Home Theo Thijssen: een meester met een missie

Theo Thijssen: een meester met een missie

  • Gepubliceerd op: 28 maart 2023
  • Laatste update 21 aug 2023
  • Auteur:
    Alies Pegtel
  • 13 minuten leestijd
Standbeeld van Theo Thijssen

Schrijver-onderwijzer Theo Thijssen had een hekel aan schooldirecteuren, inspecteurs en modieuze onderwijsvernieuwers. Hij vertrouwde liever op het vakmanschap van gewone, nuchtere docenten, die intuïtief lesgaven en zo hun leerlingen verhieven – ook die uit de lagere milieus.

‘Peinzen over z’n vak is voor een schoolmeester een merkwaardige bezigheid.’ Zevenenveertig was Theo Thijssen toen hij dit in 1926 noteerde in De gelukkige klas. In deze roman besluit de fictieve schoolmeester Staal een dagboek bij te houden over ‘de manier waarop de klas en ik met elkaar omgaan’. Zelf een ervaren onderwijzer, wist Thijssen precies waarover hij schreef toen hij opmerkte dat het bijzonder was om te reflecteren op de wisselwerking tussen een schoolmeester en zijn klas.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Romanpersonage Staal, die lesgaf op een Amsterdamse volksschool voor arme kinderen, bekommerde zich om het geluk van individuele leerlingen, maar boven alles om de groep. ‘Te midden van honderd voorschriften en regelingen’ ging Staal zijn eigen gang, en ‘nam of schiep wat hij nodig had om volop schoolmeester te kunnen zijn’. Dit weerspiegelde Thijssens eigen opvatting. Niets moest hij hebben van schooldirecteuren, inspecteurs en ‘commandeer’-pedagogen die probeerden hem in de klas de wet voor te schrijven. Als man van de praktijk wist hij zelf het best hoe hij zijn vak kon uitoefenen. Zo schreef hij aan het slot van De gelukkige klas: ‘Het wezenlijke van wat er met Staal en zijn klas gebeurde, dat voltrekt zich buiten álle bemoeienis van derden om.’

Portretfoto van Theo Thijssen.
Theo Thijssen in 1920. Zijn hangsnor is steevast in het midden geblakerd omdat hij sigaren rookt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De ‘zwembadpas’

Theodorus Johannes Thijssen, roepnaam Do, werd geboren op 16 juni 1879 in de Amsterdamse Jordaan. Hij was de oudste zoon van zes kinderen van de voormalige dienstbode Alida Fieggen en Samuel Jan Thijssen. Vader Thijssen, aanhanger van socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis, was schoenmaker en dreef een werkplaats en winkel in het smalle voorhuis aan de Eerste Leliedwarsstraat. In de Jordaan woonden naar schatting 100.000 mensen, vijfmaal zoveel als nu.

Thijssen zwierf als jongetje eindeloos over straat. En hoewel hij altijd heeft volgehouden dat zijn romans op fantasie berustten, overlappen ze dikwijls met zijn eigen levensgeschiedenis. Dit geldt zeker voor zijn beroemdste boek Kees de jongen. Thijssen beschrijft hierin een ambitieus dagdromend schooljongetje, dat net als hijzelf werd geboren onder de ‘prachtige’ Westertoren. In ‘zwembadpas’ snelde hoofdpersoon Kees Bakels langs de grachten en bleef staan voor een open raam van een villa in de Vondelstraat om naar muziek te luisteren. Het standsverschil was enorm. Zijn vader was gestorven, en hij fantaseerde dat hij in zijn vaders nagedachtenis zou uitgroeien tot een voornaam man.

Een eeuw Kees de Jongen

In mei 2023 is het 100 jaar geleden dat Kees de jongen verscheen. Dat wordt feestelijk herdacht in het Theo Thijssen Museum, gevestigd in zijn geboortehuis aan de Eerste Leliedwarsstraat 16 in Amsterdam. Thijssen kreeg op zijn honderdste geboortedag in 1979 een standbeeld aan de Amsterdamse Lindengracht.

