Werkloos en arm rondzwerven werd rond 1500 gevaarlijk in de Noordelijke Nederlanden. Bestuurders van Gouda, Haarlem, Deventer en Kampen begonnen berooide vreemdelingen als een gevaar te zien voor het morele gehalte van hun stad en de veiligheid en gezondheid van hun burgers. Dat laat Janna Coomans (Universiteit Utrecht) zien in het tijdschrift BMGN.
Vanwege de zorgen over armen van buiten beval Deventer in 1490 alle werkloze vreemden de stad te verlaten. Haarlem vaardigde tussen 1490 en 1564 meer dan zestig verordeningen uit tegen bedelaars. Wie de regels overtrad, kon rekenen op zware straffen, zeker als hij (meestal een hij) meerdere vergrijpen combineerde. Zo werd de rondzwervende Wolter Johansz in 1464 in Kampen onthoofd omdat hij onder meer een overjas, een hoed, een rozenkrans en keukenspullen had gestolen.
De maatregelen, en het tempo waarin ze werden ingevoerd, verschilden per stad en hingen samen met zorgen over honger, pest en politieke onrust. Maar in alle vier de steden versterkten de besturen hun autoriteit door streng op te treden tegen vreemden.