Home Dossiers Eerste Wereldoorlog Stroom boeken over 1914-1918

Stroom boeken over 1914-1918

  • Gepubliceerd op: 24 juni 2014
  • Laatste update 15 feb 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 11 minuten leestijd
Boeken over de Eerste Wereldoorlog
Cover van
Dossier Eerste Wereldoorlog Bekijk dossier

Tot ver in de jaren negentig verschenen er in Nederland weinig boeken over de Eerste Wereldoorlog. Ons land was buiten deze oorlog gebleven en daarom schreven historici er zelden over. Ook werden er weinig buitenlandse boeken over vertaald. Het was vóór alles de traumatische Tweede Wereldoorlog die hier de aandacht opeiste.

Dat de belangstelling voor de ‘Grote Oorlog’ – zoals hij in Engeland, Frankrijk en België nog altijd wordt genoemd – de laatste decennia vrij snel is gegroeid, heeft verschillende oorzaken. Het einde van de Koude Oorlog was vermoedelijk een van de belangrijkste. De ‘grote ideologieën’ raakten in hoog tempo uit de mode en de Eerste Wereldoorlog was veel minder ideologisch beladen dan de Tweede Wereldoorlog. Bovendien leek er na een halve eeuw sprake van een zekere verzadiging als het ging om de jaren 1940-1945. Al blijft een aantal onderwerpen – zoals de collaboratie en het in vergelijking met andere landen hoge percentage weggevoerde Joden – nog altijd bijzonder pijnlijk.

Meer lezen over de Eerste Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Hoe het ook zij, in de boekhandel kwam er ineens veel meer ruimte voor de Eerste Wereldoorlog. Hieronder volgt een overzicht. Eerst worden tien Nederlandstalige historische studies over belangrijke aspecten van de Eerste Wereldoorlog gepresenteerd. Daarna volgen tien belangrijke boeken van ooggetuigen. Tot slot een lijstje met tien indrukwekkende romans van auteurs die de oorlog niet zelf hebben meegemaakt.

In het Nederlands is inmiddels een aantal goede overzichtswerken beschikbaar. Zeer handzaam en informatief is Hew Strachan, De Eerste Wereldoorlog. Een geïllustreerde geschiedenis (Ambo, 2004). Bovendien is dit boek erg compleet, omdat het meer dan andere studies aandacht besteedt aan de oorlog buiten West-Europa. Terwijl veel auteurs zich concentreren op de strijd aan het front in Frankrijk en Vlaanderen, reserveert Strachan evenveel ruimte voor de oorlog aan het oostelijk front, de strijd tussen Oostenrijk en Italië, en de oorlog in het Midden-Oosten en Afrika. Dit is zonder meer terecht, aangezien de conflicten die daar werden uitgevochten ook grote gevolgen hadden voor de naoorlogse verhoudingen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dat de Eerste Oorlog uitbrak naar aanleiding van de moord op de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger in Sarajevo op 28 juni 1914 weet nagenoeg iedereen. Maar vorstelijke figuren werden zo vaak vermoord, en dit was een stoffige uithoek van Europa waar altijd gedonder was, dus hoe was het mogelijk dat dit resulteerde in een langdurige en bloedige wereldoorlog? Veel auteurs hebben de vraag gesteld ‘waarom’ de oorlog uitbrak. Daarbij wijzen ze meestal op de motieven van een of enkele ‘hoofdschuldigen’, en dat zijn dan Duitsland of Oostenrijk. In Slaapwandelaars. Hoe Europa in 1914 ten oorlog trok (Bezige Bij, 2013) beschrijft Christopher Clark vooral ‘hoe’ internationale machtsverhoudingen, politieke controverses, diplomatieke deals, militaire ambities en annexatieplannen ertoe leidden dat de zaak volledig uit de hand liep.

Een van de factoren die een belangrijke rol speelden bij het uitbreken van de oorlog, was het nationalisme dat in de loop van de negentiende eeuw sterk was opgekomen in Europa. In De weg naar Verdun. Frankrijk en de Eerste Wereldoorlog (Anthos, 2002) laat Ian Ousby zien dat dit nationalisme er de oorzaak van was dat Frankrijk in 1914 enthousiast ten strijde trok. Maar hij beschrijft ook hoe het geloof in de ‘heilige’ Franse grond ertoe leidde dat de stad Verdun om symbolische redenen ten koste van ongelooflijk veel mensenlevens werd verdedigd, terwijl het strategisch gezien veel verstandiger was geweest deze uitstulping in het front op te geven.

