Home Stasi-spionnen aan de grens

Stasi-spionnen aan de grens

  • Gepubliceerd op: 9 oktober 2006
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Beatrice de Graaf en Gerhard Sälter
  • 12 minuten leestijd
Stasi-spionnen aan de grens

Een uitgebreid netwerk van grensbewakers, leger en politie moest de bewoners van de DDR in het gareel houden. Uit onlangs ontdekte Stasi-dossiers blijkt dat ook die bewakers uitgebreid bespioneerd werden. Hoe de Stasi floreerde dankzij rancune, roddel, achterklap en fanatieke geloofsijver.


Spionnen zaten in de DDR overal. In 1989 had het Ministerium für Staatssicherheit (afgekort Stasi) rond de 180.000 Inoffizielle Mitarbeiter (IM’s) en 90.000 officiële ‘ambtenaren’ in dienst. Op een bevolking van ruim 16 miljoen mensen wil dat zeggen dat een op de zestig DDR-burgers een spion was. De IM’s waren de zogeheten informanten, die uit eigen beweging, door chantage of via andere vormen van onderdrukking, in opdracht van de Stasi de bevolking in de gaten hielden. Informanten controleerden bovendien niet alleen, maar voerden ook met regelmaat vuilere karweitjes uit, zoals het in diskrediet brengen van politiek tegenstanders. De officiële medewerkers hadden een militaire rang en oefenden zelf nauwelijks informantenactiviteiten uit. Zij ‘runden’ de informanten, bedachten nieuwe operaties, analyseerden het materiaal en zorgden ervoor dat het Politbureau alles te weten kwam.

Opmerkelijk genoeg blijkt uit recent onderzoek dat ook het bewakingsapparaat van de DDR zelf geïnfiltreerd was door informanten. De spionnen werden zelf bespioneerd. In theorie was dat verboden, zoals de Stasi ook geen (hooggeplaatste) leden van de partij mocht ‘bearbeiten’. Maar in de praktijk interpreteerde minister van Staatsveiligheid Erich Mielke zijn functie als ‘schild en zwaard van de partij’ ruimer dan de politiek leiders hem toestonden.

Het bewakingsapparaat van de DDR omvatte naast de Stasi ook de Nationale Volksarmee van 170.000 man, de Volkspolizei (Vopo’s, 80.000 agenten en 177.000 Freiwillige Helfer), en 50.00 man Grenzpolizei. (Het woord Polizei is hier een eufemisme; Volkspolizei en Grenzpolizei waren volledig gemilitariseerd, hadden tanks en granaatwerpers tot hun beschikking en waren in kazernes gestationeerd.) Hoewel die organen in principe naast elkaar het landsbelang verdedigden tegen klassenvijanden van binnen en van buiten, was de Stasi een primus inter pares. Omdat werving van informanten binnen de gewapende organen verboden was, moest de Stasi zorgvuldig te werk gaan. Hoe werden die agenten gerekruteerd en wat was het resultaat van die illegale spionagepraktijken? Aangezien veel dossiers van de Nationale Volksarmee en de militaire veiligheidsdienst vernietigd of niet toegankelijk zijn, moeten we ons behelpen met recent ontdekte Stasi-dossiers over de Grenzpolizei, die als paramilitaire eenheid de Duits-Duitse grens bewaakte. Dat levert een onthutsend kijkje in de keuken van de geheime dienst.

In de eerste jaren na haar oprichting in 1950 hanteert de Stasi drie criteria voor het rekruteren van informanten in de Grenzpolizei. De rekruut moet een goede staat van dienst hebben, zijn karakter moet beïnvloedbaar zijn en hij of zij moet bereid zijn om voor de Stasi te werken. Niemand wordt gedwongen of gechanteerd. Dat zou immers een schandaal veroorzaken, mocht de potentiële rekruut de avances van de Stasi verraden. Bovendien werkt de Stasi sowieso liever met ‘vrijwilligers’. Dat bevordert de betrouwbaarheid van de rapportages. Vaak kiest de Stasi iemand uit die al is opgevallen door bereidwilligheid om collega’s te verklikken.

