Home Stammenstrijd in Libië

Stammenstrijd in Libië

  • Gepubliceerd op: 22 oktober 2020
  • Laatste update 15 sep 2023
  • Auteur:
    Ivo van de Wijdeven
  • 10 minuten leestijd
Stammenstrijd in Libië

Libië is volkomen verdeeld. En eigenlijk is dat al eeuwen zo. In de twintigste eeuw smeedden de Italianen Libië met grof  geweld tot één land. Maar de onderlinge tegenstellingen blijken onuitroeibaar.

Op 2 oktober 1911 gingen de vier grote Italiaanse slagschepen Vittorio Emanuele, Regina Elena, Roma en Napoli voor anker voor de Libische stad Tripoli. Een dag later begon de beschieting van de stad. De boodschap was duidelijk: het Ottomaanse leger moest vertrekken. Italiaanse mariniers hadden daarna slechts een paar dagen nodig om de stad te veroveren.

In de Scramble for Africa was Libië al die tijd buiten schot gebleven, maar de Italianen – die achteraanliepen in de koloniale race – voelden de hete adem van de Fransen en Britten in hun nek. Libië werd van strategisch belang geacht. Bovendien vervulde Italië volgens premier Giovanni Giolitti ‘una fatalitá storica’ – een historische lotsbestemming. Want was Libya immers niet ooit een bloeiend onderdeel van het glorieuze Romeinse Rijk?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Romeinen hadden rond 100 v.Chr. de kustprovincies Cyrenaica en Tripolitanië veroverd op de Carthagers en de Grieken. Tripolitanië was in het Grieks genoemd naar de drie grote steden (tri poleis): Oea, Sabratha en Leptis Magna. De grens tussen beide provincies hadden de Carthagers en de Grieken bepaald met een hardloopwedstrijd. De gebroeders Philaeni waren vertrokken uit Carthago en hun Griekse tegenstanders uit provinciehoofdstad Cyrene. Daar waar ze elkaar troffen werd de grens getrokken, maar de Philaeni waren zo ver gekomen dat ze door de Grieken werden beschuldigd van valsspelen. Om hun claim kracht bij te zetten lieten de broers zich levend begraven op de plaats waar ook nu nog de grens tussen beide provincies ligt.

Gedurende de bijna 500 jaar dat de Romeinen de scepter zwaaiden over Tripolitanië en Cyrenaica maakten beide een enorme bloei door. Uitgebreide irrigatiesystemen maakten grootschalige productie mogelijk van olijfolie, die gretig aftrek vond in de rest van het rijk. Leptis Magna groeide uit tot de belangrijkste havenstad van Noord-Afrika en exporteerde naast olijfolie, wijn, vijgen en dadels ook handelswaar die door karavanen door de Sahara werd aangevoerd. De Pax Romana werd gegarandeerd door het Legio III Augusta, dat als vliegende keep vanuit de zuidelijke woestijn binnenvallende nomadische stammen tegenhield. Het Romeinse legioen was in die zin een verre voorloper van de hedendaagse Europese militaire missies in Sub-Sahara Afrika.

Roversnest

Het einde van het West-Romeinse Rijk betekende ook het einde van de bloeiperiode. Tripolitanië en Cyrenaica werden onder Byzantijnse heerschappij buitengewesten. De grote steden raakten in verval. Het inwoneraantal van Leptis Magna liep terug van 100.000 naar slechts een paar duizend. Irrigatiesystemen werden niet meer onderhouden en het woestijnzand rukte onstuitbaar op. Dat gold ook voor de woestijnnomaden, die een spoor van verwoesting achterlieten. Leptis Magna en Sabratha werden ontruimd – daarvan resteren nu schitterende ruïnes – en de bewoners vestigden zich in Oea, dat voortaan Tripoli(s) heette. Het was de enige stad van betekenis tussen Caïro en Tunis.

De inwoners van Tripoli leven van piraterij en slavenhandel

De verovering door de Arabieren in de zevende eeuw na Christus zorgde ervoor dat de Middellandse Zee niet langer Mare Nostrum was, maar de scheidslijn tussen islamitisch Noord-Afrika aan de ene kant en christelijk Europa aan de andere kant. De komst van de nomadische Arabieren gaf ook de nekslag aan de kwakkelende landbouw. De inwoners van Tripoli zochten andere inkomstenbronnen en legden zich toe op piraterij en slavenhandel. Slaven werden door de Sahara aangevoerd uit Afrika of geroofd uit dorpen langs de hele Middellandse Zeekust.

Als roversnest bloeide Tripoli weer op. Toen de Ottomanen de stad in 1551 in handen kregen telde die 30.000 inwoners. Tripoli viel net als Tunis en Algiers formeel onder Ottomaanse heerschappij, maar was in de praktijk een eigengereide stadstaat. Piraterij werd vanuit Constantinopel oogluikend toegestaan als oorlogvoering op een laag pitje. ‘Moge God je beschermen tegen de piraten uit Tripoli’ was een gevleugelde uitdrukking onder zeelieden die tijdens het tijdperk van de gevreesde Barbarijse zeerovers voeren op de Middellandse Zee.

