Home Stelling: ‘Racisme en xenophobie zijn onuitroeibaar’

Stelling: ‘Racisme en xenophobie zijn onuitroeibaar’

  • Gepubliceerd op: 24 september 2020
  • Laatste update 13 okt 2022

Eva Rovers:

‘Dat lijkt me onzin. Natuurlijk, volgens de evolutionaire psychologie hebben we allemaal een aangeboren angst voor “de ander”. Evolutionair gezien was dat wel zo handig: iedereen van buiten de eigen groep vormde een potentieel gevaar — of het nu was vanwege ziektes of door territoriumdrift. Maar behalve door nature worden we gelukkig ook gevormd door nurture.

Daarom zou er binnen het onderwijs veel meer ruimte moeten zijn voor psychologie en filosofie. Zo leren kinderen zich in anderen te verplaatsen en de wereld vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Maar ook grondig geschiedenisonderwijs is essentieel om racisme en xenofobie tegen te gaan. Het is geen toeval dat in landen waar die fenomenen heftig de kop opsteken, zoals in Duitsland en Groot-Brittannië, volop wordt gepleit om van geschiedenis weer een verplicht vak voor alle leerjaren te maken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In Nederland hebben we wat dat betreft nog wat te leren. Ons geschiedenisonderwijs is nog altijd sterk eurocentrisch. Dat begint al met de Grieken en Romeinen, die ogenschijnlijk niks hebben geleerd van Egyptenaren, Perzen en Assyriërs. En waarom beginnen de ontdekkingsreizen niet met het oude China? Nog beter is het als meerdere vakken gecombineerd worden. Historische psychologie – bestaat dat al? Dat lijkt mij een goed begin om racisme en xenofobie de wereld uit te helpen.’

Eva Rovers is cultuurhistoricus en biograaf. 

Martin Sommer:

‘De twee jaar geleden helaas overleden historicus H.L. Wesseling was een opgeruimde liberale historicus. In verband met zijn magnum opus Verdeel en heers, uit 1991, dat de Afrikaanse deling in de negentiende eeuw behandelde, kreeg Wesseling te horen dat hij “een oude racist” was. “Maar ik ben helemaal niet oud,” was zijn opgewekte antwoord.

Daar zou hij nu niet meer zo makkelijk vanaf komen. Want hoewel racisme en xenofobie zo oud zijn als de verschillen tussen groepen mensen, zijn de aandacht ervoor en het loodzware gewicht dat eraan wordt toegekend betrekkelijk recent. De erfzonde is hier natuurlijk Auschwitz en de moord op 6 miljoen Joden. Toch werden antisemitisme en racisme pas eind jaren vijftig, begin jaren zestig “ontdekt”. Meer precies: ten tijde van het Eichmann-proces.

In Nederland wilde men eind jaren vijftig nog het Anne Frankhuis slopen. Haar dagboek was wel meteen een succes, en werd verfilmd met een katholiek meisje in de hoofdrol. Met als thema hoop en verlossing. Auschwitz wordt pas sinds de jaren zestig gezien als het wezen van de Tweede Wereldoorlog. Vanaf dat moment begonnen dominees te prediken over de fascist in ons allemaal. Die fascist veranderde gaandeweg de jaren tachtig in een racist. Sinds Black Lives Matter is voor bon mots à la Wesseling al helemaal geen plaats meer.’

Martin Sommer is historicus en journalist van de Volkskrant

Beatrice de Graaf:

‘Mensen hebben “de ander” altijd de hersens ingeslagen. Het maakt daarbij in feite geen verschil of je in een selfish gene gelooft of in een altruïstisch gen. Beide visies komen uiteindelijk neer op geweld tegen anderen. Ofwel vanuit liefde voor het eigen belang, ofwel vanuit liefde voor de eigen groep.

Geweld tegen buitenstaanders was eeuwenlang nauw verbonden met het reguleren van de eigen religieuze gemeenschap op basis van strikte regels van toewijding en taboe. Dit diffuse “religieuze racisme” verkreeg in de vroege moderniteit een seculiere basis met de theorieën van filosofen als Voltaire en het streven van natuurwetenschappers om plant, dier en mens in vaste categorieën onder te verdelen. Maar pas in de twintigste eeuw kregen theorieën die ras aan biologie koppelden en van xenofobie een politieke agenda maakten voet aan de grond bij de opkomende nationale veiligheidsstaten.

Inmiddels maken racisme en xenofobie deel uit van het discours van vrijwel alle (rechts-)extreme verlossingsutopieën. Het is daarom belangrijk onderscheid te blijven maken tussen racisme en xenofobie als impliciet cultureel fenomeen of als politiek instrument. Het maakt immers nogal uit met welke machtsmiddelen het gepaard gaat. Het een kan overgaan in het ander, maar een individuele incorrecte uitlating is niet hetzelfde als een vooropgezet plan een deel van de bevolking te stigmatiseren of erger.’

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Utrecht

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 10-2020