Zo ook in 1951. Een politieagent uit een eenheid die in Schattin is gestationeerd, valt op omdat hij zonder formele banden met de Stasi een collega aangeeft. Stasi-officier Kipka, die deze man rekruteert, beschrijft hem als een ‘rustig, betrouwbaar en gewillig’ persoon. Bovendien produceert hij regelmatig berichten over ‘opvallende gebeurtenissen’ – met andere woorden over verdachte gedragingen van collega’s. De rekruut kan het bijvoorbeeld niet met zijn geweten in overeenstemming brengen dat een andere politieagent een brief naar het Westen heeft gestuurd: ‘De gedachte liet me maar niet los of zoiets nu strafbaar is of niet.’

Ook brengt hij enkele collega’s aan die in kleine kring hebben geklaagd over verklikkers en over gebrek aan solidariteit binnen de eenheid. Weer een andere collega krijgt een slechte aantekening, omdat hij zich negatief over de Volkspolizei heeft uitgelaten en het bovendien heeft betreurd dat hij lid is geweest van de communistische jeugdorganisatie Freie Deutsche Jugend (FDJ). Opvallend is dat deze informant zich volledig identificeert met de Stasi en met het staatsbelang: ‘Volgens mij kunnen zulke lieden de DDR slechts schade berokkenen, want ze zullen zich tegenover de burgerbevolking niet anders gedragen. Dit zijn de mensen die ons ooit in de rug zullen aanvallen.’

Met deze laatste opmerking doelt de Stasi-informant op een collega die regelmatig een prostituee bezoekt. Vervolgens krijgt hij zelf de opdracht deze dame te bespioneren, om uit te vinden wie haar klanten zijn. De Stasi is namelijk bang dat de politieagenten bij hun bezoekjes aan de prostituee dienstgeheimen laten uitlekken.

Eerder in 1951 heeft deze rekruut de informatie op vrijwillige basis en zonder dienstverband als IM aan de Stasi geleverd. Pas een aantal maanden later, eind 1951, wordt hij officieel in dienst genomen en krijgt als schuilnaam ‘Helga’ (het geslacht van de informant staat niet altijd in relatie met de schuilnaam). Zijn berichten blijven binnenstromen. ‘Helga’ verraadt vluchtpogingen van leden van de Grenzpolizei. Hij verklikt laks gedrag, zoals het laten lopen van een illegale grensganger. Ook klapt hij uit de school over de slechte staat van het ideologische onderwijs dat de leden van de Grenzpolizei genieten.

Een jaar later is het echter plots afgelopen met de berichtgeving uit Schattin. In 1952 wordt het dossier-‘Helga’ gesloten. De informant heeft zelf de benen naar West-Duitsland genomen. Noch zijn activiteiten voor de Stasi, noch zijn goede staat van dienst hebben hem ervan weerhouden zijn loyaliteit aan de DDR op te zeggen.

Gruppenführer
Ondanks de criteria waaraan een potentiële rekruut moet voldoen, kan de Stasi er dus naast zitten. In het geval van informant ‘Blume’ heeft de Stasi meer succes. Commissaris Fleischer neemt ‘Blume’ in juni 1952 als informant aan. ‘Blume’ werkte sinds 1948 bij de Volkspolizei en heeft zich in 1950 aangemeld voor een driejarig dienstverband bij de Grenzpolizei. Hij is plaatsvervangend Wachleiter (commandant) en staflid van het commando Grabow. Hij functioneert goed, maar zijn ‘politieke en maatschappelijke’ inzet laat wat te wensen over. Hij was wel lid van de FDJ, en houdt er een ‘positieve instelling’ ten opzichte van de DDR en de Sovjet-Unie op na.

‘Blume’ wordt gerekruteerd omdat in het desbetreffende commando slechts één andere Stasi-informant werkzaam is (schuilnaam ‘Gitti’), die bovendien zijn taak niet naar behoren uitvoert. Dat is vervelend, omdat er volgens commissaris Fleischer heel wat leden van het commando zijn die ‘negatieve discussies’ voeren en politiek niet helemaal betrouwbaar zijn. De Stasi voelt zich wel gedwongen om in te grijpen.

‘Gitti’ neemt zijn taak inderdaad niet erg serieus. Hij krijgt de opdracht een verslag over ‘Blume’ te schrijven – zonder dat hem verteld wordt dat dit een nieuwe Stasi-informant is. ‘Gitti’s’ verslag beslaat slechts zeven regels en vermeldt naast ‘Blumes’ functie alleen dat diens verhouding tot zijn kameraden in orde is. De Stasi vindt dit verslag te mager en maakt daarom ook gebruik van het dossier van ‘Blume’ bij de Grenzpolizei. Daaruit komt het beeld naar voren van een man die te aardig, niet hard genoeg en te ‘verzoenend’ gericht is. Hij is daarom als Gruppenführer afgezet. Zijn politieke beoordeling is dus duidelijk negatiever dan zijn militaire. Niettemin neemt de Stasi hem op 27 juni 1952 officieel in dienst. Vanaf die dag brengt hij wekelijks – soms maandelijks – verslag uit van de stand van zaken binnen zijn militaire eenheid.