Om de druk op het Franse leger, dat bij Verdun in een doodstrijd was verwikkeld, enigszins te verlichten, openden de Britten op 1 juli 1916 bij het riviertje de Somme een grootscheeps offensief. Ondanks een hels artilleriebombardement van vijf dagen bleken de Duitse verdedigingslinies allerminst verwoest en wisten de vijandelijke mitrailleurs binnen een halfuur 60.000 Britten neer te maaien. Op basis van talloze interviews met en egodocumenten van betrokkenen reconstrueert Lyn Macdonald in Somme 1916 (Anthos, 2003) deze strijd, die zich tot het einde van dat jaar voortsleepte en geen noemenswaardige terreinwinst opleverde. Volgens hetzelfde procedé schreef ze nog zes andere boeken over de Eerste Wereldoorlog.

Het is niet vreemd dat in Nederland, net als in Engeland, België en Frankrijk, de meeste belangstelling uitgaat naar de oorlog aan het westelijk front, al was het maar omdat deze slagvelden betrekkelijk dichtbij liggen. Met Het epos van Gallipoli (Aspekt, 2009) vragen Martin Kraaijestein en Paul Schulten terecht aandacht voor een andere belangrijke episode uit de oorlog: de mislukte invasie van de Dardanellen, waarmee de Britten in 1915 hoopten de Duitse bondgenoot Turkije uit te schakelen. Kraaijestein en Schulten gaan niet alleen in op het vooral door de Britse minister van Marine, Winston Churchill, doorgedrukte en tot mislukken gedoemde plan, maar ook op de vele mythes rond de slag – vooral het aandeel van de Australische en Nieuw-Zeelandse troepen daarin heeft legendarische proporties aangenomen.

Een uitstekende studie over de eveneens onderbelichte oorlog tussen Oostenrijk-Hongarije en Italië is De witte oorlog. Het Italiaanse front 1915-1919 (Ambo, 2009) van Mark Thompson. Italië sloot zich in 1915 bij de geallieerden aan, omdat het zijn ‘verloren’ gebieden Tirol en Triëst wilde heroveren. Thompson schildert de gruwelen en de ontberingen in de Dolomieten en de Alpen, een strijd die er mede toe heeft geleid dat na de oorlog in Italië het fascisme van Mussolini snel terrein won.

Lange tijd ging de aandacht vooral uit naar de motieven en de strategie van de oorlogvoerende naties, maar de afgelopen decennia is ook interesse ontstaan voor het lot van de individuele militairen. In Zacht en eervol. Lijden en sterven in een Grote Oorlog (Sdu Uitgevers, 1999) richt Leo van Bergen zich helemaal op de fysieke en psychische ontberingen van de soldaten, die werden blootgesteld aan granaatvuur, gifgas, vlammenwerpers, machinegeweren en de eerste tanks, en die in de loopgraven onophoudelijk werden geplaagd door honger, ratten en ziektes. Bovendien gaat hij uitgebreid in op de medische hulp en de ontwikkelingen die de oorlogschirurgie doormaakte.

De loopgraven waren voor de Europese militairen een hel, maar voor de zwarte militairen, die vooral aan Franse zijde vochten, moet het helemaal gruwelijk zijn geweest. Niet alleen de kou, maar ook het racisme maakte hun verblijf in Europa extra zwaar – en dat werd nog erger toen ze na de oorlog in Duitsland deel gingen uitmaken van het geallieerde bezettingsleger. Met De zwarte schande. Afrikaanse soldaten in Europa 1914-1922 (Atlas Contact, 2012) heeft Dick van Galen Last hierover een indringend boek geschreven.