Net als nu patrouilleerden Europese marines in de Middellandse Zee. Zo viel Michiel de Ruyter in 1662 met een vloot Tripoli aan. Tegelijkertijd hielden de Europeanen piraterij in stand door handelswaar af te nemen en piraten af te kopen. In de negentiende eeuw pakten de Europeanen (en Amerikanen) pas echt door en werd er een einde gemaakt aan piraterij én slavenhandel. Tripoli verviel in armoede.

Een slavenmarkt in Tripoli, Le Petit Journal, 15 oktober, 1911. (Leemage/Universal Images Group via Getty Images)

Eerste luchtbombardement

De Italianen zagen het in 1911 als hun missie om de straatarme provincies Tripolitanië en Cyrenaica te ontrukken aan het kwijnende Ottomaanse Rijk en net als 2000 jaar eerder op te stuwen in de vaart der volkeren. De economische invloed van Italië was in de twintigste eeuw al flink gegroeid en de Italianen achtten de tijd rijp om de macht over te nemen.

Een leger van 34.000 man, ondersteund door 145 oorlogsschepen, had het nieuwste wapentuig bij zich: machinegeweren, radio’s en motortransport. Zelfs vliegtuigen waren present. Op 1 november voerde een Italiaanse piloot van een verkenningsvliegtuig het eerste luchtbombardement ooit uit door vanaf 600 meter hoog een handgranaat te laten vallen.

De kuststrook en de belangrijke steden vielen snel in Italiaanse handen, maar buiten het bereik van het machtige Italiaanse scheepsgeschut bood het armetierig uitgeruste Ottomaanse leger in de barre woestijn taai weerstand. Ze werden massaal gesteund door nomadische stammen. De Italianen zeiden te komen als bevrijders, maar werden door de islamitische bevolking gezien als christelijke overheersers. Na het einde van de piraterij en de slavernij had de religieuze Senoessi-orde vooral in Cyrenaica grote populariteit gewonnen.

Onder aanvoering van de Senoessi’s voerden de Libische nomaden een verbeten guerrillaoorlog, ook nadat alle Ottomaanse soldaten werden teruggetrokken om in de Balkan-oorlogen te vechten. De Italianen leken een genadeklap te kunnen gaan uitdelen, maar leden zelf een paar gevoelige nederlagen in de woestijn én moesten hun militaire aanwezigheid terugschroeven toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak.

Tijdens de oorlog versterkten de Senoessi’s met steun van de Ottomanen en de Duitsers hun machtsbasis, waardoor de Italianen, die in 1919 met een dubbel zo grote troepenmacht terugkeerden, zich – ook onder de ogen van de internationale gemeenschap – genoodzaakt zagen om te onderhandelen. Met een combinatie van verdeel-en-heerspolitiek en uitbetaling van grote sommen geld aan de verschillende nomadische stammen behielden de Italianen hun greep op de kustgebieden.

Voor dictator Benito Mussolini, die in 1922 met zijn fascisten de macht greep in Italië, was dat niet genoeg. De eer en glorie van het nieuwe Romeinse Rijk waren in het geding. In de dromen van de Duce was de Middellandse Zee weer de Mare Nostrum. Bovendien had hij bedacht dat ‘de vierde kust’ dé oplossing was van een knellend bevolkingsoverschot: Italiaanse kolonisten zouden Tripolitanië en Cyrenaica omtoveren tot de graanschuur van Italië. De Romeinen hadden immers al bewezen dat dat mogelijk was.

Benito Mussolini te paard in Tripoli, 18 maart 1937.

Het gebied moest echter wel eerst nog worden ‘genormaliseerd’. De tijd van onderhandelen was voorbij. Maarschalk Pietro Badoglio en generaal Rodolfo Graziani kozen voor de frontale aanval. Opstandige nomadische stammen werden genadeloos achtervolgd met pantserwagens en vanuit de lucht onophoudelijk gebombardeerd. Vrouwen en kinderen werden niet gespaard. Spaarzame waterbronnen in de woestijn werden vergiftigd en ook de inzet van gifgas werd niet geschuwd. De fascisten lieten zich niets meer gelegen liggen aan de internationale gemeenschap.

Totale oorlog

La Riconquista bleek letterlijk en figuurlijk een hels karwei, ook voor de Italianen, die zowel de nomaden als de barre woestijn tegenover zich vonden. In 1929 waren Tripolitanië en de zuidelijk daarvan gelegen woestijnprovincie Fezzan eindelijk veroverd. Maar in Cyrenaica bleven een paar duizend fanatieke Senoessi-strijders zich verzetten. Badoglio kondigde een totale oorlog af. Sottomessi – ‘onderdanige’ nomaden – werden met hun gezinnen en kuddes opgesloten in krappe concentratiekampen aan de kust, omringd door prikkeldraad en machinegeweren.