De runners van ‘Blume’, de Stasi-officieren Fleischer en Ostrowski, zijn tevreden. ‘Blume’ schrijft uitvoerig over de stemming onder de leden van zijn commando, waarbij zijn spelling en taalgebruik niet helemaal gelijke tred houden met zijn verklikkersenthousiasme. Hij meldt dat zijn collega’s niet blij met de besluiten van het Zentralkomitee. Bijzonder geïrriteerd zijn ze over de salarisverhoging van de ‘intelligentsia’, meldt ‘Blume’. Eén kameraad laat zich bovendien wel erg kritisch uit over de regering en maakt zijn meerderen belachelijk. ‘Blume’ moet vooral verslag uitbrengen over de politieke attitudes van zijn collega’s. Maar aangezien het allemaal jonge mannen betreft, die ook nog eens aan de grens gestationeerd zijn (een gevoelige positie), is de Stasi ook geïnteresseerd in hun liefdesleven. ‘Blume’ moet daarom ook in kaart brengen welke ‘contacten met de burgerij (meisjes)’ de grenssoldaten hadden. Ook dat doet hij gedienstig.

Maar als na drie jaar zijn dienst aan de grens is afgelopen, en ‘Blume’ overgeplaatst wordt naar de Schutzpolizei (gewone politie), is het ineens afgelopen met de berichten. ‘Blume’ wil in zijn nieuwe functie blijkbaar niet meer voor de Stasi werken. Het is niet duidelijk waarom hij ermee stopt, maar vermoedelijk zet de Stasi de soldaten aan de grens sterker onder druk dan die in het binnenland.

Giftige pen
‘Irmgard’ treedt in november 1949 als informant in dienst van de Stasi. Ook hij behoort tot de Grenzpolizei. Deze rekruut is een Vertriebene uit Tsjecho-Slowakije, die al meteen in 1946 lid van de SED is geworden, wellicht in de hoop snel een nieuw bestaan te kunnen opbouwen in Oost-Duitsland. Daarvoor wil ‘Irmgard’ ook wel zijn kameraden verraden. Twee collega’s verlaten volgens de informant regelmatig hun post aan de grens om een bezoekje aan een woning in een nabijgelegen dorp te brengen.

Net als de andere informanten houdt ‘Irmgard’ zijn Stasi-activiteiten voor zijn meerderen geheim. Dat moet van de Stasi, want de verklikkers moeten ook over hun superieuren informatie verstrekken. ‘Irmgard’ tekent bijvoorbeeld hun reactie op de dood van Stalin op. Hij verklikt verder collega’s die over het militarisme in de DDR klagen. Ook roddels over de echtgenotes komen in de verslagen terecht: ‘Zijn vrouw is danseres geweest en bezocht regelmatig West-Berlijn; ze heeft een erg slechte reputatie.’

Anders dan ‘Blume’ heeft ‘Irmgard’ zijn pen duidelijk in gif gedoopt; hij lijkt er echt van te genieten. Hij wil zelfs als officiële medewerker bij de Stasi in dienst. Maar omdat hij familie in Amerika heeft, kan ‘Irmgard’ die carrièrestap vergeten. In 1954 krijgt hij ontslag; de Stasi acht hem niet langer geschikt. Het waarom daarvan is onduidelijk. In totaal heeft ‘Irmgard’ 114 verslagen geschreven, waarvan 90 over het gedrag van zijn collega’s en superieuren.