De Eerste Wereldoorlog wordt vaak de ‘oercatastrofe’ van de twintigste eeuw genoemd, omdat zonder deze oorlog het communisme en het fascisme niet zouden zijn opgekomen en de Tweede Wereldoorlog ondenkbaar was geweest. Vooral de vredesconferentie die in 1919 in Parijs werd gehouden en waarvan het ‘Verdrag van Versailles’ met Duitsland het bekendst is geworden, zou een fatale rol hebben gespeeld. Margaret MacMillan pleit in haar boek Parijs 1919. Zes maanden die de wereld veranderden (Mouria, 2005) de geallieerde politici – onder wie haar overgrootvader David Lloyd George – wat al te gretig vrij. Wel biedt deze studie veel informatie over de ingewikkelde onderhandelingen, die verstrekkende gevolgen hadden.

Tegenwoordig bestuderen historici niet meer alleen dramatische gebeurtenissen uit het verleden, maar ook de wijze waarop bijvoorbeeld oorlogen of revoluties herdacht en herinnerd worden. In De stilte van de sailient. De herinnering aan de Eerste Wereldoorlog rond Ieper (Lannoo, 2003) beschrijft Johan Meire fraai hoe in de destijds volstrekt verwoeste zuidwesthoek van Vlaanderen de herinnering aan de oorlog levend is gehouden. Hij laat zien hoe de vorm en het karakter van deze herdenkingscultuur in de loop der tijd zijn veranderd. Veel tradities blijken namelijk helemaal niet zo oud. Terwijl tegenwoordig dagelijks drommen mensen bijwonen hoe de ‘The Last Post’ wordt gespeeld onder de Menenpoort van Ieper, kwam er decennialang geen kip af op dit in 1927 ingevoerde ritueel. Pas nu alle overlevenden zijn overleden, lijkt deze geschiedenis hanteerbaar geworden.

Ook de boeken van veteranen uit de Eerste Wereldoorlog gaan vooral over het front in Vlaanderen en Frankrijk. Daarom eerst aandacht voor twee boeken over andere theatres of war. Hoewel de Britse archeoloog en inlichtingenofficier T.E. Lawrence met zijn beroemde Zeven zuilen van wijsheid (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2009) een subjectief verslag van zijn aandeel in deze oorlog in het Midden-Oosten heeft geschreven, is dit wel een absolute klassieker. Om het Duits-Turkse bondgenootschap te ondermijnen, lokte ‘Lawrence of Arabia’ op het Arabische schiereiland een opstand uit waaraan het Ottomaanse leger de handen vol had.

Uitzonderlijk is ook De lotgevallen van de brave soldaat Švejk (Pegasus, 2001) van de Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek, die in het Oostenrijks-Hongaarse leger diende en overliep naar de Russen. Met de ogenschijnlijk argeloze, immer vriendelijke soldaat Švejk, die elk bevel tot in het absurde doorvoert en daardoor al zijn superieuren tot wanhoop drijft en het militarisme te kijk zet, heeft Hašek de ultieme satire op de oorlog geschreven.

Ook Roland Dorgelès schreef in zijn reeds in 1919 verschenen Houten kruisen (Arbeiderspers, 2004) met de nodige ironie over de verschrikkingen, de ontberingen en de waanzin van de oorlog in Frankrijk. Maar hij voelde zich hierover ook enigszins schuldig ten opzichte van de overledenen: ‘alsof ik uit het hout van jullie kruisen een fluitje heb geschreven.’

Bij Georges Duhamel, die als chirurg vlak achter het front werkte, geeft de lichte toon die hij vaak aanslaat een extra lading aan de gruwelen, die hij in Civilisatie 1914-1917 (Arbeiderspers, 2007) trefzeker schildert. ‘Telkens wanneer ik een minuut vrij had, ging ik op het voeteneinde van Cousins bed zitten. Hij zei tegen me: “Kijk eens aan! Er is plaats voor u, nu ze m’n been hebben afgezet! Je zou zeggen dat ze het erom gedaan hebben.”’

Veel auteurs die hun ervaringen in de Eerste Wereldoorlog hebben geboekstaafd, waren hoogopgeleid en afkomstig uit welgestelde milieus. Louis Barthas was echter een arbeider en een overtuigde socialist. In zijn Oorlogsdagboeken 1914-1918 (Bas Lubberhuizen, 1998) geen ironie of fraai geciseleerde zinnen, maar een rauwe, zeer verontwaardigde aanklacht over de stupiditeit van de officieren en een oorlog die voorkomen had moeten worden.