Opmerkelijk genoeg ontbrak tot nu toe een biografie. Maar waarschijnlijk verschijnt dit najaar van historicus Peter-Paul de Baar Theo Thijssen. Schrijver, schoolmeester, socialist – de lang verwachte biografie. De Baar geldt als dé Theo Thijssen-specialist.

Op zijn elfde had Thijssen zelf zijn vader verloren na twee jaar ‘sukkelen’ aan tuberculose. ‘Een catastrofe,’ schreef hij in zijn jeugdherinneringen In de ochtend van het leven. Zijn kranige moeder Alida had tijdens het ziekbed van haar man de schoenenzaak ingeruild voor een kruidenierswinkel op de Brouwersgracht en hield het gezin draaiende. Vier jaar later stemde ze ermee in dat haar begaafde oudste naar de rijkskweekschool in Haarlem ging, hoewel dat betekende dat hij geen geld kon inbrengen.

Vijftien jaar was Thijssen toen hij uit huis ging. Hij behoorde tot een bevoorrecht groepje volksjongens dat met een rijksbeurs de kans kreeg om te studeren. Het bood hem de unieke mogelijkheid om zich te verheffen uit zijn milieu. Hij genoot van het studentenleven, en werd hoofdredacteur van het pas opgerichte schoolblad Baknieuws. Weekblad van den Nederlandschen Kweekeling, waarin hijzelf onder meer humoristische gedichten publiceerde. Thijssen regelde dat kwekelingen door het hele land eraan meewerkten. Het blad kweekte zelfbewustzijn bij de aankomende leraren die zich verbonden voelden doordat ze het onderwijzersvak als roeping zagen. Baknieuws was de voorzichtige uiting van een ‘jeugdcultuur’ waar de oudere generatie niets van moest hebben. De Haarlemse kweekschooldirecteur vond het blad subversief en verbood de uitgave.

Theo Thijssen was een echte heer

Voor Thijssen was deze episode vormend; hij besefte dat hij een hoogstaande maatschappelijke opdracht te vervullen had. Onderwijs zag hij als middel om de samenleving gelijker te maken, en hij had ontdekt dat hij als publicist anderen kon winnen voor dit ideaal.

Nadat hij in 1898 zijn onderwijsakte had gehaald, verhuisde hij terug naar zijn moeder. Zijn eerste tijdelijke baan vond hij op een volksschool in Amsterdam-Oost. Zesentwintig was Thijssen toen hij in 1905 een vaste betrekking kreeg op School 104 aan de Tweede Boerhaavestraat, aan de rand van het Oosterpark. Deze openbare school had een nummer. Scholen met een letter, waar Thijssen zelf naartoe was gegaan, waren voor kinderen van de middenstand, en de rijken stuurden hun kinderen naar een school met een echte naam. Thijssen ging graag aan het werk op deze ‘kosteloze’, omdat hij vond dat ieder kind recht had op goed onderwijs.

De kwekelingen zagen hun vak als een roeping

Hij had zichzelf uit de onderklasse omhooggewerkt, maar zijn eenvoudige komaf was hem niet aan te zien. Altijd ging hij correct gekleed in pak met vest en overhemd met stijve manchetten. ‘We willen échte heren zijn,’ schreef hij onder een kweekschoolportret. Met zijn 1,92 meter torende hij boven zijn leerlingen uit; zijn hangsnor was in het midden bruin geblakerd door zijn eeuwige sigaar, die hij ook in de klas rookte.

Het onderwijzerssalaris was amper voldoende om een gezin te onderhouden. Desondanks had Thijssen weinig begrip voor ‘strebers’ die vanwege de lage salariëring een volksschool wilden verlaten. Hij verfoeide schoolmeesters die zo snel mogelijk nieuwe onderwijsaktes wilden halen om schoolhoofd te worden of leraar op een Hogere Burger School (hbs).