‘Radio’ is een stuk minder ijverig dan ‘Irmgard’. Hij komt in 1948 uit Sovjet-Russische krijgsgevangenschap terug naar Oost-Duitsland. In dat gevangenenkamp heeft hij waarschijnlijk een zogeheten Antifa-Schule bezocht – een ‘heropvoedingskamp’ van het Rode Leger en de communistische partij, bedoeld om Duitse krijgsgevangenen ‘om te scholen’ en op te leiden voor een functie in het naoorlogse Duitsland. ‘Radio’ wordt namelijk direct opgenomen in de Volkspolizei, en komt in 1951 bij de Grenzpolizei in Selmsdorf terecht. Omdat de Stasi daar nog geen informant heeft, wordt ‘Radio’ gerekruteerd. Hij levert in één jaar tijd slechts acht berichten, ook al heeft zijn chef hem als gewetensvol en politiek geïnteresseerd gekarakteriseerd. In zijn verslagen rept hij over collega’s die Westsigaretten roken, geen zin hebben aan de grens dienst te doen en over kleinigheden schelden. Nadat ‘Radio’ in 1952 naar de Volkspolizei Wismar is overgeplaatst, beëindigt hij zijn activiteiten voor de Stasi. Net als ‘Blume’ heeft hij geen zin verder te spioneren na afloop van zijn dienst aan de grens.

Opstand
De bovengenoemde gevallen zijn slechts een greep uit de Stasi-dossiers over de Grenzpolizei. De lijst is aan te vullen met honderden andere voorbeelden die allemaal bevestigen hoe wijd de Stasi haar net had geworpen. De Stasi controleerde niet alleen de bevolking, maar ook de andere veiligheidsorganen van de DDR. De medewerkers van de Nationale Volksarmee, de Grenz- en de Volkspolizei werden intensief getest op politieke betrouwbaarheid, loyaliteit en efficiëntie. Het ministerie voor Staatsveiligheid had voor elk politie- en paramilitair orgaan een eigen centrale afdeling, met honderden medewerkers. Die afdeling trok potentiële rekruten na, en hield de politieke lijn van de organisatie en haar leden in de gaten. Naast de geijkte controle van de ‘kaderleden’ nam de Stasi informanten op de lagere niveaus aan. Een op de tien grenssoldaten was Spitzel – geheim agent – voor de Stasi.

De Stasi cultiveerde een sfeer van wederzijds wantrouwen en stimuleerde officieren, soldaten en politieagenten om hun collega’s te verklikken. Die maakten gebruik van de mogelijkheden die de Stasi hun bood. Van verklikken konden ze immers zelf beter worden. Concurrerende officieren maakten elkaar op basis van echte, verzonnen of aangedikte ‘politieke afwijkingen’ zwart. De Stasi noemde dit Absicherung. Het was een extra verzekeringsmechanisme, dat op het eerste gezicht prima leek te werken. Ook al waren de informanten lui, opportunistisch en taaltechnisch niet altijd optimaal – ze voerden hun spionagetaken redelijk correct uit. Zo kreeg de Stasi een goed beeld van de stemming aan de grens, zowel onder de bevolking als binnen de grenstroepen zelf.

Er was echter ook veel ‘uitval’. Hoewel de Stasi strenge criteria voor nieuwe informanten hanteerde, was het resultaat niet altijd optimaal. Informant ‘Helga’, toch gecontroleerd op loyaliteit, vluchtte naar het Westen. Informant ‘Gitti’ was niet helemaal overtuigd van de goede zaak en ‘Radio’ was lui. Dat betekende dat de Stasi niet alleen het gewone voetvolk aan de grens moest controleren, maar ook weer nieuwe informanten moest inzetten om de informanten te bewaken. Verder veroorzaakte de inzet van verklikkers een sfeer van verraad en wantrouwen, die tot ‘negatieve discussies’ en tot nog meer informanten leidde.

In 1953, toen de Stasi nog maar drie jaar bestond, bleek infiltratie van de grenstroepen geen garantie voor stabiliteit. De informanten hadden de opstand van 17 juni 1953, waaraan ook leden van de veiligheidsorganen deelnamen, niet voorspeld. Die opstand had tot een vervroegde Wiedervereinigung kunnen leiden. Dat dit niet gebeurde, was alleen aan het Sovjetleger leger te danken (of te wijten), dat binnen één dag de orde weer herstelde. Die fundamentele zwakte van de DDR kon ook de Stasi met haar informanten niet verhelpen.

De negatieve spiraal van controle en verraad werd echter pas in 1989 doorbroken, toen de Sovjet-Unie de DDR aan haar lot overliet. Met al haar informanten aan de grens en in het leger was de Stasi lang van tevoren van de algehele onvrede op de hoogte. Zonder militaire steun van het Rode Leger moest de Stasi echter lijdzaam toezien hoe de bevolking de Berlijnse Muur bestormde en de grenzen doorbrak.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.