Hoewel Erich Maria Remarque Van het westelijk front geen nieuws (Bijleveld, 2008) opende met de opmerking dat zijn boek geen aanklacht wilde zijn, was het dat natuurlijk wel en geldt het als een van de indrukwekkendste antioorlogsboeken, dat niet voor niets tweemaal is verfilmd. Voor veel mensen is dit hét boek dat de zinloosheid van de oorlog aantoont.

Maar lang niet alle soldaten waren van mening dat dit een zinloze oorlog was. Fransen en Belgen vochten in de eerste plaats tegen een buitenlandse agressor, veel Britten waren ervan overtuigd dat de Duitse keizer gestopt moest worden, en tal van Duitse soldaten geloofden dat zij de belangen van hun vaderland dienden. Ernst Jünger gaat nog een stap verder en ziet in Oorlogsroes (Arbeiderspers, 2002) vooral de huiveringwekkende esthetiek en de bedwelmende opwinding van de oorlog. Wie denkt dat dit de waanzin van één individu was, vergeet dat in Duitsland na de oorlog vele duizenden veteranen met weemoed terugdachten aan de oorlog en achter Hitler aan zouden lopen.

En hoewel Robert Graves in zijn beroemde, zeer indrukwekkende Dat hebben we gehad (Arbeiderspers, 2001) fel afstand neemt van de patriottische Britse propaganda, en de oorlog schildert als één immens gekkenhuis, heeft ook hij af en toe oog voor de bizarre schoonheid ervan. Zo beschrijft hij vol bewondering hoe zijn vriend Siegfried Sassoon in zijn eentje een hele Duitse loopgraaf veroverde, waarna hij niet om versterkingen vroeg, maar op zijn gemak een dichtbundel ging zitten lezen.

Omdat er veel literatoren in deze oorlog hebben gevochten, lijkt de Eerste Wereldoorlog ook een literaire oorlog. Dat is natuurlijk onzin, maar Geert Buelens heeft in zijn vuistdikke Het lijf in slijk geplant. Gedichten uit de Eerste Wereldoorlog (Ambo/Manteau, 2008) wel enorm veel imponerende poëzie van veteranen en tijdgenoten verzameld. Van beroemde gedichten als ‘In Flanders Fields’ van John McCrae en ‘Dulce et decorum est’ van Wilfred Owen tot Pierre Drieu la Rochelles ‘Peur de la paix’ en Hugo Balls ‘Totentanz 1916’. Een literair monument van de eerste orde.

De immense, gruwelijke en op het oog zo onbegrijpelijke Eerste Wereldoorlog spreekt nog altijd tot de verbeelding van veel schrijvers. Er blijven romans verschijnen waarin deze oorlog een rol speelt of als beklemmend decor dient. Een klassieker is inmiddels de trilogie Weg der geesten (De Geus, 2014) van Pat Barker. Niet minder indrukwekkend zijn Heldenangst (Cossee, 2009) van Gabriel Chevallier en het verfilmde De lange zondag van de verloving (Meulenhoff, 2007) van Sébastien Japrisot, over soldaten die wegens ‘desertie’ werden gefusilleerd. Een verrassend Iers perspectief wordt geschetst in Een lange, lange weg van Sebastian Barry (Querido, 2013), terwijl Marc Dugain in De officierskamer (Arbeiderspers, 2002) op zeer invoelende wijze schrijft over een man wiens gezicht is weggeslagen door een granaatscherf.

Hoewel het liefdesverhaal in Het lied van de loopgraven (Prometheus, 2012) van Sebastian Faulks iets te veel aan Flauberts Leerschool der liefde doet denken, is zijn beschrijving van de tunneloorlog onder het westelijk front bijzonder indrukwekkend. Ook de moeite waard is Jean Rouaud, De velden van eer (Van Oorschot, 2001), terwijl Stefan Hertmans’ ode aan zijn grootvader, Oorlog en terpentijn (Bezige Bij, 2013) erg aangrijpend is. Briljant geschreven is Godenslaap van Erwin Mortier (Bezige Bij, 2010). Voor wie vooral graag plaatjes kijkt, is Jacques Tardi, Loopgravenoorlog 1914-1914 (Casterman, 2008) een aanrader.