”: de acceptatie van het gebruik van verdovende middelen en het zoveel mogelijk voorkomen van de schadelijke gevolgen. Maar na de eeuwwisseling klonk er een andere toon in het politieke discours. Politici van VVD, CDA en PvdA vonden dat drugsgebruik te veel was genormaliseerd en moest worden teruggedrongen. Ook de politieke structuur is veranderd: de VVD is veel dominanter geworden. Zij zijn altijd voor een harde aanpak en harde straffen geweest. Daarnaast is het lastig voor Nederland om te legaliseren, omdat wij al een systeem hebben voor de verkoop van softdrugs: de coffeeshops. Dat is een commercieel systeem, in tegenstelling tot de niet-commerciële cannabisclubs in Duitsland. Deze cannabisclubs hebben een maximaal aantal leden, telen hun eigen wiet en mogen alleen wiet uitgeven (consumptie ter plaatse is verboden). Op deze manier moet gebruik in de privésfeer gehouden worden. In Nederland is het een mogelijkheid dat de staat voortaan de coffeeshops gaat beheren, maar daarmee zou Nederland weer een stap verder gaan in het normaliseren van cannabisgebruik dan andere landen. Of we zouden het bestaande systeem moeten omgooien.’
Gemma Blok
(1970) is hoogleraar Geschiedenis van mentale gezondheid en cultuur aan de Open Universiteit en hoogleraar Geschiedenis van de psychiatrie aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoek richt zich met name op de twintigste-eeuwse geschiedenis van psychiatrie, verslaving en roesmiddelen.
Openingsafbeelding: Demonstratie voor legalisering wiet in Den Haag, 1975. Bron: Nationaal Archief.