Afgesneden van hun bestaansmiddelen was het einde van de Senoessi-opstand slechts een kwestie van tijd. Toch duurde het nog tot september 1931 tot de Italianen guerrillaleider Omar Mukhtar te pakken kregen en executeerden voor een publiek van 20.000 doodstille Libiërs. In twintig jaar tijd was de helft van de nomadische bevolking gedood, maar Badoglio kon trots een nieuwe Pax Romana afkondigen.

In 1934 werden Tripolitanië, Cyrenaica en Fezzan officieel samengevoegd tot één Italiaanse kolonie Libia. De kolonisatie was toen al in volle gang. Kosten noch moeiten werden gespaard. Tripoli werd verfraaid met geïmporteerd marmer. In een land dat amper verharde wegen kende, legden de Italianen een (militaire) snelweg van bijna 1000 kilometer aan langs de gehele kust. Op de plek waar ooit de Philaeni hun einde vonden werd een monstrueuze triomfboog opgericht, door Mussolini in 1937 persoonlijk onthuld.

Daarnaast werden op grote schaal irrigatiesystemen en modelboerderijen aangelegd. De Italianen plantten onder meer 3 miljoen olijfbomen, 3 miljoen amandelbomen en 1,5 miljoen fruitbomen. In 1938 arriveerden 32.000 kolonisten om de boerderijen te bemannen. Het was de bedoeling dat dat er begin jaren zestig een half miljoen zouden zijn. In 1939 werden de eerste oogsten binnengehaald.

Koning Idris I

De Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten. Drie jaar lang was vooral Cyrenaica het toneel van een verbeten strijd, maar uiteindelijk delfden de inmiddels tot maarschalk opgeklommen Graziani en zijn Duitse collega Erwin Rommel het onderspit tegen hun Britse tegenhanger Bernard Montgomery. Italië moest de kostbare kolonie afstaan. De Senoessi’s kozen ditmaal de kant van de geallieerden en werden daarvoor na de oorlog beloond. Hun leider Idris al-Senoessi keerde terug uit ballingschap en mocht in 1951 als koning Idris I plaatsnemen op de troon van het Verenigd Koninkrijk Libië.

De Nederlander Adriaan van Pelt had als Hoge Commissaris van de Verenigde Naties twee jaar lang onderhandeld om tot een grondwet te komen die voor alle Libische stammen aanvaardbaar was. Het resultaat was een federatie van Tripolitanië, Cyrenaica en Fezzan onder een constitutionele monarchie. Het parlement vond onderdak in Tripoli en de koning en het kabinet zetelden in Benghazi, de belangrijkste stad van Cyrenaica.

In 1969 plegen legerofficieren onder leiding van Gaddafi een staatsgreep

Het koninkrijk zat in de eerste jaren aan de grond. Dat veranderde toen er in 1959 olie werd gevonden in Cyrenaica. Algauw vloeiden jaarlijks honderden miljoenen oliedollars in de staatskas. De door Van Pelt in elkaar geschroefde politieke constellatie bleek ondertussen in de praktijk onwerkbaar. Stammenbelangen prevaleerden en corruptie tierde welig. Een poging van koning Idris om dat te veranderen door Libië om te vormen tot een eenheidsstaat mocht niet baten.

In 1969 pleegden jonge legerofficieren onder leiding van de 27-jarige kolonel Muammar Gaddafi een staatsgreep. Hij predikte een met olie gefinancierde ‘Groene Revolutie’ en brak het prille staatsapparaat tot de grond toe af. Gaddafi pretendeerde het Libische volk te vertegenwoordigen, maar vestigde een bizarre dictatuur. Na Gaddafi’s val in 2011 leek het er heel even op dat Libië een mooie toekomst tegemoet ging, maar het land raakte al snel tot op het bot verdeeld en kwam terecht in een dodelijke spiraal van geweld.

Libië was in zijn lange geschiedenis nooit echt een eenheid. De greep van buitenlandse mogendheden op de weerbarstige nomadische stammen was na de Romeinse tijd nooit erg stevig. Alleen met grof geweld konden de Italianen Libia samensmeden. Het kortstondige Koninkrijk Libië dat oprees uit de as van het Italiaanse koloniale avontuur is achteraf bezien de uitzondering die de regel bevestigt.

Meer weten

  • A History of Libya (2012) door John Wright.
  • The Origins of the Libyan Nation. Colonial Legacy, Exile and the Emergence of a New Nation-State (2009) door Anna Baldinetti.
  • De rafelranden van Europa (2016) door Ivo van de Wijdeven.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2020