Door de opkomst van het middelbaar onderwijs verloor de lagere school aan zelfstandigheid; die was voor minder kinderen een eindstation. Thijssen moest uit zijn veertig bovenbouwleerlingen de begaafdsten kiezen: zij werden op de avondschool in Frans bijgespijkerd, zodat ze konden doorstromen naar het middelbare onderwijs. Op duurdere scholen zat Franse les namelijk in het normale lesrooster, op de ‘nummerscholen’ niet. Dit leidde tot ongelijke kansen voor arme kinderen, vond Thijssen.

Klaslokaal in 1910.
Klaslokaal van de gemengde Montessori-kleuterschool, 1910.

Die verslechterden ook door de selectieleeftijd van elf, twaalf jaar. Veel te jong, meende hij. Talenten openbaren zich dikwijls pas laat. ‘Het kan best gebeuren, dat een jongen die op de lagere school een jaar “zitten bleef” de H.B.S. zonder stoornis door-rolt, en dat een jongen, die glad z’n lagere school  afliep, op de H.B.S. aan ’t stakkeren raakt.’

Zijn ervaringen en pedagogische ideeën verwerkte hij in de romans Schoolland (1925) en De gelukkige klas (1926). Hieruit blijkt dat de overheid het onderwijs steeds meer aan banden legde. Thijssen vond het abstractieniveau van vakken als natuurkunde te hoog, de lesroosters te dwingend en de administratieve verslaglegging waartoe hij als leraar was gedwongen, een gruwel. Hij was fel tegen het verlies aan autonomie van de gewone onderwijzer.

Aan toetsen hechtte hij beduidend minder waarde dan de beleidsmakers.  Intelligentie quotiënt-testen die net nieuw waren, deed hij af als een momentopname. De ervaring leerde ‘hoe vaak zich nog na zo’n moment-opname van de intelligentie, allerlei capaciteiten en karaktertrekken ontwikkelen’. In zijn roman Het grijze kind (1927) bracht hij naar voren dat rijke ouders zeer gespitst waren op hoge resultaten van hun ‘wonderkind’, dat ze pushten. Terwijl arme ouders dikwijls niet wisten hoe begaafd hun kind was. Rapporten zeiden in zijn ogen bovendien niet alles over de ontwikkeling van een kind. ‘De meester deelt u mee, dat uw kind veel fouten maakt op het gebied der Nederlandse taal;  maar hij deelt u niet mee, dat uw kind een gewild speelkameraadje is voor zijn makkers.’

Rapporten en IQ-tests zeiden volgens Thijssen niet alles over een kind

In 1905 begon hij met zijn kweekschoolvriend Piet Bol De Nieuwe School. Tijdschrift voor Practische Paedagogiek. Voor hem was de schoolmeester de grootste pedagogische autoriteit. Een onderwijzer kende de karakters en sociale achtergrond van zijn leerlingen, en wist bovendien hoe hijzelf in elkaar stak. ‘De onderwijzer met sterke individueele eigenaardigheden heeft dus aan de normaal-psychologische paedagogiek niets. De man moet werken bij intuïtie.’

Thijssen had het altijd over meesters, nooit over juffen. In de onderwijshiërarchie telden onderwijzeressen niet mee. In de Wet op het basisonderwijs uit 1878 was in artikel 25 opgenomen dat mannen in de bovenbouw moesten lesgeven. Vrouwen mochten alleen lesgeven in de laagste klassen en aan kleuters, omdat zij volgens de mannelijke wetmakers het overwicht misten om lastige schooljongens te disciplineren. Pas in 1985 werd deze bepaling uit de wet geschrapt.

Verheffing

Als onderwijzer met een vaste aanstelling trouwde Thijssen in 1906 met handwerkonderwijzeres Marie Zeegerman, die hij kende als collega en van de Amsterdamsche Onderwijzers-Tooneelvereeniging. Ze kregen in 1908 een zoontje, Theo jr. Amper een halfjaar later overleed Marie aan een longontsteking. Een wederzijdse vriendin, Greetje Dade, ook handwerkjuf, ontfermde zich over zijn huishouden. Ze trouwden in 1909 en kregen twee zonen en een dochter.

Passend bij zijn ideeën over armoedebestrijding en verheffing van de arbeidersklasse, was Thijssen lid geworden van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). In 1915 assisteerde hij partijleider Pieter Jelles Troelstra bij het schrijven van de onderwijsparagraaf van de partij. Ook werd hij redacteur van het vakbondsblad De Bode. Dit redactiewerk breidde hij uit met werk voor het pedagogische bondstijdschrift School en Huis, dat ouders wees op het belang van onderwijs. Hierin publiceerde hij een feuilleton over een schoenmakerszoon uit de Jordaan, dat 1923 in boekvorm werd uitgegeven als Kees de jongen.

Theo Thijssen verliest zijn wandelstok.
Een kind is ervandoor met de wandelstok van Thijssen, circa 1940.

Inmiddels kon Thijssen leven van zijn schrijfwerk. In 1921 was hij verkozen tot hoofdbestuurslid van de Bond van Nederlandse Onderwijzers. Als secretaris had hij de twee rode bondsbladen onder zijn hoede, en hij reisde voor onderwijscongressen door heel Europa. Na bijna 25 had hij met pijn in zijn hart het onderwijs verlaten.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 werd de SDAP de grootste partij in Amsterdam, na zeventig jaar liberale dominantie. Dit was mede te danken aan de stem van de 20.000 nieuwe Amsterdammers van de pas-geannexeerde poldergemeenten, waaronder, Sloten, Watergraafsmeer en Buiksloot. En aan de 180.000 Amsterdamse vrouwen die na de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht voor het eerst hadden mogen stemmen.

De stadsuitbreiding had gevolgen voor het onderwijs: op elke 400 woningen had een wijk ten minste recht op één school. Tussen 1920 en 1926 verrezen in Amsterdam 106 nieuwe scholen, waarvan 63 bijzondere. Sinds de grondwetwijziging van 1917 had de gemeente de plicht om het religieuze onderwijs evenveel subsidie te geven als het openbare. SDAP-wethouder van Onderwijs Eduard Polak probeerde de teruggang van het openbaar onderwijs enigszins te stuiten. Met steun van zijn collega Floor Wibaut stimuleerde hij daarom de oprichting van scholen met een vernieuwende pedagogische aanpak, zoals de montessorimethode, waarin de vrije ontwikkeling van het kind vooropstaat.

In Amsterdam verrezen er hierdoor veel meer montessorischolen dan elders. De Montessori-vereniging voerde succesvol campagne en in 1920 bezocht de Italiaanse dottoressa Maria Montessori Amsterdam. In datzelfde jaar verrees de Eerste Amsterdamsche Montessorischool in de chique De Lairessestraat. Ook verschenen er scholen van andere pedagogische signatuur, zoals Dalton en de Vrije Scholen. Ze trokken vooral kinderen van de elite.

Beschavende invloed

In 1901 werd de Leerplichtwet ingevoerd: kinderen van 6 tot 12 jaar moesten voortaan naar school. Dit betekende dat ook kinderen uit de klasse van de ‘ongedisciplineerden en mingegoeden’ onderwijs dienden te volgen. Op de zogenoemde ‘kosteloze’ scholen leverde dat ordeproblemen op, want leerlingen die vroeger gewoon vertrokken, moesten nu zes jaar blijven. Als oplossing besloot de progressieve gemeente Amsterdam in 1906 deze kinderen op scholen te zetten met kinderen uit de kleine middenstand. Die zouden een beschavende invloed hebben op de klasse onder hen. Het bleek niet alle problemen te voorkomen. Voor meisjes werd een uitzondering op de leerplicht gemaakt; die mochten thuisblijven om het gezin te verzorgen.

Thijssen was sceptisch over deze ‘nieuwlichterij’. In lezingen gaf hij hoog op over hét handelsmerk van de ‘gewone Hollandse leraar’: nuchterheid. Die nuchterheid kon hem beschermen tegen allerlei modieuze ‘zotheden’, zoals het ‘aanschouwingsonderwijs’ dat dwong om ‘minstens drie kwartier over een bruine boon te moeten praten’.

Als vakbondsman en actief SDAP’er drukte hij zich diplomatieker uit. Een aanzienlijk deel van de SDAP’ers was tenslotte pro-montessoriaans. Als lid van een partijcommissie die de onderwijshervormingen onderzocht, spitste hij zijn kritiek toe op de eenzijdige fixatie van het kind als individu. Een klassikale school was volgens hem te prefereren, omdat de klas als gemeenschap kinderen sociaal laat groeien en ontwikkelen.

Bovendien vond hij de nieuwe onderwijsvormen niet zo vernieuwend. Iedere goede leraar schonk volgens hem allang aandacht aan de individuele leerling. Tijdens een bezoek aan een montessori-kleuterschool was het de commissie overigens opgevallen dat de ontwikkeling van kinderen niet zo ‘vrij’ was als werd beweerd. Als kleuters met montessori-leermiddelen andere dingen deden dan waarvoor ze didactisch waren bedoeld, dan werd dat afgekeurd. Er heerste een ‘onnatuurlike ernst’.

Cultstatus van Theo Thijssen

In 1933 werd de schoenmakerszoon uit de Jordaan onderwijswoordvoerder van de SDAP-fractie in de Tweede Kamer. Thijssen ageerde tegen de bezuinigingen op het onderwijs, de grote schoolklassen en slechte betaling van onderwijzers. Voor hemzelf was de armoede voorbij. Met zijn gezin en vrienden genoot hij zomers aan zee in Bergen en Castricum.

Vanaf 1935 zat hij ook in de Amsterdamse gemeenteraad. De vernederingen uit zijn jeugd waren nog niet vergeten. Fel protesteerde hij omdat de gemeente arme schoolkinderen met klompen ‘steunde’. Vreselijk vond Thijssen het uiterlijke verschil met de leerlingen uit de betere milieus. Klompen stigmatiseerden. ‘Een echte Amsterdammer draagt geen klompen.’

‘Een echte Amsterdammer draagt geen klompen’

Op het nationaal Onderwijscongres in 1939 sprak hij zich ook ferm uit tegen kansenongelijkheid, die in de hand werd gewerkt door kinderen op hun elfde te toetsen voor eventueel vervolgonderwijs. ‘Ik acht het een maatschappelijk en een nationaal belang, dat tenminste door het onderwijsstelsel geen kind verhinderd wordt op de juiste plaats te komen. Een volk, dat zijn kinderen naar de intelligentie afzonderlijk groepeert op een leeftijd, dat er nog zoveel in hen veranderen kan, doet niet alleen onrecht, maar verzwakt zichzelf.’

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Thijssen als oud-vakbondsman in 1941 door de Duitsers kort gevangengezet. In december 1943 ging zijn gezondheid hard achteruit. Hij stierf aan de gevolgen van een longontsteking en een hersenbloeding. Na zijn overlijden werd hij allereerst herinnerd als onderwijsman. Dat veranderde in de jaren zeventig, toen hij werd herontdekt als literator. Kees de jongen verwierf een cultstatus.

Tegenwoordig staat hij symbool voor de archetypische onderwijzer, het soort leraar waaraan tegenwoordig een schreeuwend tekort is. Te midden van talloze onderwijshervormingen eiste Thijssen zijn professionele ruimte op. Bijna een eeuw later is dit een van de redenen waarom zijn naam nog regelmatig opduikt in de onderwijswereld. Zijn ideeën over de cruciale vormende rol van een onderwijzer hebben voor velen niets aan kracht verloren.

Meer weten

  • De gelukkige klas (1926) In deze roman geeft Theo Thijssen zijn pedagogische en onderwijskundige ideeën weer.
  • Theo Thijssen. Een beeld van zijn leven (1996) door Wieneke ’t Hoen (red.) schetst in foto’s Thijssens leven.
  • Theo Thijssen. Verzameld werk IV (1999) bevat onder meer Thijssens jeugdherinneringen In de ochtend van het leven.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4 - 2023